Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Pastoor Aldenhuijsenstraat 7-11, Nuenen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0820.BPNuenPastAld2022-D001
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Pastoor Aldenhuijsenstraat 7-11, Nuenen’ met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenPastAld2022-D001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwd:
bebouwing bestaande uit een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.
 
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
 
1.7 aan- of uitbouw:
een ruimte die voldoet aan alle volgende kenmerken:
  1. aan een hoofdgebouw gebouwd;
  2. vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk;
  3. deel uitmakend van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt;
  4. maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;
met dien verstande dat:
  1. een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;
  2. een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
 
1.8 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.
 
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.14 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.
 
1.15 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen niet daaronder begrepen.
 
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 bevoegd gezag:
het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
 
1.19 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap).
 
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.25 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.28 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
 
1.29 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
 
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.33 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt van de betreffende vloer of balklaag).
 
1.34 gestapelde woning:
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
 
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.36 huishouden:
een verzameling van één persoon of van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:
  1. de huisvesting van één persoon of van meer personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  3. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  4. de huisvesting van één persoon of van meer personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van één persoon of van meer personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
 
1.37 lichtkoepel:
een ondergeschikte, transparante dakopbouw bij platte of flauw hellende daken, waarvan de oppervlakte maximaal 5 m2 en de hoogte ten opzichte van het dakvlak maximaal 0,5 m bedraagt en de dakopbouw op minimaal 0,5 m van de betreffende dakranden is gesitueerd.
 
1.38 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.
 
1.39 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.40 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.41 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.42 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels, balkons en balkonhekken.
 
1.43 ondergeschikte horeca:
beperkte horeca-activiteiten die functioneel rechtstreeks verband houden met de toegestane hoofdactiviteit, zoals een kantine, koffiecorner in een winkel of bij een maatschappelijke voorziening.
 
1.44 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.45 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat tenminste aan twee zijden een gesloten wand heeft.
 
1.46 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
 
1.47 pergola:
een open constructie van latten op palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.
 
1.48 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 10°.
 
1.49 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een min of meer publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan. Voorbeelden van publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mits passend binnen de hiervoor genoemde omschrijving en voorwaarden, zijn: artsenpraktijk, kapsalon, fietsenmaker, hondentrimsalon, verhuur van opslagruimte, stomerij. Deze opsomming is niet limitatief.
 
1.50 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.51 recreatieve voorziening:
een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.
 
1.52 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.53 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning.
 
1.54 uitvaarthuis:
een gebouw, waarin een uitvaartondernemer gelegenheid biedt aan nabestaanden om overledenen op te baren, met de daarbij behorende functies, zoals bijvoorbeeld de verzorging van de overledene en het ontvangen van rouwbezoek, maar met uitzondering van het houden van uitvaartplechtigheden of condoleancebijeenkomsten;
 
1.55 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
 
1.56 voorgevel:
de gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
 
1.57 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die ligt in de voorgevel en het verlengde daarvan.
 
1.58 water en waterhuiskundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.59 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.60 woning of wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.61 woonzorgcomplex:
Gestapelde woningen voor mensen met een zorgbehoefte met bijbehorende voor alle bewoners, eventuele begeleiders en bezoekers gezamenlijk te gebruiken voorzieningen zoals een ontmoetingsruimte, sportruimte of eetkamer.
 
1.62 zolder:
een ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
 
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 2,70 m.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder uit- en inritten, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- en retentievoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. straatmeubilair;
  8. beeldende kunstwerken.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Nutsvoorzieningen
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  2. recreatieve voorzieningen, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.
 
Artikel 4 Maatschappelijk
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een woonzorgcomplex ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk -woonzorgcomplex’;
  2. wegen, straten, paden en overige verhardingen;
  3. tuinen, dakterrassen en erven;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- en retentievoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
  1. a Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  2. b Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  3. c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’.
  4. d Het maximum aantal zorgappartementen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
 
4.2.2 Nutsvoorzieningen
Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. a De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
  2. b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. a De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. b De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
  1. a aan gebouwen, enkel met betrekking tot de situering, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakhelling en de kapvorm;
  2. b aan verkeersvoorzieningen, de situering van gebouwen, de situering van in- en uitritten, de situering van groenvoorzieningen en de situering en het aantal parkeerplaatsen en fietsenstallingplaatsen.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken bouwhoogte erfafscheiding vóór de voorgevellijn
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder a teneinde een erfafscheiding toe te staan van maximaal 2 m, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht.
  2. De afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
  3. De afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten, voet- en fietspaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- en retentievoorzieningen;
  6. bruggen, duikers en andere kunstwerken.
  7. straatmeubilair;
  8. nutsvoorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Nutsvoorzieningen
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 5.2.2 voor speelvoorzieningen en beeldende kunstwerken tot een hoogte van maximaal 5 m, waarbij de volgende regels gelden:
  1. de verkeersveiligheid mag niet wordt belemmerd;
  2. het gebruik van de aangrenzende bestemmingen mag niet onevenredig wordt gehinderd.
 
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen of bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.3;
  3. wegen, straten, paden en overige verhardingen;
  4. tuinen, dakterrassen en erven;
  5. groenvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- en retentievoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen.
 
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Voor de voor 'Wonen' aangewezen gronden gelden de volgende regels:
  1. het maximum aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan’
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
 
6.2.2 Woningen
Voor woningen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van een `bouwvlak´ worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’.
  4. de dakhelling moet minimaal 20% en mag maximaal 55% bedragen, behoudens in geval van een hoofdgebouw met een plat dak.
 
6.2.3 Bijhorende bouwwerken en overkappingen
Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van een `bouwvlak´ worden gebouwd;
  2. zijdelingse bijbehorende bouwwerken en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  3. het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen tezamen mag maximaal 60 m² per bouwperceel bedragen;
  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  5. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,20 m;
  6. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  7. het dak mag ofwel bestaan uit een platdak ofwel uit een kap met een dakhelling van maximaal 55°.
 
6.2.4 Nutsvoorzieningen
Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. de maximale hoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  2. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
 
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels
  1. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. De bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
  5. Bouwwerken geen gebouw zijnde, hoger dan 2 meter zijn uitsluitend toegestaan zoals bestaand.
 
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Een niet-publiekaantrekkend aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie middelhoog
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
Binnen het gebied 'Waarde - Archeologie middelhoog' als bedoeld in artikel 7.1 is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
  2. bouwwerken ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld en met ten hoogste 2.500 m2.
 
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
 
7.4 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
  2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
 
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde artikel 7.5.3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld,
  2. waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  4. het ophogen en egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
 
7.5.2 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
 
7.5.3 Uitzonderingen
  1. Het in artikel 7.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
    3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. De in artikel 7.5.1 onder a. genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m2 geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
 
7.5.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
 
7.5.5 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld artikel 7.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
 
7.6 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk
7.6.1 Omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde artikel 7.6.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer:
  1. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
 
7.6.2 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
 
7.6.3 Uitzonderingen
  1. Het in artikel 7.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. De in artikel 7.6.1 onder a genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m2 geldt niet indien voor de datum van voorgenomen sloopwerkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
 
7.6.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
 
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak :
    1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
    3. wordt verwijderd, dan wel
    4. van bestemming wijzigt in 'Waarde - Archeologisch Waardevol',
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  1. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a. worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie waardevol
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
Binnen het gebied 'Waarde - Archeologisch waardevol' als bedoeld in artikel 8.1 is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  2. bouwwerken ten dienste van de in artikel 8.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.
 
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
 
8.4 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
  2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
 
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 8.5.3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld,
  2. waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  4. het ophogen en egaliseren van gronden;
  5. het verlagen van het waterpeil;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
 
8.5.2 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
 
8.5.3 Uitzonderingen
  1. Het in artikel 8.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. De in artikel 8.5.1 onder a. genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m2 geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
 
8.5.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
 
8.5.5 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld artikel 8.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
 
8.6 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk
8.6.1 Omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 8.6.3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
  1. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
 
8.6.2 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
 
8.6.3 Uitzonderingen
  1. Het in artikel 8.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
    3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. De in artikel 8.6.1 onder a genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m2 geldt niet indien voor de datum van voorgenomen sloopwerkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
 
8.6.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
 
8.6.5 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld artikel 8.6.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
 
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
    1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
    3. wordt verwijderd, dan wel
    4. van bestemming wijzigt in 'Waarde - Archeologisch Waardevol',
    5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  2. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a. worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.
 
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Ondergronds bouwen
Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
 
10.2 Dakkapellen
Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. De afstand van de dakkapel tot iedere dakrand mag niet minder bedragen dan 0,5 m;
  2. Bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1 m.
  3. Bij meerdere dakkapellen/dakramen mag de tussenruimte niet minder bedragen dan 1 m.
  4. Per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2.
  5. De dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45 graden is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25 graden.
  6. Voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. De hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1,5 m.
    2. De breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak;
  7. Voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. De afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,9 m.
    2. De totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak.
    3. De breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
11.2 Verboden gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
  1. van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  2. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor:
    1. de huisvesting van één persoon of van meer personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
    2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
    3. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
    4. de huisvesting van één persoon of van meer personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van één persoon of van meer personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
  4. als seksinrichting;
  5. van gronden en bouwwerken voor en/of als een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  6. voor recreatie;
  7. voor ondergronds bouwen elders dan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  8. van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit of parkeerplaats;
  9. gebruik van gronden en of gebouwen zonder dat sprake is van voldoende parkeerruimte c.q. ruimte voor laden en lossen als bedoeld in artikel 14.3;
  10. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen of laten gebruiken, van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemers, voor zover het gaat om het opbaren en/of verzorgen van overledenen en het bieden van gelegenheid tot het nemen van afscheid van overledenen.
 
11.3 Voorwaardelijke verplichting archeologie
De gronden binnen het bestemmingsplan mogen pas overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming worden gebruikt zodra middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is. Deze voorwaardelijke verplichting doet niet af aan de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 7 Waarde – Archeologie middelhoog en artikel 8 Waarde – Archeologie waardevol.
 
11.4 Voorwaardelijke verplichting hemelwaterberging
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden overeenkomstig de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’ en ‘Verkeer-Verblijf’ is alleen dan toegestaan wanneer - blijkens door gemeente en waterschap goed te keuren nadere uitwerking - op eigen terrein of binnen/ nabij het plangebied voldoende ruimte en capaciteit is om het hemelwater op te kunnen vangen en vertraagd af te voeren. Uitgangspunt hierbij is dat er hydrologisch neutraal zal worden ontwikkeld conform beleid en regelgeving van de Keur van Waterschap de Dommel en dat er geen nadelige hydrologische gevolgen voor de omliggende gronden ontstaan.
 
11.5 Voorwaardelijke verplichting bodem
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van gronden overeenkomstig de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’ en ‘Verkeer-Verblijf’ is alleen dan toegestaan wanneer de aanwezige bodemverontreiniging zoals verwoord in paragraaf 4.5 van de toelichting is gesaneerd, uit de verslaglegging hiervan blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie en het bevoegd gezag hiermee heeft ingestemd.
 
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
 
12.1 Vrijwaringszone - waarde dorpsgezicht
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - waarde dorpsgezicht’, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van de aanwezige bebouwing en de karakteristieke inrichting van het gebied opgenomen binnen de aangrenzende dubbelbestemming ‘Waarde-Beschermd dorpsgezicht’ of ‘Waarde-Dorpsgezicht’.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
 
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
14.2 Voorrangsregels
14.2.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
 
14.3 Parkeren en laden en lossen
14.3.1 Normen
  1. Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein, dan wel een gedeelte daarvan, dient de extra parkeerbehoefte als gevolg van deze ontwikkeling op eigen terrein te worden opgevangen, te weten in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. Bij de berekening van de 'extra parkeerbehoefte' als bedoeld onder a wordt een vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, voorafgaand aan de ontwikkeling, en de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie, nadat de ontwikkeling is gerealiseerd. Daarbij wordt, voor zover beschikbaar gelet op de functie van het gebouw of terrein, uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals neergelegd in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Daarbij dient de 'stedelijkheidsgraad' te worden bepaald aan de hand van 'Tabel 1' ('Stedelijkheidsgraad van Nederlandse gemeenten'). Daarbij dient de kolom te worden gehanteerd, die het meest representatief is voor de feitelijke situatie ter plaatse.
  3. Indien de CROW-publicatie 317 niet voorziet in kencijfers voor de betreffende functie van het gebouw of terrein in de bestaande of nieuwe situatie, dient los daarvan een onderbouwde berekening te worden gemaakt van de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  4. Indien nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein leidt tot een (extra) behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, dient hierin op het betreffende perceel te worden voorzien.
  5. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a tot en met c, en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder d, dienen na realisering in stand te worden gehouden.
 
14.3.2 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.3.1:
  1. als het voldoen aan die bepaling voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen;
  2. als kan worden aangetoond dat voor de concreet voorgestane ontwikkeling met minder extra parkeerplaatsen kan worden volstaan;
  3. als door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen op eigen terrein, mits:
    1. ter compensatie wordt voorzien in voldoende extra parkeerplaatsen en/of laad- en losruimte in de openbare ruimte, om de extra behoefte daar op te vangen;
    2. uit onderzoek blijkt dat de afwijking niet leidt tot:
      • onevenredige gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
      • een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
      • een onevenredige aantasting van het straat- of bebouwingsbeeld in de directe omgeving.
 
14.3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering en/of inrichting van parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 14.3.1 of artikel 14.3.2.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
 
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Pastoor Aldenhuijsenstraat 7-11, Nuenen’.
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten van .......
 
Mij bekend,
 
de raadsgriffier.