direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Bestemmingsplan De Notel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen: één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden;
  • b. aan huis verbonden bedrijf of beroep (middels ontheffing);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde' voor archeologische waarde;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' voor een vrijwaringszone waarbij bouwplannen aan getoetst dienen te worden;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen in de vorm een vrijstaand gebouwen te worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen dienen maximaal 3 meter achter de gevellijn te worden gebouwd;
  • c. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingseperceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  • d. de horizontale diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 12,5 meter;
  • e. het aantal wooneenheden bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • f. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet afwijken van de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven maten;
  • g. hoofdgebouwen dienen te zijn voorzien van een kap met een dakhelling tussen 25° en 65°, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw.
3.2.3 Bijgebouwen

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel;
  • b. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. voor de aan- of uitbouwen gelegen voor de voogevel en het verlengde van die voorgevel geldt dat:
  • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • e. de bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag:
  • 1. op bouwpercelen tot 700 m2 in totaal maximaal 80 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 2. op bouwpercelen van 700 tot 800 m2 in totaal maximaal 90 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 3. op bouwpercelen van 800 tot 900 m2 in totaal maximaal 100 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 4. op bouwpercelen van 900 tot 1.000 m2 in totaal maximaal 110 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 5. op bouwpercelen van 1.000 tot 1.100 m2 in totaal maximaal 120 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 6. op bouwpercelen van 1.100 tot 1.200 m2 in totaal maximaal 130 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 7. op bouwpercelen van 1.200 tot 1.300 m2 in totaal maximaal 140 m2 per bouwperceel bedragen;
  • 8. op bouwpercelen vanaf 1.300 m2 in totaal maximaal 150 m2 per bouwperceel bedragen.
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • g. de bebouwingshoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • h. overkappingen dienen aan de volgende regels te voldoen:
  • 1. gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • 2. de overkapping dient aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;
  • 3. de overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien verstande dat de overkapping aan een derde zijde aan een overkapping of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
  • 4. de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
  • 5. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
  • 6. de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende regels te voldoen:

  • a. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel (of het verlengde daarvan) mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.3.1 Uitbreiding gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub g teneinde een een afwijkende dakhelling toe te staan, mits de verandering geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt.Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bouwpercelen niet onevenredig mogen worden beperkt en de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. lid 3.2.3 sub f en g teneinde een grotere goot- en/of bebouwingshoogte toe te staan van een aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw, mits de goot- respectievelijk bebouwingshoogte ten minste 1,5 m lager zijn dan de goot- respectievelijk bebouwingshoogte van het hoofdgebouw en vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw, een grotere goot- respectievelijk bebouwingshoogte wenselijk is.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel dient minimaal een parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de regel van het aantal parkeerplaatsen.
3.4.2 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning

Het is verboden:

  • a. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en beroep
  • c. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 3.4.2, onder a, en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
  • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • 2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • 3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
  • 4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. het bepaalde in lid 3.4.2, onder b, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:
  • 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • 3. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • 4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • 5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • 6. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
3.6 Aanlegvergunning
3.6.1 Verboden uitvoering van andere werken

Ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde' is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, wanneer dit een hoogte cq. diepte van meer dan 30 cm betreft;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
3.6.2 Weigeringsgronden

De andere werken als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
3.6.3 Uitzondering
  • a. Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op andere werken die:
    • 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is eveneens niet van toepassing indien is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.