direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a.1 Oranjestraat 40c en Steenfortseweg 2e
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.TAMMIORANJESSTRAAT-ONTW

Regels

Préambule

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een locatieontwikkeling op de locaties Oranjestraat 40c en Steenfortseweg 2e en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a.1) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Oirschot. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met de landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het Omgevingsplan van de gemeente Oirschot. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Artikel 1 Toepassingsbereik en voorrangsbepaling

De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locaties Oranjestraat 40c en Steenfortseweg 2e, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.TAMMIORANJESSTRAAT-ONTW zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl;

De regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels van een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het eerste lid.

De regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels in:

  • a. afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en
  • b. afdeling 22.3,


voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

3.1 Omgevingsplan:

Het Omgevingsplan van de gemeente Oirschot.

3.2 TAM-Omgevingsplan:

het TAM-Omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a.1 Oranjestraat 40c en Steenfortseweg 2e' met identificatienummer NL.IMRO.0823.TAMMIORANJESSTRAAT-ONTW van de gemeente Oirschot.

3.3 verbeelding:

De digitale weergave van het TAM-omgevingsplan als vervat in het GML-bestand TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a.1 Oranjestraat 40c en Steenfortseweg 2e.

3.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

3.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

3.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 ( op basis van VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering) , dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

3.8 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

3.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.10 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

3.11 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

3.12 bestaande situatie:
  • t.a.v. bebouwing:

bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

3.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

3.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

3.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.16 functievlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde functie.

3.17 bouwvlak

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

3.18 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

3.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

3.20 carport

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot van het gebouw en dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een carport welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

3.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

3.22 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

3.23 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

3.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.25 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

3.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

3.27 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

3.28 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009 of diens rechtsopvolger.

3.29 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de functie waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

3.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

3.31 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

3.32 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

3.33 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

3.34 water- en huishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

3.35 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

3.36 wonen:

het gehuisvest zijn in (een) woning(en).

3.37 woning:

een voor het wonen bestemd complex van woonruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting één afzonderlijk huishouden.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het Omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt,

Artikel 5 Aanvullende meet- en rekenbepalingen

5.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

5.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

5.4 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

5.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

5.6 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 7 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Bedrijf'.

8.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2;
  • b. een trappenmakers bedrijf met timmerwerkplaats (categorie 3.2), met dien verstande dat deze bedrijfsactiviteit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - milieucategorie 2'

met daaraan ondergeschikt

  • c. productiegebonden detailhandel tot maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak, waarbij detailhandel in voedings- en genotmiddelen niet is toegestaan;
  • d. kantoren, als niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  • e. terreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. wegen, straten en paden;
  • i. nutsvoorzieningen
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.3 Beoordelingsregels bouwwerken
8.3.1 Bouwen van een bedrijfsgebouw - vergunningplicht

Het is binnen de locatie 'Bedrijf' verboden om zonder omgevingsvergunning een bedrijfsgebouw te bouwen of te veranderen.

8.3.2 Bouwen van een bedrijfsgebouw - beoordelingsregels

De omgevingssvergunning voor het bouwen of veranderen van een bedrijfsgebouw wordt verleend als voldaan wordt aan de volgende beoordelingsregels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor het gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dat de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

8.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De volgende beoordelingsregels gelden voor bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.4 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken
8.4.1 erf- en terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in 8.3.3 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

8.5 Specifieke functieregels
8.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze functie.

8.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze functie wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. vestiging van bedrijven in milieucategorie 3 of hoger anders dan toegestaan conform 8.2;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 8.2 sub c;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag van consumentenvuurwerk > 10.000 kg;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Wonen'.

9.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  • a. woningen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven en achterpaden;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.3 Beoordelingsregels bouwwerken
9.3.1 Bouwen van een hoofdgebouw - vergunningplicht

Het is binnen de locatie 'Wonen' verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te bouwen of te veranderen.

9.3.2 Bouwen van een hoofdgebouw - beoordelingsregels

De omgevingssvergunning voor het bouwen of veranderen van een hoofdgebouw wordt verleend als voldaan wordt aan de volgende beoordelingsregels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m en 7,5 m;
  • d. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 25º en niet meer dan 65º bedragen, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte, tenzij op de verbeelding een gelijke goothoogte en bouwhoogte is aangeduid.

9.3.3 Bouwen van een bijhorend bouwwerk van een bijbehorend bouwwerk - vergunningsplicht

Het is binnen de locatie 'Wonen' verboden om zonder omgevingsvergunning een bijhorend bouwwerk te bouwen of te veranderen

9.3.4 Bouwen van een bijhorend bouwwerk - beoordelingsregels

De volgende beoordelingsregels gelden voor bijbehorende bouwwerken:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  • d. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m

9.3.5 Bouwen van een bijhorend bouwwerk van aan- en uitbouwen en bijgebouwen - vergunningsplicht

Het is binnen de locatie 'Wonen' verboden om zonder omgevingsvergunning aan- en uitbouwen en bijgebouwen te bouwen of te veranderen.

9.3.6 Bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen - beoordelingsregels

De volgende beoordelingsregels gelden voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen:

  • a. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel worden gesitueerd;
  • b. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • c. aan- en uitbouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mogen een maximale diepte hebben van 3,5 m;
  • d. een uitbreiding aan de achtergevel over de hele breedte van een twee-aaneengebouwde woning is toegestaan, mits:
    • 1. het bouwvlak met maximaal 5 meter wordt overschreden en,
    • 2. de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden beperkt.
  • e. de bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag in totaal maximaal 80 m2 per bouwperceel bedragen;
  • f. het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag maximaal 50 m² bedragen;
  • g. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • h. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • i. carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. gebouwd op het , in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de carport dient aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;
    • 3. de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien verstande dat de carports aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
    • 5. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
    • 6. de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
  • j. in afwijking van het bepaalde onder 9.3.4 mogen aan- en/of uitbouwen in de vorm van erkers en entreeportalen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m, met dien verstande dat indien de bestaande diepte van aan- en uitbouwen ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan op het betreffende bouwperceel reeds groter is, de bestaande diepte als maximum geldt;
    • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  • k. aan-, uit- en bijgebouwen gesitueerd binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel.

9.3.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De volgende beoordelingsregels gelden voor bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

9.4 Specifieke functieregels
9.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken strijdig met deze functie. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene regels voor bouwactiviteiten

11.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke hoofdstuk 2 is voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 12 Algemene regels voor gebruiksactiviteiten

12.1 Verboden gebruiksactiviteiten

Onder strijdig gebruik dit TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van ruimten binnen de woning voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen.

12.2 Aanvullende regels gebruiksactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 en toestaan dat ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen worden gebruikt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verhuur bestaat uit maximaal 3 kamers;
  • b. maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen wordt voor “bed and breakfast” gebruikt;
  • c. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • d. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit TAM-Omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsregels

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.