direct naar inhoud van Regels
Plan: Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNWHOpwettenseweg-DO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191 met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNWHOpwettenseweg-DO01 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aan huis verbonden beroeps of bedrijf:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied;

1.5 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.6 achtererfgebied:

het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 bestaande woningen:

de op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde woningen alsmede wegbestemde woningen;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag zoals bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.20 brutovloeroppervlak:

gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw;

1.21 dakopbouw:

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.26 gemeentelijk monument:

beschermde of te beschermen vervaardigde zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, dat valt onder de bescherming van de verordening gericht op de bescherming van erfgoed van de gemeente Nuenen zoals die geldt op het moment van de aanvraag om een omgevingsvergunning;

1.27 gevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.28 grondgebonden woning:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat qua uiterlijke verschijingsvorm als een eenheid kan worden beschouwd en dat geen gezamenlijke ruimten deelt met andere woningen;

1.29 herbouw:

het bouwen van (een gedeelte van) een bouwwerk ter vervanging van (een gedeelte van) een bouwwerk dat is gesloopt of door een calamiteit teniet is gegaan. 

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 huishouden:

één persoon of een verzameling van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:

  • a. de huisvesting van meerdere personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  • c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  • d. de huisvesting van meerdere personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning;
1.32 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.33 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.34 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken;

1.37 ondergeschikte detailhandelsactiviteiten:

niet-zelfstandige detailhandelsactiviteiten die verwant maar ondergeschikt zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit en waarvoor maximaal 30% van het brutovloeroppervlak van de hoofdactiviteit als zodanig mag worden gebruikt;

1.38 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden dat ten hoogste aan twee zijden een gesloten wand kent;

1.39 publieksaantrekkend beroep of bedrijf

een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten;

1.40 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;

1.41 recreatieve voorziening:

een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.

1.42 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 tuin:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat overwegend gebruikt wordt voor beplanting met bloemen, planten of gewassen en/of als terras;

1.44 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.45 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;

1.46 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.47 voorerfgebied:

het voorerfgebied als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1 bij het Besluit omgevingsrecht;

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:

de (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.49 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.50 zelfstandige wooneenheid:

een woning met een eigen toegang en eigen was-, kookgelegenheid en toilet;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • c. tuinen, paden, erven en erfafscheidingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen, waaronder collectieve energievoorzieningen in de vorm van waterpompen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen;
  • c. de daarbij behorende overkappingen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd in de vorm van vrijstaande woningen;
  • b. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het aantal dat met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. voor het geheel of gedeeltelijk (her)bouwen van hoofdgebouwen geldt een bouwhoogte van ten minste 3 meter en maximaal 14 meter;
  • d. voor de (her)bouw van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
    • 2. de afstand van de zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor zover niet eeneengebouwd, aan de aaneengebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
    • 3. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 2' bedraagt 2, met dien verstande dat gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag.
    • 4. het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aantal bouwlagen 5' mag niet minder dan 1 en niet meer dan 1,5 bedragen, met dien verstande dat gebouwen in dit aanduidingsvlak voorzien mogen worden van een kap die niet geldt als bouwlaag.
3.2.3 Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw is toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de breedte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • b. bijgebouwen, zijdelingse aan- en uitbouwen en zijdelingse overkappingen moeten op een afstand van minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m²;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m2 mag, in afwijking van het bepaalde onder b. de genoemde oppervlakte van 60 m2 voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van 120 m2;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder b. en c. geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dat minimaal 25 m2 onbebouwd dient te blijven;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter;
  • h. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met een kap;
  • i. bijgebouwen mogen uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd worden;
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen worden gesitueerd op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en van de achterperceelsgrens;
  • b. Voor het (her)bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het voorerfgebied mag maximaal 1,20 meter bedragen;
    • 2. de hoogte van een erfafscheiding, niet zijnde een geluidwerende voorziening, in het achtererfgebied mag maximaal 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van een erfafscheiding in het achtererfgebied in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied maximaal 1,80 meter mag bedragen.
3.2.5 Ruimtelijke kwaliteit

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van een woning gelden de volgende regels:

  • a. de te (her)bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. de te (her)bouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 voor een afrastering voor recreatieve voorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 4,00 meter, mits de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.

3.3.2 Afrastering zwembaden en vergelijkbare recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 voor een afrastering voor zwembaden en daarmee vergelijkbare recreatieve voorzieningen, tot een maximale bouwhoogte van 4,00 meter, mits de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.

3.4 Gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • c. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor een andere functie dan wonen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatie;
  • f. het gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging

De woningen mogen uitsluitend worden gebruikt als wordt voldaan aan de in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen voorwaardelijke verplichting waterberging.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder a, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door maximaal 1 huishouden, dat bestaat uit maximaal 2 personen;
  • e. de afhankelijke woonruimte voor maximaal 10 jaar als zodanig in gebruik mag zijn;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.5.2 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder b, voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
3.5.3 Kleinschalige andere functies

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder c, voor het toestaan van kleinschalige functies mits er sprake is van een evenredige verdeling van kleinschalige andere functies als bedoeld in de beleidsregel 'kleinschalige andere functies' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in de Erfgoedwet respectievelijk de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Nuenen c.a.' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van een gemeentelijk monument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monunment';
  • b. het geheel of gedeeltelijk slopen, zoals bedoeld onder a is slechts toelaatbaar indien als gevolg daarvan voor vervangende nieuwbouw een omgevingsvergunning is verleend of anderszins nieuwbouw in redelijke mate vaststaat.
3.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van sublid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: h

  • a. welke het normale beheer en onderhoud betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie hoog

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bescherming archeologische waarden

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

4.1.2 Samenhang met overige regels

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen welke betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 4.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
4.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 4.2.2 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.2.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • g. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • h. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ophogen, ontginnen, tot een diepte van meer dan 30 centimeter en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4.2 van toepassing is;
  • f. werken of werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • g. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • h. werken of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie hoog' dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 4.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

4.3.5 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 4.3.4, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog', als bedoeld in 4.1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat legaal bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens voorgangers op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
6.2 Herbouw van woningen
6.2.1 Herbouw op bestaande funderingen

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

6.2.2 Herbouw buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om in afwijking van het gestelde in sub 6.2.1, de algehele herbouw van woningen plaats te laten vinden buiten bestaande funderingen, met dien verstande dat:

  • a. de achtergevel van de herbouwde woningen maximaal 3,00 meter buiten de bestaande fundering mag worden geplaatst;
  • b. bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen de afstand van de zijgevel tot de vrije zijdelingse perceelsgrens minimaal 3,00 meter dient te bedragen;
  • c. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de kapvorm en de oriëntatie van de kap zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • d. de te herbouwen woning voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de oriëntatie van de woning zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • e. de te herbouwen woning voldoet aan de uitgangspunten voor landelijke ensembles zoals bepaald in de beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West', mits deze woning gelegen is in een zogenoemd landelijk ensemble als aangeduid op figuur B1.7 van voornoemde beleidsregel.
6.3 Dakkapellen
6.3.1 Bouwregels

Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1,00 meter;
  • b. per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2;
  • c. de totale breedte van dakkapellen op een naar de weg gekeerd dakvlak mag niet meer bedragen dan 2,70 m;
  • d. de afstand van een dakkapel tot een dakrand niet minder mag bedragen dan 0,50 m;
  • e. de afstand tussen 2 dakkapellen niet minder mag bedragen dan 1,00 m;
  • f. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º;
  • g. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,75 meter;
  • h. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,90 meter;
    • 2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    • 3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
6.3.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.1 onder c. teneinde dakkapellen met een grotere breedte toe te staan bij dakvlakken met een breedte groter dan 5,40 m, met dien verstande dat de totale breedte van dakkapellen niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting instandhouding beschermde soorten

Indien maatregelen getroffen moeten worden voor de instandhouding van soorten in het kader van de Wet natuurbescherming geldt de regeling en termijn zoals opgenomen in artikel 9.3.

7.2 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen

Het gebruik nieuwe woningen is uitsluitend toegestaan als aangetoond kan worden dat:

  • a. in geluidgevoelige ruimtes zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel andere verblijfsruimten zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder een etmaalwaarde van maximaal 33 dB(A) wordt gewaarborgd;
  • b. een woning in ieder geval beschikt over één gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer verleend wordt;
  • c. een woning in ieder geval beschikt over één gevel en buitenruimte waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) als er een hogere grenswaarde vanwege wegverkeer van 53 dB of hoger verleend wordt;
  • d. ten minste 1 verblijfsruimte aan de zijde van de woning gelegen is waar de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan Lden 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder);
  • e. ten aanzien van het bepaalde onder a tot en met d geldt dat niet aan die bepalingen voldaan hoeft te worden als met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 9 Randvoorwaarden

9.1 Watercompensatie

Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende watercompensatie ten behoeve van de realisatie van een goed waterhuishoudkundig systeem, zoals bepaald in de beleidsregel 'water' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.

9.2 Parkeren

Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in voldoende invulling van de parkeerbehoefte voor de bestaande en de te realiseren activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen zoals opgenomen in de beleidsregel 'parkeren' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West';
  • b. bij het in gebruik nemen van de gronden de benodigde parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a, zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
9.3 Landschap, ecologie en biodiversiteit
  • a. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten als bedoeld in de Wet natuurbescherming. Voor de bescherming van de aanwezige flora- en faunasoorten wordt het soortenmanagementplan doorlopen, zoals omschreven in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' en dat maatregelen worden getroffen volgens het soortenmanagementplan en deze duurzaam in stand worden gehouden.
  • b. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot aantasting zonder mitigatie van de structuren 1 tot en met 11 als bedoeld in tabel B6.1 in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West'.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien voor de belemmering als bedoeld onder a een ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming verleend is voorafgaand aan het veroorzaken van de effecten op beschermde flora- en fauna.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b is de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen toegestaan, indien uiterlijk drie jaar voorafgaand aan het veroorzaken van de verstoring voorzien wordt in mitigatie van landschappelijke waarden, zoals opgenomen in de beleidsregel 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die verloren gaan en deze mitigerende maatregelen duurzaam in stand worden gehouden.

Artikel 10 Beleidsregels

10.1 Bevoegd gezag
  • 1. De beleidsregel 'stedenbouwkundige kwaliteit' die onderdeel uitmaakt van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kan na de vaststelling van dit plan uitsluitend door de gemeenteraad worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
  • 2. De beleidsregels 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' en 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' kunnen na de vaststelling van dit plan door het college van burgemeester en wethouders worden gewijzigd, ingetrokken of herzien.
10.2 Toepassingsvereiste

Bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.2.5, 3.5.3, 6.2.2 en 9.1, 9.2 en/of 9.3 vindt toetsing aan de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit', 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water', en 'landschap, ecologie en biodiversiteit' door het bevoegd gezag plaats op basis van de beleidsregels zoals die gelden op het tijdstip van het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

10.3 Wijziging beleidsregels

Op wijziging van de beleidsregels 'stedenbouwkundige kwaliteit, 'kleinschalige andere functies', 'parkeren', 'water' en 'landschap, ecologie en biodiversiteit', die onderdeel uitmaken van de 'Beleidsregels Chw-bestemmingsplan Herijking Nuenen West' is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Voorrangsregels dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Herijking Nuenen West, herziening Opwettenseweg naast nr. 189 en naast nr. 191'.