direct naar inhoud van Artikel 2 Wijze van meten
Plan: De Beemel 17 en 19 Nuenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenBeemel17en19-D001

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

Met onderstaande tekeningen is aangegeven wat wordt aangemerkt

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenBeemel17en19-D001_0007.png"

als goothoogte:

Dakkapellen kunnen in een bepaalde omvang invloed hebben op de goothoogte. Zolang dakkapellen een ondergeschikte toevoeging zijn aan het dakvlak, zal de bestaande goothoogte niet worden verhoogd. Dakkapellen kunnen echter van een zo grote omvang zijn - en dus niet meer ondergeschikt - dat feitelijk sprake is van een gootverhoging.
Dakkapellen zullen binnen onderstaande maatvoeringseisen moeten vallen om nog te kunnen worden aangemerkt als een ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak. Een dakkapel die buiten deze maatvoeringseisen valt verhoogt de goothoogte. De maatvoeringseisen zijn afgestemd op wat bij de welstandstoetsing nog als dakkapel van ondergeschikte betekenis wordt aangemerkt.

plaatsing en aantal:

  • a. minimaal 0,5 m dakvlak boven, onder en aan weerszijden van de dakkapel, afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de bovenzijde/dakrand van de dakkapel);
  • b. bij plaatsing op een zijdakvlak afstand tot het voorerf (meestal de voorgevelrooilijn) minimaal 1 m;
  • c. bij meerdere dakkapellen/dakramen een tussenruimte van minimaal 1 m;
  • d. niet meer dan twee dakkapellen per woning op het betreffende dakvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenBeemel17en19-D001_0008.png"

maatvoering:
plat afgedekte dakkapellen:

  • a. hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1,5 m gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim (zie afbeelding 1);
  • b. breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de bovenzijde/dakrand van de dakkapel) (zie afbeelding 2); aangekapte dakkapellen;
  • c. afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel maximaal 90 cm, totale hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak (zie afbeelding 3);
  • d. breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de bovenzijde/nok van de dakkapel) (zie afbeelding 4).

vormgeving:

  • a. plat afgedekt of, bij een dakhelling groter dan 45° desgewenst een aangekapte dakkapel met een minimale dakhelling van 25°.

afbeelding "i_NL.IMRO.0820.BPNuenBeemel17en19-D001_0009.png"

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.