direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening Bestseweg 49 en Straten ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPBGBESTSE49STRONG-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPBGBESTSE49STRONG-VAST met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.2 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Bestseweg 49 en Straten ong.' van de gemeente Oirschot.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestseweg 49' van de gemeente Oirschot.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en een pedicure.

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisartsenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor.

1.8 aardkundige waarden:

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals bodemopbouw/- samenstelling, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.9 achtergevelrooilijn:
  • a. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  • b. indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken – alsmede het verlengde daarvan;

1.10 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk, geen woning zijnde, bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht.

1.11 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, groter dan 10 NGE, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden en het (op)fokken van dieren. Onder agrarische bedrijven zijn tevens begrepen boomteeltbedrijven, paardenhouderijen en paardenfokkerijen.

1.12 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik in deze bodem, en die als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingsconcentratie:

een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.15 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige niet-buitengebiedgebonden functies.

1.16 bebouwingspercentage:

een opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.17 bed and breakfast:

een nevenactiviteit, gekoppeld aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.18 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan (o.a. statische opslag), installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, uitgezonderd aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.21 beeldbepalend pand:

een te handhaven pand gezien het karakter en de betekenis voor het landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische beeld ter plaatse, niet zijnde monumenten.

1.22 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.23 bestaande situatie:
  • a. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.27 boerderij(gebouw):

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen, zoals een langgevelboerderij.

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw en zolder.

1.31 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken.

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 camping:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.37 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

 

1.38 caravanhandelsbedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan (o.a. statische opslag), installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, verrichten van handelsactiviteiten zoals in- en verkoop, uitgezonderd aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de caravan.

1.39 chalet:

een verplaatsbare, niet aan de grond verankerde woning, welke qua verschijningsvorm is afgeleid van een woonwagen, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief logies-, dag-, of nachtverblijf van een of meer personen.

1.40 containerveld:

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld, bijvoorbeeld in potten.

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.42 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.44 dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

1.45 dorpsrand:

gave landschappelijke overgang van een dorp naar het buitengebied.

 

1.46 duurzame locatie intensieve veehouderij:

een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om te laten groeien tot een bouwvlak van maximaal 1,5 ha voor een intensieve veehouderij. Een duurzame locatie veehouderij is aangeduid als 'reconstructiewetzone - iv ja mits'.

1.47 evenement:

al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen. Het betreft een gebeurtenis die aaneengesloten plaatsvindt met een maximum duur van drie dagen.

1.48 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, survivaltochten, picknicken, natuurgerichte recreatie en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.49 extensiveringsgebied:

een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan ingevolge de Reconstructiewet en/of de Verordening Ruimte.

1.50 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.52 geluidsgevoelig object:

een geluidsgevoelig object zoals omschreven in de Wet geluidhinder.

1.53 geurgevoelig object:

een geurgevoelig object zoals omschreven in de Wet geurhinder.

1.54 grondwateronttrekking:

het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting.

1.55 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen in een aanwending in een ander bedrijf.

1.56 hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.57 hoeveproducten:

Hoeveproducten worden geproduceerd en/of verwerkt op een actief land- of tuinbouwbedrijf van een land- of tuinbouwer in hoofd- of bijberoep. De producten worden hoofdzakelijk ter plaatse of via korte keten, al dan niet rechtstreeks aan de consument of verbruiker verkocht.

1.58 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.59 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.60 horecabedrijf:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • a. horecabedrijf categorie A

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;

  • b. horecabedrijf categorie B

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;

  • c. horecabedrijf categorie C

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria of shoarmazaak;

  • d. horecabedrijf categorie D

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;

  • e. horecabedrijf categorie E

een ondergeschikte horecafunctie die tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide geringe etenswaren alsmede het verstrekken van veelalalcoholvrije dranken.

1.61 hovenier:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.62 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur en huisvesting van tijdelijke werknemers wordt daaronder niet begrepen.

1.63 hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.64 infrastructurele voorzieningen:

ontsluitingswegen en kavelpaden.

1.65 geitenhouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op het houden van geiten.

1.66 geiten- en schapenhouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op het houden van geiten en/of schapen.

1.67 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen.

1.68 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf inclusief bijbehorende sanitaire voorzieningen.

1.69 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.70 kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen (één kampeermiddel en één bijtent).

1.71 kantine:

verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen.

1.72 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.73 kernrandzone:

een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.74 kwekerij:

een bedrijf waarin gewassen worden geteeld, waarbij de productie gedeeltelijk plaatsvindt in kassen bij het bedrijf.

1.75 landschapscamping:

Een landschapscamping heeft maximaal zestig kampeerplaatsen met een beperkte dichtheid, op aan de landbouw te onttrekken grond en aansluitend bij bestaande of voormalige (agrarische) bouwvlakken. De gemiddelde grootte van een standplaats dient minimaal 300 m2 (bruto) te zijn. Bij de inrichting van dergelijke campings moeten de natuur- en landschapswaarden worden verhoogd door een passende, robuuste en duurzame beplanting op en rond het kampeerterrein. De oppervlakte voor de nieuwe natuur dient tenminste 3 maal zo groot te zijn als de oppervlakte voor de standplaatsen.

1.76 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.

1.77 landschapswaarden / landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-rimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.78 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hieronder niet verstaan.

1.79 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.80 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.81 manege:

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

1.82 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.83 milieuhygienische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, bescherming van natuurgebieden, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden.

1.84 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein met minimale voorzieningen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning.

1.85 monumentencommissie:

een commissie van advies en bijstand voor burgemeester en wethouders over aanvragen monumentenvergunning en over de selectie en aanwijzing van gemeentelijke monumenten. Tevens adviseert zij over de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals opgenomen in de bij de regels behorende bijlage 4 'Monumenten en beeldbepalende panden''.

1.86 natuurwaarden of ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.

1.87 nevenactiviteiten:

activiteiten die naast de primaire agrarische activiteit worden uitgeoefend op een (agrarisch) bouwvlak en niet rechtstreeks de uitoefening van de (agrarische) bedrijfsvoering betreffen.

1.88 neventak intensieve veehouderij:

neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf bestaande uit intensief gehouden dieren. De neventak heeft maximaal een omvang van 20 NGE, maar niet meer dan op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.89 Nederlandse Grootte Eenheden (nge / NGE):

eenheden waarmee de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vastgesteld kunnen worden.

1.90 normaal onderhoud:

het normale onderhoud van agrarische gronden, bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, zoals het beweiden en maaien van graslanden, het ploegen, eggen en inzaaien van akkers, het schonen van sloten en greppels, alsmede het regulieren onderhoud van bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, waaronder het kappen van bomen ter uitvoering van een goedgekeurd beheersplan.

1.91 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt, tenzij anders in de regels is bepaald.

1.92 ondergeschikte horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ten behoeve van zowel de hoofdfunctie als de nevenactiviteit een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.93 ondergronds:

beneden het peil.

1.94 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan de bestemming onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans, stacaravans en tenten voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.95 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.96 paardenhouderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden, geen manege zijnde, die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten, stallen en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het - al dan niet in rijhallen - geven van instructie aan ruiter en paard.

1.97 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.98 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als ondersteunende activiteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.99 perceelsgrens:

de grens van het kadastrale perceel.

1.100 plattelandswoning:

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf.

1.101 recreatie:

het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.

1.102 recreatiebedrijf:

een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft.

1.103 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.104 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.105 recreatiewoning:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.

 

1.106 relatie:

bij elkaar behorende percelen, aangegeven via een koppelteken, die voor de toepassing van het bestemmingsplan als één bouwperceel worden beschouwd.

1.107 schuilgelegenheid:

een gebouw dat voor beschutting zorgt voor dieren.

1.108 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.109 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemekt als stacaravan.

 

1.110 stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij. Bij de toepassing van de regels van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van het stalderingsgebied bepaald door de begrenzing van het stalderingsgebied in de provinciale Verordening ruimte zoals geldend op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

1.111 statische opslag:

het in een gebouw brengen van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (antieke) auto's, boten en caravans. Deze opslag mag niet uitmonden in een soort dependance van een niet-agrarisch bedrijf of gebruikt worden ten behoeve van de handel.

1.112 streekgebonden producten:

hoeveproducten en producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd.

1.113 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
  • Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten.

Onder teeltondersteunende voorzieningen vallen:

  • a. algemeen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van een vollegrondse uitvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

  • b. teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 m) worden beschouwd als een kas;

  • c. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het gebruik van de ondergrond;

  • d. permanente teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals bakken op stellingen (aardbeien) en containervelden.

1.114 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.115 tijdelijke kleinschalige erfvoorzieningen:

erfvoorzieningen ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals kuilvloerplaten, bietenplaten en mestzakken.

1.116 toename van stikstofdepositie:
  • a. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan de stikstofdepositie als gevolg van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf.
  • b. Als uitzondering op lid a is er geen sprake van een toename van stikstofdepositie, indien de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) niet meer bedraagt dan de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf overeenkomstig:
    • 1. een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt; dan wel
    • 2. een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.

1.117 toeristenpoort:

in een draagkrachtig gebied, op een strategische plaats aan een toeristisch-recreatieve route gelegen transferium waar parkeerruimte wordt geboden en waar kleinschalige, overwegend dagrecreatieve, activiteiten worden ontplooid over het Oirschotse toeristisch-recreatieve product, waar ondergeschikte horeca deel van uitmaakt. Een toeristenpoort maakt deel uit van een netwerk van poorten.

1.118 trekkershut:

een bedrijfsmatige geëxploiteerde, houten kleine vrijstaande blokhut, zonder of met eigen sanitaire voorziening, die dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.119 vakantiewoning / vakantieappartement:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.120 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.121 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;

1.122 verbrede landbouw:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering.

1.123 verkoopvloeroppervlakte (netto-):

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.124 verwevingsgebied:

een op de kaart ruimtelijk begrensd gebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur ingevolge de Reconstructiewet en/of de Verordening Ruimte. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

1.125 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg, of
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg, indien deze afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.126 voormalige agrarische bedrijfslocatie:

een agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend.

1.127 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.128 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.129 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.130 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.131 woonunit:

een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen.

1.132 zomerseizoen:

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de weg:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 ondergrondse bouwwerken:

de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 peil:
  • a. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • b. indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

2.13 2.13 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij, geiten- en schapenhouderij en glastuinbouw; met dien verstande dat veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op locaties waar:

1: op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan een veehouderij planologisch legaal aanwezig is; dan wel

2: een veehouderij mag worden gevestigd krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor planologisch gebruik;

  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • f. tuinen en erven;
  • g. landschappelijke inpassing;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend de hierna genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals bewijzering en picknicktafels mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
    • 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met uitzondering van hagelnetten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m.
    • 2. De instandhoudingstermijn mag niet meer bedragen dan 6 maanden per jaar.
  • d. Boomteelthekken:
    • 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • b. detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van opstallen voor statische opslag;
  • e. het gebruik voor woondoeleinden en/of zorgdoeleinden;
  • f. het gebruik voor diverse vormen van semi - en/of niet-agrarische bedrijvigheid;
  • g. het plaatsen van woonunits of stacaravans voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • h. voor het beproeven van of racen/crossen met motoren of voertuigen;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • j. als wedstrijd/sportterrein;
  • k. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • l. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen;
  • m. het gebruik van gronden en/of bouwwerken behorende tot het agrarisch bedrijf waarbij een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf in milieucategorie 1 of 2 zoals genoemd in Bijlage 1, dan wel vergelijkbaar daarmee;
  • b. opslag van materiaal en materieel;
  • c. één bedrijfswoning;
  • d. tuinen en erven;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. landschappelijke inpassing.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De maximale oppervlakte aan bebouwing, exclusief de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 1.500 m2.
  • b. Per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak moet minimaal 1,3 parkeerplaats gerealiseerd worden. Per bedrijfswoning geldt een parkeernorm van 2,0 per woning.
  • c. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  • d. De afstand van gebouwen tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 m.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsoverkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfsoverkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De bouwhoogte van bedrijfsoverkappingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer bedragen dan 45°.

4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
    • 4. De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
    • 5. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer bedragen dan 45°.
  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen, aan- en uitbouwen) bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    • 4. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2.

4.2.4 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in lid 9.2.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. Paardenbakken:
    • 1. De bouwhoogte van een terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.
    • 3. De paardenbak mag uitsluitend achter de bestaande bebouwingworden aangelegd.
    • 4. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m.
    • 5. Lichtmasten bij een paardenbak zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bebouwingsconcentraties.
    • 6. De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.

4.3 Afwijken van bouwregels
4.3.1 Algemene voorwaarden voor afwijken

In het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:

  • a. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie
    • 2. de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en niet (brand)gevaarlijk is, met uitzondering van de stalling van carnavalswagens en van caravans;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere bedrijfsactiviteiten dan ter plaatse aangeduid, met uitzondering van de bouw van carnavalswagens;
  • c. het gebruik van gronden voor recreatie;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel met een oppervlak van meer dan 200 m2;
  • e. het gebruik van bouwwerken voor wonen behoudens de toegestane bedrijfswoningen;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • g. het gebruik van gronden voor manegeactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden voor buitenopslag.

4.4.2 Permanente bewoning

Onder strijdig gebruik met het bepaalde sub 4.4.1 valt het gebruik van bedrijfsgebouwen, kampeermiddelen, trekkershutten, bed & breakfast-voorzieningen, vakantiewoningen/-appartementen, groepsaccomodaties/ kampeerboerderijen en kleinschalig kamperen/minicamping voor permanente bewoning.

4.4.3 Aan huis verbonden beroeps- en of bedrijfsactiviteiten

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit geldt het bepaalde in lid 6.4.2.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder:
    • 1. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing voor de Bestseweg/Montfortlaan zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels;
    • 2. de sloop van de bebouwing, zoals aangegeven op de situatietekening in Bijlage 3, binnen uiterlijk 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 3. toepassing van landelijke architectuur, in lijn met de referentiebeelden zoals opgenomen in Bijlage 4, bij de realisatie van nieuwe bedrijfsgebouwen;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, sub 1, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt mits binnen een termijn van twee jaar na het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving de landschappelijke inpassing voor de Bestseweg/Montfortlaan zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels is aangelegd.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Algemene voorwaarden voor afwijken

In het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:

  • a. Het betreft geen locatie die kan dienen voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en die derhalve in ieder geval niet gelegen is op een locatie binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied primair' of 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied secundair';
  • b. De afwijking is nodig vanuit een doelmatige bedrijfsvoering/-ontwikkeling.
  • c. Indien sprake is van een afwijking ten behoeve van een nevenactiviteit, is/blijft de nevenactiviteit ondergeschikt aan hoofdfunctie van de bestemming.
  • d. Detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in streekproducten en/of in ter plaatse vervaardigde producten, is niet toegestaan. De bedrijfsvloeroppervlakte voor ondergeschikte detailhandel bedraagt maximaal 100 m², waarvan maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlakte;
  • e. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan.
  • f. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  • g. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden.
  • h. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
  • i. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen woon- en werkfuncties.
  • j. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.5.2 Gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 4.4.1 en verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten toestaan, met dien verstande dat:

  • a. ten aanzien van kleinschalig kamperen/minicamping gelden, naast de sub 4.5.1 gestelde algemene voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
    • 1. deze nevenactiviteit vindt niet plaats op gronden die grenzen aan de bestemming 'Bos', 'Natuur' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden en niet binnen de aanduiding 'akkercomplex 1';
    • 2. de kampeermiddelen dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden dan wel tot maximaal 100 m buiten het bouwvlak, mits de bestemming van die gronden een dergelijk gebruik toelaat;
    • 3. er mag geen gebruik worden gemaakt van stacaravans, woonunits en/of chalets;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'kansrijk extensief recreatief gebied' en 'intensief recreatief gebied' zijn in het zomerseizoen maximaal 40 kampeermiddelen per bedrijf toestaan;
    • 5. buiten de aanduidingen 'kansrijk extensief recreatief gebied', 'intensief recreatief gebied', zijn in het zomerseizoen maximaal 25 kampeermiddelen per bedrijf toegestaan;
    • 6. sanitaire voorzieningen moeten worden gerealiseerd in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 75 m2;
    • 7. overige (slechtweer)voorzieningen moeten worden gerealiseerd in aanwezige bebouwing binnen het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • b. ten aanzien van bed & breakfast voorzieningen gelden de volgende specifieke voorwaarden:
    • 1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw tot een maximale oppervlakte van 150 m2;
    • 2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt 9.

4.5.3 Afwijken landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.4, onder a, indien een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Vooraf kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een deskundige op het gebied van landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Landschappelijke inpassing aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. landschappelijke inpassing.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.

5.2.2 Bouwregels erfafscheidingen

Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in 5.4.4.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.4.1 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

5.4.2 Uitzondering vergunningsplicht

Het onder artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

5.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in artikel 5.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 5.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 5.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

5.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang   - de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
- de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;  
het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang   - het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
- het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;  

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte-voor-ruimte': een ruimte-voor- ruimtewoning;

alsmede voor:

  • e. het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 15 m.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte-voor-ruimte' de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.000 m³;
  • g. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen, aan- en uitbouwen) bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken bij woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De afstand tot de voorgevellijn mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. De afstand tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • f. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ruimte-voor-ruimte' de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 240 m²;
  • g. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • h. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer bedragen dan 45°.

6.2.4 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in lid 9.2.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. Paardenbakken:
    • 1. De bouwhoogte van een omheining van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    • 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m².
    • 3. De paardenbak mag uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd.
    • 4. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m.
  • e. Overkappingen:
    • 1. De bouwhoogte van mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 2. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m².
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene voorwaarden voor afwijken

In het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:

  • a. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie.
    • 2. de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid.
    • 3. de milieusituatie.
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.3.2 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

het bepaalde in 6.2.3 onder h en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verkleind c.q. vergroot, mits het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van een (gedeelte) van de woning of bijbehorend bouwwerk voor nevenactiviteiten;
  • b. het gebruik van gronden als standplaats van kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  • e. het gebruik van gebouwen en bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij het inpandige berging in ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande en vergunde gebouwen, van toercaravans, kampeerauto's, boten en vouwwagens betreft.
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen.
6.4.2 Aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten

Het is toegestaan om ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits:

  • a. Tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50 m² wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  • b. het gebruik overeenkomstig de hoofdfunctie mogelijk blijft;
  • c. degene die de activiteiten in de woning en/of het bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • d. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • e. er geen detailhandel en/of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en van (agrarische) bedrijven.

6.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder:
    • 1. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing voor het betreffende perceel zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels;
    • 2. voor wat betreft gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte-voor-ruimte' de sloop van de bebouwing, zoals aangegeven op de situatietekening in Bijlage 3, binnen uiterlijk 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, sub 1, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt mits binnen een termijn van twee jaar na het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving de landschappelijke inpassing voor het betreffende perceel zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels is aangelegd.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Algemene voorwaarden voor afwijken

In het geval burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:

  • a. Indien sprake is van een afwijking ten behoeve van een nevenactiviteit, is/blijft de nevenactiviteit ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de bestemming;
  • b. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
  • c. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • d. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden;
  • e. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan;
  • f. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen woon- en werkfuncties;
  • g. De oppervlakte aan nevenactiviteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 240 m².

6.5.2 Bed & breakfast als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.4.2 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor bed & breakfast als nevenactiviteit, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing tot een maximale oppervlakte van 150 m², waarbij de maximale oppervlakte per kamer 50 m² bedraagt;
  • c. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 9.

6.5.3 Vakantiewoningen/-appartementen als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.4.2 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor vakantiewoningen/-appartementen als nevenactiviteit, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw tot een maximale oppervlakte van 120 m², waarbij de maximale oppervlakte per kamer 50 m² bedraagt;
  • b. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 9;

6.5.4 Zorgverlenende activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.4.2 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor zorgverlenende nevenactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 5 bij deze regels, dan wel een vergelijkbare zorgverlenende activiteit, onder de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit door het toestaan van de activiteit;
  • b. de activiteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden;
  • c. de maximale oppervlakte voor de zorgverlenende nevenactiviteiten binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw bedraagt maximaal 240 m²;
  • d. er wordt maximaal 200 m² aan buitenruimte ingericht.

6.5.5 Afwijken landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.3, onder a, indien een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Vooraf kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een deskundige op het gebied van landschappelijke inpassing.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt, dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

7.3.2 Uitzonderingen

Het in 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het nomale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.

7.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in sub 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 7.3.1 kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemeen
9.1.1 Reclameaanduidingen

Voor het bouwen van reclameaanduidingen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1,5 m².

9.1.2 Niet-overdekte zwembaden bij een woning

Voor het bouwen van niet-overdekte zwembaden bij een woning gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De afstand achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • b. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

9.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing moet worden opgericht onder een (bedrijfs)woning en/of onder de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
  • b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  • c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.

9.3 Afwijking maten

In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.

9.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven op basis van het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden in strijd met de op grond van dit plan geldende bestemming.

 

10.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing, die bestemd is voor de hoofdfunctie.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

  • a. Het bouwen van geluidsgevoelige objecten is niet toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'geluidszone - weg';
  • b. het bouwen van geurgevoelige objecten is niet toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone';
  • c. het bouwen van woningen is niet toegestaan binnen de aanduiding 'milieuzone - endotoxines'.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene regels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een afwijkingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
  • b. de bepalingen voor het bouwen binnen 5 meter van of in de zijdelingse perceelsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • g. het bepaalde in art. 11 onder b, indien middels een akoestisch onderzoek aangetoond kan worden dat de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object voldoet aan de norm van 53 dB uit de Wet geluidhinder.
  • h. het bepaalde in art. 11 onder c, indien middels een geuronderzoek aangetoond kan worden dat er sprake is van een acceptabel geurniveau ter plaatse van nieuw op te richten geurgevoelige bebouwing en dat omliggende veehouderijen niet beperkt worden.
  • i. het bepaalde in art. 11 onder d, indien aangetoond kan worden dat ter plaatse niet een te hoge endotoxineconcentratie is.

12.2 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.4.1 en 6.4.1 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het een bijbehorend bouwwerk betreft behorende bij een woning;
  • b. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts of medisch specialist;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijbehorende bouwwerken, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • e. de bebouwing die wordt gebruikt voor mantelzorg mag op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staan;
  • f. het bijbehorend bouwwerk vormt een onlosmakelijk geheel met het woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
  • g. burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als op naam van de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het bijbehorend bouwwerk binnen 3 maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning. Na de beëindiging van het gebruik is de omgevingsvergunning per direct vervallen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

‘Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Bestseweg 49 en Straten ongenummerd’.