Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nederwetten, herziening Hoekstraat – Eikelkampen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0820.BPNedHoekstrEikelk-D001
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Nederwetten, herziening Hoekstraat – Eikelkampen’ met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNedHoekstrEikelk-D001 van de gemeente Nuenen c.a.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage(n).
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied.
 
1.6 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
 
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.8 afrastering:
hekwerk of andere omrastering die niet op de erfgrens wordt geplaatst (in dat laatste geval is sprake van een erfafscheiding).
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bed & breakfast:
aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande bebouwing;
 
1.11 bedrijf:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
 
1.12 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.13 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bevoegd gezag:
het overheidsorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
 
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Onder bijgebouwen worden ook verstaan aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap.
 
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.26 bruto vloeroppervlakte:
gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van de gebouwen binnen een bouwvlak, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw.
 
1.27 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
 
1.28 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
 
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.32 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele, recreatieve en/of levensbeschouwelijke doeleinden, inclusief overnachtingen.
 
1.33 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.35 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.36 huishouden:
een verzameling van één persoon of van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:
  1. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  3. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  4. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.37 kampeermiddel:
  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.38 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.39 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.
 
1.40 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.41 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.42 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
 
1.43 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor
telecommunicatie.
 
1.44 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.45 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
 
1.46 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van en ondergeschikt aan de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
 
1.47 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.48 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.49 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat ten hoogste aan twee zijden een gesloten wand kent.
 
1.50 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.51 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.52 pergola:
een open constructie van latten of palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.
 
1.53 permanente bewoning:
bewoning van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen.
 
1.54 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 10°.
 
1.55 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.56 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten.
 
1.57 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.58 recreatieve voorziening:
een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.
 
1.59 risicovolle inrichting:
  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.60 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.61 sociale woning:
een woning in de categorie “goedkoop huur” en “middeldure huur”, alsmede “goedkoop koop” conform de prijsgrenzen die zijn gegeven in de “Regionale Begrippenlijst wonen” van de Metropool Regio Eindhoven, die geldend is op het moment van indiening van de aanvraag voor de Vergunning met betrekking tot desbetreffende woning
 
1.62 tuin:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat overwegend gebruikt wordt voor beplanting met bloemen, planten of gewassen en/of terras.
 
1.63 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
 
1.64 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.65 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.66 vrijstaand:
bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw of aan een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw van een ander hoofdgebouw.
 
1.67 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera.
 
1.68 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.69 wonen:
het verblijven van een huishouden in een woning.
 
1.70 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.71 woning in de sociale sector:
een sociale woning.
 
1.72 wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw, dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandig huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
 
2.7 hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.9 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
 
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.12 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.13 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte wordt een dakkapel als een ondergeschikte toevoeging gezien, die de goothoogte niet verhoogt, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2. 
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Verkeer
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. sport- en spelvoorzieningen;
  5. extensieve recreatieve voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. beeldende kunstwerken;
  8. gedenktekens;
  9. geluidwerende voorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
 
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en
aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de
voorrangsregels uit artikel 11.2.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met
uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
  2. de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met
dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de verkeersgeleiding en wegverlichting maximaal 8,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van gedenktekens en kunstwerken maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  3. de hoogte van vlaggenmasten maximaal 6,00 meter mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval
verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
  1. het parkeren en/of stallen van voertuigen die zijn bedoeld voor handel en/of reparatie;
  2. het parkeren en/of stallen van voertuigen van of voor derden;
  3. het plaatsen van onderkomens en/ of kampeermiddelen;
  4. recreatiedoeleinden, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt:
  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.1;
  2. tuinen, erven en paden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en
aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de
voorrangsregels uit artikel 11.2.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen, met een maximum aantal van totaal 30 woningen waarvan ten minste 30% woningen in de sociale sector;
  2. de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
  1. binnen het bouwvlak mogen zowel woningen, als bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan opgenomen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
  4. indien tevens de aanduiding ‘minimum aantal wooneenheden’ is opgenomen, mag het aantal woningen in dit bouwvlak niet minder bedragen dan vastgelegd middels deze aanduiding;
  5. bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tezamen mag maximaal 60 m2 per woning bedragen, met dien verstande dat:
    1. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer dan 200 m² bedraagt, mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
    2. indien op de verbeelding een maximale oppervlaktemaat is opgenomen, deze maat als maximum geldt per woning;
  7. de voorgevel van de woning wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens tot maximaal 3 m uit die bouwgrens;
  8. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan opgenomen middels de aanduiding 'maximum goothoogte';
  9. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter mag bedragen;
  10. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan opgenomen middels de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  11. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,50 meter mag bedragen, uitgezonderd binnen een afstand van 3 meter tot de perceelsgrens waar de bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 3,30 meter mag bedragen;
  12. de dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 55° bedragen, met dien verstande dat bijgebouwen plat afgedekt mogen worden.
4.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  2. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen enkel worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achterperceelgrens;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tezamen mag maximaal 60 m2 per woning bedragen, met dien verstande dat:
    1. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer dan 200 m² bedraagt, mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
    2. indien op de verbeelding een maximale oppervlaktemaat is opgenomen, deze maat als maximum geldt per woning;
  4. in aanvulling op het bepaalde onder c geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  5. de goothoogte maximaal 3,30 meter mag bedragen;
  6. de bouwhoogte maximaal 6,50 meter mag bedragen;
  7. bijgebouwen plat of met een kap van maximaal 55° worden afgedekt.
4.2.4 Overige regels
Voor het overige gelden de volgende regels:
  1. buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van pergola's maximaal 3,00 meter mag bedragen;
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Bouwen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.2 en 4.2.3 voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak en de aanduiding
'bijgebouwen', mits:
  1. de bijgebouwen zijn gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  2. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
4.3.2 Grotere bouw- c.q. goothoogte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.2 en 4.2.3 teneinde een grotere bouw- c.q. goothoogte van de bijgebouwen toe te
kunnen staan, mits:
  1. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en bijgebouw een grotere bouw- c.q. goothoogte wenselijk is;
  2. de bijgebouwen qua positionering en massa ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
4.3.3 Overschrijding bouwvlak in zijwaartse richting
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.2 teneinde overschrijding van het bouwvlak in zijwaartse richting toe te kunnen staan,
ten behoeve van het vergroten c.q. uitbreiden van het hoofdgebouw in zijwaartse richting buiten
het bouwvlak, mits:
  1. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  2. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een aantasting van de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling;
  4. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke structuur en daarmee kwaliteit van de woonomgeving.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Een niet-publieksaantrekkend aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan onder de
volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitoefent is tevens de bewoner van de woning;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingsen parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  6. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover gerelateerd aan en ondergeschikt aan de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
4.4.2 Verboden gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
  1. van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. als seksinrichting.
  4. voor recreatie;
  5. voor ondergronds bouwen buiten het bouwvlak;
  6. van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4.4.2, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een
publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, mits;
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  3. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingsen parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  6. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
4.5.2 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4.4.2, ten behoeve van de vestiging van een bed & breakfast tot maximaal 2 slaapplaatsen,
mits:
  1. de vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. het gebruik ten behoeve van de vestiging van een bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt is aan de woonfunctie ter plaatse;
  3. de woning als zodanig herkenbaar blijft;
  4. de bed & breakfastvoorziening:
    1. binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
    2. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
    3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig beïnvloedt;
    4. geen onevenredige nadelige gevolgen oplevert voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Ondergronds bouwen
 
Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde
bijgebouwen, met dien verstande dat de kelders vloeistofdicht worden uitgevoerd en niet leiden
tot een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige natuurwaarden.
 
6.2 Dakkapellen
 
6.2.1 Bouwregels
 
Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1,00 meter;
  2. per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2;
  3. de totale breedte van dakkapellen op een naar de weg gekeerd dakvlak mag per woning niet meer bedragen dan 2,70 m;
  4. de afstand van een dakkapel tot een dakrand niet minder mag bedragen dan 0,50 m;
  5. de afstand tussen 2 dakkapellen niet minder mag bedragen dan 1,00 m;
  6. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º;
  7. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,75 meter;
  8. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,90 meter;
    2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
6.2.2 Afwijken van de bouwregels dakkapellen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 6.2.1 onder c. teneinde dakkapellen met een grotere breedte toe te staan bij dakvlakken met een breedte groter dan 5,40 m, met dien verstande dat de totale breedte van dakkapellen niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.
  2. artikel 6.2.1 onder d, g en h teneinde dakkapellen vanuit de goot met een grotere hoogte toe te staan, mits:
    • Het het naar de weg gekeerd dakvlak betreft;
    • De hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
    • Per woning één dakkapel met toepassing van deze afwijking mag worden gerealiseerd;
    • Geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige opzet van het gebouw en de omgeving.
 
  
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van
gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie;
  4. het houden van evenementen, uitgezonderd evenementen die zijn toegestaan op basis van deze regels, dan wel die mogelijk zijn gemaakt door middel van een op basis van deze regels verleende omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van het gebruik van gronden voor evenementen;
  5. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
  6. uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemers, voor zover het gaat om het opbaren en/of verzorgen van overledenen en het bieden van gelegenheid tot het nemen van afscheid van overledenen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 10%-regeling
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels
voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en
percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt
wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits
dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige
kwaliteit van de omgeving.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in geringe mate, tot
maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband
met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor
zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de
werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 10 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht
genomen:
  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Wettelijke regelingen
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze
regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan.
 
11.2 Voorrangsregels
 
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met
name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
 
11.3 Parkeren en laden en lossen
 
11.3.1 Normen
  1. Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein, dan wel een gedeelte daarvan, dient de extra parkeerbehoefte als gevolg van deze ontwikkeling te worden opgevangen.
  2. Bij de berekening van de ‘extra parkeerbehoefte’ als bedoeld onder a wordt een vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, voorafgaand aan de ontwikkeling, en de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie, nadat de ontwikkeling is gerealiseerd. Daarbij wordt, voor zover beschikbaar gelet op de functie van het gebouw of terrein, uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals vermeld in bijlage 1 bij deze regels (ontleend aan de CROWpublicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’). Daarbij dient de kolom te worden gehanteerd, die het meest representatief is voor de feitelijke situatie ter plaatse.
  3. Indien bijlage 1 als genoemd onder b niet voorziet in kencijfers voor de betreffende functie van het gebouw of terrein in de bestaande of nieuwe situatie, dient los daarvan een onderbouwde berekening te worden gemaakt van de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  4. Indien nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein leidt tot een (extra) behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, dient hierin op het betreffende perceel te worden voorzien.
  5. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a tot en met c, en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder d, dienen na realisering in stand te worden gehouden.
11.3.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
 
11.3.1:
  1. als het voldoen aan die bepaling voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen;
  2. als kan worden aangetoond dat voor de concreet voorgestane ontwikkeling met minder extra parkeerplaatsen kan worden volstaan;
  3. als fysiek geen ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen , mits dit in de nabijheid wordt opgevangen en niet leidt tot:
    • onevenredige gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
    • een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
    • een onevenredige aantasting van het straat- of bebouwingsbeeld in de directe omgeving.
11.3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de
maatvoering en/of inrichting van parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel
11.3.1 of artikel 11.3.2.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Nederwetten, herziening Hoekstraat – Eikelkampen’