direct naar inhoud van Bestemmingsplanregels
Plan: Westfields Logistiek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPBTWestfieldslog-VAST

Bestemmingsplanregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Westfields Logistiek" met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPBTWestfieldslog-VAST van de gemeente Oirschot;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage

een in de planregels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage

van een bouw- of bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft dat mag worden bebouwd;

1.7 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau

dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen;

1.10 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moeten worden;

1.11 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan of het betreffende planonderdeel inwerking is getreden;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.28 geluidsgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.29 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.30 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.31 hogere grenswaarde

een maximum waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.32 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder

bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en

vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Staatsblad 1993, 50);

1.34 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.36 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.37 ondergeschikte activiteit/functie

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.38 ondergronds bouwen

het geheel of gedeeltelijk oprichten van een bouwwerk beneden peil;

1.39 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is

1.40 peil

hieronder wordt verstaan:

  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.41 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van

een ander tegen vergoeding;

1.42 raamprostitutie

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of

een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot

het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.43 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.44 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 vogelaantrekkende bedrijvigheid
  • industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlakten groter dan 3 ha;
1.46 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.47 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke

scheidingsmuren;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of

het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen

gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt. Ten behoeve van trappen, welke onderdeel uitmaken van een hoofdgebouw, mag de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein als opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
  • b. de opslag en uitstalling ten behoeve van de onder a genoemde toegestane bedrijvigheid;
  • c. erven en terreinen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover deze ondergeschikt is aan de bedrijven zoals genoemd onder a;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. straatmeubilair.
  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. voorzieningen van openbaar nut;
  • k. water, waterberging(en) en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. wegen, straten en paden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

In het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5.000 m².
  • b. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet minder bedragen dan 50%;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 85%.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de afstand van gebouwen tot een perceelsgrens met een ander bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • d. de afstand van gebouwen tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in combinatie met een wal mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamezuilen, mag niet meer bedragen dan 25 m.
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van ondergrondse gebouwen tot een perceelsgrens met een ander bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • b. de verticale diepte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. opslag en stalling, anders dan in bebouwing, voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  • b. een hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, van meer dan 6 m;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor vogelaantrekkende bedrijvigheid;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting.
  • g. detailhandel;
  • h. in afwijking van sub g geldt dat productiegebonden detailhandel is toegestaan, mits het ondergeschikte verkoop c.q. levering van goederen betreft in een ter plaatse gevestigd bedrijf voor zover deze goederen in dat bedrijf zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld. Detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijn hiervan uitgezonderd.
3.3.2 Voorwaardelijke gebruiksbepaling waterberging

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden conform de bestemming 'Bedrijventerrein' is alleen toegestaan wanneer - blijkens door gemeente en waterschap goed te keuren waterhuishoudkundig plan - op eigen terrein of elders binnen het plangebied voldoende ruimte en capaciteit is om het hemelwater op te kunnen vangen en af te voeren. Uitgangspunt hierbij is dat er hydrologisch neutraal zal worden ontwikkeld conform beleid en regelgeving uit de Keur Waterschap De Dommel 2015.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.3.1 sub d en risicovolle bedrijven toestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de milieueffecten naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met of minder zijn dan die van bedrijven in de toegestane maximale milieucategorie;
    • 2. na toetsing aan het Besluit Externe Veiligheid en Inrichtingen moet blijken dat hieraan voldaan wordt.
  • b. 3.1 sub a voor het toestaan van bedrijvigheid van één milieucategorie hoger dan op de betreffende gronden is toegestaan of bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de milieueffecten naar aard en invloed vergelijkbaar of minder zijn dan die van bedrijven in de toegestane maximale milieucategorie;
    • 2. risicovolle en/of geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vogelaantrekkende bedrijvigheid niet zijn toegestaan.
  • c. 3.3.2 ten einde te voorzien in een waterberging buiten het plangebied waarvoor instemming dient te worden verkregen van gemeente en waterschap.

Artikel 4 Bedrijventerrein - Logistiek

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Logistiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (grootschalige) logistieke bedrijven met bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, opslag en overslag, fulfillment, transport, verpakking, handling en distributie uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein - Logistiek als opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
  • b. de opslag en uitstalling ten behoeve van de onder a genoemde toegestane bedrijvigheid;
  • c. erven en terreinen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover deze ondergeschikt is aan de bedrijven zoals genoemd onder a;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. straatmeubilair;
  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. voorzieningen van openbaar nut;
  • l. water, waterberging(en) en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. wegen, straten en paden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen

In het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 50.000 m².
  • b. in afwijking van sub a is binnen de voor 'Bedrijventerrein-Logistiek' aangewezen gronden één bouwperceel toegestaan met een oppervlakte van minimaal 45.000 m²;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet minder bedragen dan 20%;
  • d. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 70%.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m;
  • d. de afstand van gebouwen tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 10 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in combinatie met een wal mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamezuilen, mag niet meer bedragen dan 25 m.
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.
4.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van ondergrondse gebouwen tot een perceelsgrens met een ander bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • b. de verticale diepte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.
4.2.5 Voorwaardelijke bouw- en gebruiksbepaling

Ten behoeve van het waarborgen van een acceptabel geluidsniveau voor de bedrijfswoningen aan de Eindhovensedijk 33 en 35 gelden de volgende bepalingen:

  • a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – geluidwerende voorzieningen' slechts verleend indien is aangetoond dat ter plaatse van de bedrijfswoningen aan de Eindhovensedijk 33 en 35 geen sprake is van overschrijding van de richtwaarden voor directe hinder van 55 dB(A) etmaalwaarde en dat voldaan wordt aan de richtwaarden voor maximale geluidniveaus van 75 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 65 dB(A) in de nachtperiode;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning toeziet, is slechts toegestaan wanneer:
    • 1. aan de hand van onderzoek inzichtelijk is gemaakt welke directe hinder en welke maximale geluidniveaus optreden als gevolg van het bouwplan. Indien sprake is van overschrijding van richtwaarden dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – geluidwerende voorzieningen' geluidwerende voorzieningen te worden getroffen in de vorm van een geluidscherm of afschermende (bedrijfs-)bebouwing;
    • 2. de genoemde geluidwerende voorzieningen als genoemd onder 1. als zodanig in stand worden gehouden.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. opslag en stalling, anders dan in bebouwing, buiten het bouwvlak;
  • b. een hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, van meer dan 6 m;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor vogelaantrekkende bedrijvigheid;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting.
  • g. detailhandel;
  • h. in afwijking van sub g geldt dat productiegebonden detailhandel is toegestaan, mits het ondergeschikte verkoop c.q. levering van goederen betreft in een ter plaatse gevestigd bedrijf voor zover deze goederen in dat bedrijf zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld. Detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijn hiervan uitgezonderd.
4.3.2 Strijdig gebruik / voorwaardelijke verplichting Groene Corridor
  • a. tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt tevens gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in Inrichtingsplan groene corridor opgenomen “Inrichtingsplan Groene Corridor”, ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven aanduiding 'groen'.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van de overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde, dat binnen 24 maanden na eerste ingebruikname van het eerste bedrijfsgebouw op de voor 'Bedrijventerrein - Logistiek' aangewezen gronden, ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven aanduiding 'groen', uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3 opgenomen “Inrichtingsplan Groene Corridor”, ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing.
  • c. het bevoegd gezag kan de in lid b genoemde voorwaarde opnemen in een omgevingsvergunning.
4.3.3 Voorwaardelijke gebruiksbepaling waterberging

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijventerrein - Logistiek' aangewezen gronden conform de bestemming 'Bedrijventerrein - Logistiek' is alleen toegestaan wanneer - blijkens door gemeente en waterschap goed te keuren waterhuishoudkundig plan - op eigen terrein of elders binnen het plangebied voldoende ruimte en capaciteit is om het hemelwater op te kunnen vangen en af te voeren. Uitgangspunt hierbij is dat er hydrologisch neutraal zal worden ontwikkeld conform beleid en regelgeving uit de Keur Waterschap De Dommel 2015.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.3.3 ten einde te voorzien in een waterberging buiten het plangebied waarvoor instemming dient te worden verkregen van gemeente en waterschap.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;


met daaraan ondergeschikt:

  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m².
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van cameramasten mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 4 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; en
  • d. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
6.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De artikel 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld artikel 6.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, de bestemming 'Waarde – Archeologie' verwijderen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltel regel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone
8.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de vliegverkeersveiligheid binnen de Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) en het voorkomen van verstoringen binnen het verstoringsgebied rondom de start- en landingsbaan (Instrument Landing System; ILS).

8.1.2 Bouwregels

Op de in artikel 8.1.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 40 m.

8.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.2 en toestaan dat een hogere bouwhoogte wordt toegestaan dan 40 m, met dien verstande dat de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed en voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing advies is ingewonnen bij de beheerd van het betrokken ILS (Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid).

8.2 Veiligheidszone - munitie
8.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het (leef)klimaat rondom de munitieopslagplaats.

8.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone – munitie' is het verboden gebouwen op te richten met vlies- of gordijngevelconstructies alsmede gebouwen met grote glasoppervlakten waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  • b. de bij recht gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, waarbij echter geen bouwpercelen mogen ontstaan binnen de voor 'Bedrijventerrein - Logistiek' aangewezen gronden kleiner dan 45.000 m².
  • c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, wordt vergroot tot maximaal 10m;
  • d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 20 m;
  • e. de regels ten behoeve van de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie tot maximaal 100 m² bvo, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeren

In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of gewijzigd gebruik) dient op het eigen bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.

Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein. Hiervoor dienen de kengetallen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012 te worden gehanteerd Vorenbedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's, bestelauto's en vrachtauto's.

10.2 Laden en lossen

Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

10.3 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit c.q. aantoonbaar leidt tot onnodig omvangrijke parkeervoorzieningen in het plangebied.

10.4 Parkeren mede voor andere locatie
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 voor al dan niet collectieve parkeervoorzieningen die mede worden gebruikt ten behoeve van de parkeerbehoefte van meerdere bouwpercelen in het plangebied, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  • b. de parkeervoorziening wordt gerealiseerd in een - al dan niet collectieve - parkeervoorziening;
  • c. als gevolg hiervan mag in het openbare gebied geen onevenredige parkeerdruk en/of nadelige invloed op de verkeersafwikkeling ontstaan;
  • d. aangetoond wordt dat duurzaam wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van het bouwperceel, waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  • e. de parkeervoorziening voorziet (mede) in de parkeerbehoefte van aangrenzende dan wel omliggende bouwpercelen;
  • f. tegen deze afwijking bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs-bepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Westfields Logistiek".