direct naar inhoud van Regels
Plan: Veld 7, Moorland-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPOIVELD7MRLWEST-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Veld 7, Moorland-West met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPOIVELD7MRLWEST-VAST van de gemeente Oirschot;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPOIVELD7MRLWEST-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.6 aaneengebouwd

een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.7 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag, al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit de andere ruimte van het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte is;

1.8 aan-huis-verbonden bedrijf

bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 ( op basis van VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering) , dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.9 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisarstenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor;

1.10 achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen aan aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan;

1.11 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waarin, uit het oogpunt van mantelzorg, één of meer personen zijn ondergebracht;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels dan wel op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.15 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen;

1.16 bed & breakfast

een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of in een bij de woning horend bijgebouw, en ondergeschikt is aan de woonfunctie;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bestaand
  • a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 carport

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een carport welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel, deze hoeft slechts aan één zijde open te zijn;

1.31 dak

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.34 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.35 erfafscheiding

bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein;

1.36 erker

een ronde, vierkante of veelhoekige gesloten uitbouw aan een gevel, die uitsteekt of uitkraagt langs één of meer bouwlagen;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 gestapeld

een woning in een woongebouw waarin 2 of meer zelfstandige woningen boven elkaar en eventueel ook naast elkaar zijn gebouwd;

1.39 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.40 gevellijn

een geometrisch bepaalde lijn en het verlengde daarvan;

1.41 goothoogte

de goothoogte is de hoogte waar de muur overgaat in het schuine of horizontale dakvlak. Dit houdt in dat niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend is voor de goothoogte maar de plaats waar het water vanaf druipt;

1.42 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.43 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • a. categorie I: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een restaurant, hotel en pension;
  • b. categorie II: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de (vroege) avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, automatiek;
  • c. categorie III: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bar-dancings, discotheken, nachtclubs en coffeeshops;
1.44 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonende persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.45 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.46 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.47 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.48 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw;

1.49 pergola

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van palen en/of lattenwerk, onderling verbonden;

1.50 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 reclame

een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst;

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 twee-aaneengebouwd

een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.54 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.55 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.56 verdieping(en)

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/ zijn;

1.57 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door haar uitstraling of functie gezien wordt als de belangrijkste gevel;

1.58 vrijstaand

woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat;

1.59 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, retentievoorzieningen, bergbezinkbassins gemalen, inlaten, etc.;

1.60 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn;

1.61 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • 1. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

  • 2. Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

  • 3. De bouwhoogte/hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • 4. De breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse zijgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

  • 5. De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • 6. De diepte van aan- of uitbouw

loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd;

  • 7. De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn (snijlijn van het dakvlak naar de gevel), het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Dit houdt in dat niet de plaats waar de goot is aangebracht bepalend is voor de goothoogte maar de plaats waar het water vanaf druipt;

  • 8. De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • 9. De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • 10. Peil
  • a. een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. een bouwwerk dat is gelegen in geaccidenteerd terrein of tussen twee wegen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. sport- en speelvoorzieningen;
  • e. perceelsontsluitingen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bergbezinkbassin;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterbergingsvoorzieningen;
  • i. kunstobjecten;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. verhardingen;
  • k. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende

  • l. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met dien verstande dat gebouwen een maximale oppervlakte van 15 m² mogen hebben.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt:

  • a. van kunstwerken maximaal 4 m;
  • b. van verkeersgeleiding en wegverlichting maximaal 8 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en toeritten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en water en waterhuishoudkundige voorzieningen met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen aan op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen geldt dat:

  • a. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  • c. de minimale afstand van aan- en/of uitbouwen tot de aangrenzende bestemming - niet zijnde de bestemming 'Wonen' - minimaal 1,5 meter bedraagt.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. sport- en speelvoorzieningen;
  • e. tuinen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterbergingsvoorzieningen;

met de bijbehorende:

  • i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met dien verstande dat gebouwen een maximale oppervlakte van 15 m² mogen hebben.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt:

  • a. van de verkeersgeleiding en wegverlichting maximaal 8 m;
  • b. van kunstwerken niet meer dan 4 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 4 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
a Geluid

Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de gevels worden uitgevoerd als dove gevel, tenzij via akoestisch onderzoek is aangetoond dat, al dan niet door afschermende bebouwing of geluidwerende voorzieningen, de geluidbelasting op de gevel lager of gelijk is aan:
    • 1. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of
    • 2. de voor deze gevels vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in de bijlage Hogere waarde bij deze regels;
  • b. in aanvulling op het bepaalde in sub a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' in de zuidgevel en westgevel op de 2e verdieping en de dakvlakken van een woning (hoofdgebouw) geen te openen delen worden geplaatst;
  • c. in aanvulling op het bepaalde in sub a moet ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' moet ten minste één geluidgevoelige ruimte worden gesitueerd aan de geluidluwe gevel welke voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in de bijlage Hogere waarde bij deze regels.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - minimale geluidwering' de gevels en dakvlakken van een woning (hoofdgebouw en aan- en uitbouwen) die zijn gericht naar de Drieterskuil worden uitgevoerd met een geluidwering van ten minste 24 dB(A).
b Parkeren
  • a. Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit bouwen ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'specifieke vorm van wonen - parkeernorm 1' indien bij de aanvraag voor de bouw van een woning wordt aangetoond dat wordt voorzien in minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein;
    • 2. 'specifieke vorm van wonen - parkeernorm 2' indien bij de aanvraag voor de bouw van een woning wordt aangetoond dat wordt voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein;
  • b. De onder a bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de 'Nota Parkeernormen Oirschot 2018'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a indien:
    • 1. op een andere wijze in de nodige parkeervoorzieningen wordt voorzien;
    • 2. wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de 'Nota Parkeernormen Oirschot 2018'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met dien verstande dat de op de verbeelding aangeduide woningtypologieën worden gebouwd zijnde:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' aaneengebouwde woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' gestapelde woningen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' twee-aaneengebouwde woningen;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' vrijstaande woningen;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' patiowoningen;

waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - minimaal woningtype' minimaal 2 vrijstaande woningen moeten worden gerealiseerd.

  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' dient minimaal 50% van het aantal woningen te worden voorzien van een kap haaks op de voorgevel;
  • d. het bouwperceel mag voor niet meer dan de volgende percentages worden bebouwd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': 60%;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': 60%;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': 50%;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': 40%;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning': 80% in geval van een patiowoning;
  • e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in of 2 meter achter de voorste grens van het bouwvlak te worden gesitueerd, uitgezonderd het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.
  • f. per bouwvlak mag maximaal één wooneenheid worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is vermeld;
  • g. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan twee zijden minimaal 2,5 meter,
  • h. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter met dien verstande dat deze bepaling uitsluitend van toepassing is op de niet aangebouwde zijde van twee-aaneen gebouwde woningen;
  • i. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan hetgeen is vermeld ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' de goothoogte van de woningen hiervan als volgt mag afwijken:
    • 1. bij woningen met de nok evenwijdig aan de weg mag de goothoogte bij de voorgevel 4,5 m bedragen en de goothoogte bij de achtergevel 6 m.
    • 2. bij woningen met de nok haaks op de weg mag de goothoogte aan de ene zijde 4,5 m bedragen en aan de andere zijde 6 m.
  • j. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 25° en niet meer dan 65°.
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - liftschacht' mag een liftschacht en/of trappenhuis worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 12 m.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan bij gestapelde woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen aan één zijde tot de bouwperceelsgens worden gebouwd en achter de achtergevellijn tot aan beide zijdelingse bouwperceelgenzen worden gebouwd;
  • d. de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en carports, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag in totaal maximaal 80 m² per bouwperceel bedragen;
  • e. het bouwperceel mag voor niet meer worden bebouwd dan in 6.2.2 onder d is aangegeven;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van het vloerpeil van de eerste verdieping vermeerderd met 30 cm;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • h. carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldoen aan de volgende kenmerken;
    • 1. gebouwd op het zijerf, in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. de carport dient aan één zijde aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van een carport bedraagt niet meer dan het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 15 cm;
    • 4. de oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 20 m²;
    • 5. het aantal carports per bouwperceel bedraagt maximaal 1.
  • i. in afwijking van het bepaalde onder 6.2.3 onder b mogen aan- en/of uitbouwen in de vorm van erkers en entreeportalen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt voor:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw: 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw: 2 m;
  • c. pergola's: 2,5 m;
  • d. speeltoestellen: 3 m;
  • e. vlaggenmasten: 6 m;
  • f. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven;
  • b. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij een woning voor 'bed and breakfast'-voorzieningen;
  • c. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken nokrichting

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder c ten einde toe te staan dat afgeweken wordt van de eis dat minimaal 50% van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' wordt voorzien van een kap met een nokrichting haaks op de voorgevel, mits dit inpasbaar is in het straat- en bebouwingsbeeld.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in 6.3.1 onder a ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits:

  • a. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen gebruikt wordt voor de activiteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning is;
  • c. de parkeerbehoefte past binnen de woonomgeving;
  • d. de activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past in een woonomgeving.
  • e. de activiteit niet milieuvergunningplichtig is;
  • f. er geen detailhandel of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
6.5.2 Bed and breakfast

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van artikel 6.3.1 onder b ten einde toe te staan dat ruimten binnen de woning en/of bij gebouwen bij de woning voor 'bed and breakfast'-voorzieningen worden gebruikt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30 m² van het oppervlak van de woning en de bijgebouwen voor 'bed and breakfast'-voorzieningen wordt gebruikt;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt, dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd, dieper dan 0,3 m;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
7.3.2 Uitzonderingen

Het sub 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
7.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De sub 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 7.3.1 kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bebouwing moet worden opgericht onder een woning en/of onder de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 7 meter buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken, tenzij ervoor wordt gekozen om 1 inrit met 2 afslaande rij- en hellingbanen tussen de 2 gebouwen te realiseren, alsdan is een afstand van 11 meter buiten het bovengrondse gevelvlak toegestaan;
  • b. de inhoud van de ondergrondse of halfverdiepte bouwwerken mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  • c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.
8.2 Niet overdekte zwembaden

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 300 m² ;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. het zwembad achter de achtergevel of het verlengde daarvan wordt gerealiseerd;
  • d. het zwembad dient minimaal 1 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • e. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik conform de bestemming Wonen en/of Verkeer is alleen toegestaan indien de in de waterparagraaf opgenomen compenserende waterberging met een inhoud van 896 m³ wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen het plangebied.

10.2 Verbodsbepaling

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming.

10.3 Meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het in lid 10.2 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde erf- en terreinafscheidingen), en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van erf- en terreinafscheidingen, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot niet meer dan 2,5 m;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat geringe overschrijdingen van de bouwzone dan wel de bebouwingsgrens plaatsvindt. De ontheffing kan slechts worden verleend voor ondergeschikte bouwdelen, zoals stoepen, stoeptreden, plinten, pilasters, kozijnen, balkons, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luifels, reclametoestellen, draagcontructies voor reclame, koekoeken en kelderingangen;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer of het wegverkeer kunnen worden opgericht, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • g. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Veld 7, Moorland-West van de gemeente Oirschot.