direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Gulbergen 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPLandgGulberg2018-D003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Landgoed Gulbergen 2018 met identificatienummer

NL.IMRO.0820.BPLandgGulberg2018-D003 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.6 agrarisch bedrijf

Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 bestaande afmetingen

De afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 dagrecreatie

Activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie die plaatsvinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.20 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 erf

De grond deel uitmakend van een bouwperceel, behorend bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming.

1.23 extensief dagrecreatief medegebruik

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 glastuinbouwbedrijf

Agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

1.26 groenblauwe mantel

Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone en die deze verbinden.

1.27 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 intensieve veehouderij

Veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.

1.29 landschappelijke inpassing

Het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context/karakteristiek van het landschap, bijvoorbeeld door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.30 nok

Het snijpunt van twee hellende dakvlakken;

1.31 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.33 peil
  • Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.34 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.35 recreatiewoning

Een gebouw of woning bedoeld voor tijdelijk recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.36 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 stationaire motorenshow

Een evenement gericht op het tentoonstellen alsmede demonstreren van (onderdelen) van motoren, motoraccessoires en modelmotoren alsmede de verkoop van deze goederen.

1.38 tuinbeurs

Een evenement bestaand uit een opstelling van tenten en kramen, waarbij informatie wordt gegeven over ontwikkelingen op tuingebied. Dit gaat gepaard met de verkoop van planten en tuinartikelen in de ruimste zin van het woord.

1.39 veehouderij

Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.40 verblijfsrecreatie

Het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning c.q. hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.

1.41 water

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droog vallen.

1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.43 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.

2.1.2 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot de harten van de scheidsmuren.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken alsmede daarmee vergelijkbare bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.00 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de uitoefening van een tuinontwerpbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch - tuinontwerpbedrijf';
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. een bedrijfswoning;
  • e. een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. een tuinbeurs, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • h. een stationair motorenshow, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stationaire motorenshow';
  • i. een fietspad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, poelen en houtwallen, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Agrarische bedrijven

Agrarische bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch - tuinontwerpbedrijf' de uitoefening van een tuinontwerpbedrijf is toegestaan.

De volgende agrarische bedrijven zijn niet toegestaan:

  • a. veehouderijen;
  • b. glastuinbouwbedrijven.

b Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, en bewegwijzering.

c Bedrijfswoning

Ter plaatse van het agrarisch bouwblok is één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen per bouwvlak toegestaan.

d Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, is gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. het mag geen activiteit betreffen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, en de activiteit mag niet meldingsplichtig zijn ingevolge het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

e Tuinbeurs

Een tuinbeurs is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', met dien verstande dat:

  • a. deze beurs binnen het totale plangebied slechts éénmaal per jaar mag plaatsvinden en wel uitsluitend in de periode juli – augustus gedurende 10 dagen exclusief het opbouwen en afbreken;
  • b. de tuinbeurs van 10.00 tot 18.00 uur is geopend voor publiek;
  • c. er maximaal 3 horecapunten mogen worden opgericht;
  • d. parkeren uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'.

f Stationaire motorenshow

Een stationaire motorenshow is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stationaire motorenshow', met dien verstande dat:

  • a. de show slechts éénmaal per jaar mag plaatsvinden en maximaal drie dagen duurt;
  • b. overnachten uitsluitend ten behoeve van de stationaire motorenshow is toegestaan en alleen ter plaatse van het tijdelijk in te richten kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stationaire motorenshow';
  • c. parkeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stationaire motorenshow'.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing

Binnen het bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan:

  • a. agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. niet meer dan één bedrijfswoning, met daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak is als volgt:

bedrijfsgebouwen   min.   max.  
goothoogte   n.v.t.   6 m  
bouwhoogte   n.v.t.   10 m  
dakhelling   12°   45°  

bedrijfswoning   min.   max.  
goothoogte1)   n.v.t.   4,5 m  
bouwhoogte1)   n.v.t.   10 m  
inhoud2)   n.v.t.   750 m³  
dakhelling3)   12°   45°  

1) Voorzover de bestaande goot- of bouwhoogte van een woning meer bedraagt dan ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande goot- of bouwhoogte als maximum.

2) Voorzover de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande inhoud als maximum.

3) Voorzover de bestaande dakhelling van een woning afwijkt van hetgeen ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande dakhelling als minimum/ maximum.

bijgebouwen bij bedrijfswoning   min.   max.  
bebouwde oppervlakte   n.v.t.   90 m²  
goothoogte   n.v.t.   3 m  
bouwhoogte   n.v.t.   6 m  
dakhelling   12°   45°  

bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max.  
bouwhoogte erfafscheidingen voor voorgevelrooilijn   1 m  
bouwhoogte erfafscheidingen achter voorgevelrooilijn   2 m  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  

3.2.3 Bouwen onder peil

Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder de bedrijfswoning.

3.2.4 Herbouw bedrijfswoning

Herbouw van de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.3.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met plat dak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde aan- en uitbouwen van de bedrijfswoning en aangebouwde bijgebouwen met een plat dak toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedebouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3.3.2 Grotere bouwhoogte erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn met een grotere bouwhoogte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 2 m bedragen.

3.3.3 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan overeenkomstig het bepaalde in 3.2.4 door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning de herbouw van de bedrijfswoning mogelijk maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de bestaande fundamenten, dan wel bij het ontbreken daarvan van de oorspronkelijk aanwezige fundamenten, van de woning;
  • b. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  • c. de eventuele nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  • d. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  • e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • f. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  • g. er wordt voldaan aan de natuur- en milieuwetgeving, zoals de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • h. er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • k. de ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- voor of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  • c. voor detailhandel;
  • d. voor woondoeleinden, waaronder gebruik als afhankelijke woonruimte (in vrijstaand bijgebouw), met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen.
  • e. voor verblijfsrecreatie;
  • f. als seksinrichting;
  • g. voor horeca;
  • h. voor zorgverlenende nevenactiviteiten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 teneinde toe te staan dat een bijgebouw bij de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. behoudens een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie) moet aangetoond worden dat een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 90 m²;
  • d. het bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van de woning;
  • e. de ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Bos' en/of 'Natuur', mits:

  • a. ter plaatse het gebruik van de gronden ten behoeve van agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  • b. in het besluit tot wijziging in de bestemming:
    • 1. 'Bos' artikel 5 van deze regels op de gronden van toepassing wordt verklaard;
    • 2. 'Natuur' artikel 6 van deze regels op de gronden van toepassing wordt verklaard.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een nutsvoorziening;

en:

  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen, parkeervoorzieningen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. voor bedrijfsgebouwen geldt het volgende:
  bedrijfsgebouwen  
max. oppervlakte (per bouwvlak)   volledig bouwvlak  
max. goothoogte   4 m  
4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is ten hoogste 1 nutsbedrijf toegestaan;
  • b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. horeca is niet toegestaan;
  • f. vuurwerkopslag is niet toegestaan.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden, waaronder de aanleg van open plekken in bos, vennen en dergelijke;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. een tuinbeurs, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • f. een hondenvereniging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondenvereniging';
  • g. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • h. een ontsluitingsweg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluitingsweg';
  • i. een fietspad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';
  • j. bestaande ontsluitingswegen ten behoeve van (recreatie)woningen;
  • k. een archeologisch monument, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument',

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, poelen en houtwallen, en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, en bewegwijzering.

b Tuinbeurs

Een tuinbeurs is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', met dien verstande dat:

  • a. deze beurs binnen het totale plangebied slechts éénmaal per jaar mag plaatsvinden en wel uitsluitend in de periode juli – augustus gedurende 10 dagen exclusief het opbouwen en afbreken;
  • b. de tuinbeurs van 10.00 tot 18.00 uur is geopend voor publiek;
  • c. er maximaal 3 horecapunten mogen worden opgericht.

c Hondenvereniging

Een hondenverening is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondenvereniging'.

d Recreatiewoning

Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' in de vorm van verblijfsrecreatie in een bestaande recreatiewoning.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend zijn toegestaan:

  • a. gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud van de recreatiewoning maximaal 360 m³ mag bedragen;
    • 2. maximaal 50 m² aan bijgebouwen is toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
  • b. één bijgebouw behorende bij Gulberg 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat maximaal 34 m² aan bijgebouwen is toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 en 4 m;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. in een zone van 20 meter rondom de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondenvereniging' een opstelplaats voor maximaal twee (opslag)containers, strikt ten dienste voor de verenigingsactiviteiten, is toegestaan van maximaal 36 m². De maximale oppervlakte van de containers bedraagt gezamenlijk 36 m² met een maximale bouwhoogte van 3,00 meter;
    • 2. afrasteringen met een maximale bebouwingshoogte van 2 m uitsluitend zijn toegestaan op een afstand van minimaal 10 m vanaf de bestemmingsgrens; de overige afrasteringen mogen niet hoger zijn dan 1 m;
    • 3. bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen en schuilgelegenheden dan wel de aankleding van het bosgebied zijn toegestaan tot een hoogte van 5 m en tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m² per ha.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 sub b onder 2 teneinde afrasteringen met een maximale hoogte van 2 m toe te kunnen staan op een geringere afstand dan 10 m van de bestemmingsgrens mits de landschappelijke- en natuur waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken binnen deze bestemming:

  • a. voor verblijfsrecreatie anders dan het recreatief verblijven in de bestaande recreatiewoning;
  • b. voor permanente bewoning van de bestaande recreatiewoning;
  • c. voor tuin, waaronder onder andere wordt verstaan het aanbrengen van (terras)verhardingen;
  • d. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. voor lawaaisporten.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • c. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem met meer dan 0,3 m;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • e. het verleggen van watergangen;
  • f. het beplanten van gronden met houtgewas, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'.

5.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale bosonderhoud en/of natuurbeheer.

5.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor ' Natuur ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebied;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant';
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. een ecologische verbindingszone, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone';
  • f. een fietspad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder infrastructurele voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Natuurwaarden

Behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden houdt in dat biotopen van inheemse flora en fauna, in het bijzonder van amfibieën, bosvogels, plantengezelschappen en dagvlinders dienen te worden beschermd.

b overige zone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' is tevens een ecologische verbindingszone toegestaan, alsmede een zoekgebied voor behoud, beheer en herstel van watersystemen.

c Extensief recreatief medegebruik

Het gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen toegestaan in het gebied zoals paden, banken, picknicktafels, en bewegwijzering.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend zijn toegestaan:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van maximaal 4 m²;

met dien verstande dat:

  • b. erfafscheidingen niet zijn toegestaan.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken:

  • a. voor verblijfsrecreatie;
  • b. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. voor lawaaisporten.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • c. het graven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • f. het verleggen van watergangen.

6.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het onder 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale natuuronderhoud.

6.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 6.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind

Artikel 7 Recreatie - Golfterrein

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De als Recreatie - Golfterrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van de golfsport;
  • b. milieutechnische zorg en nazorg als gevolg van afvalstort, gaswinning;
  • c. waterbeheersing en waterzuivering;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. behoud van landschapselementen;
  • f. leidingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'milieuzone - milieutechniek leidingstraat' en 'specifieke vorm van bedrijf - milieutechniek';
  • g. verkeersontsluitingen;
  • h. dagrecreatief gebruik;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, overeenkomstig de in 7.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

7.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Leidingen

Leidingen zijn toegestaan nabij of ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - milieutechniek leidingstraat'. Tevens zijn leidingen toegestaan welke aansluiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - milieutechniek' aangeduide leidingen ten behoeve van milieutechnische zorg en nazorg.

b Milieutechnische zorg en nazorg

De bestemming richt zich tevens op het waarborgen van milieutechnische zorg en nazorg. Onder milieutechnische zorg en nazorg wordt in elk geval begrepen de mogelijkheid stelselmatige meting van bodem, water en lucht te verrichten, alsmede de mogelijkheid om gronden te benutten voor het toepassen van ingrepen bij de bestrijding van eventuele calamiteiten.

c Extensief recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, en bewegwijzering.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bebouwing

Binnen de bestemming zijn uitsluitend de volgende bouwwerken toegestaan:

  • a. ten dienste van de milieutechnische zorg en nazorg, het onderhoud van de vuilstort, de gaswinning, de waterbeheersing en de waterzuivering zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - milieutechniek', met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bebouwde oppervlakte van de gezamenlijke gebouwen en andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
    • 2. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m en de bebouwingshoogte niet meer dan 10 m;
    • 3. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van 2 m, met dien verstande dat andere bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken binnen deze bestemming:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. voor verblijfsrecreatie;
  • c. voor horeca- en detailhandelactiviteiten;
  • d. voor lawaaisporten;
  • e. voor het wijzigen van het bodemprofiel;
  • f. voor het graven in de bodem;
  • g. voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • h. voor het funderen van bebouwing;
  • i. voor het verwijderen van houtopstanden;
  • j. voor de aanleg van parkeervoorzieningen.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen
  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder tunnels en viaducten;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. een ecologische verbindingszone, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone';

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbaar nutsvoorzieningen, bermen, sloten en weg beplantingen, en overeenkomstig de in 8.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

8.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a overige zone - ecologische verbindingszone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' hebben naast de functie van ecologische verbindingszone, tevens een functie als zoekgebied voor behoud, beheer en herstel van watersystemen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken

Uitsluitend zijn toegestaan:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 15 m. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

8.3 Afwijken van de bouwregels

In afwijking van het bepaalde in 8.2.1 zijn ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gebouwen toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone', zijn geen bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;
  • b. wegen, straten en paden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;
  • e. een droge faunapassage met een diameter van maximaal 1 meter;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. een fietspad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad';

een en ander met bijbehorende voorzieningen, en overeenkomstig de in 9.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

9.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a overige zone - ecologische verbindingszone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' hebben naast de functie van ecologische verbindingszone, tevens een functie als zoekgebied voor behoud, beheer en herstel van watersystemen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van tot de spoorwerken behorende gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf.
  • b. De gezamenlijk oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 30 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

9.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektrotechnische systemen mag niet meer bedragen dan 7 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf.
  • d. De bouwhoogte van geluidsschermen gemeten vanaf de Bovenkant Spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • e. De bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, stuwen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
  • b. waterzuivering;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschaps- ecologische en natuurwaarden;
  • f. recreatief medegebruik;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, en overeenkomstig de in 10.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

10.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Recreatief medegebruik

Langs het kanaal kunnen kleinschalige recreatieve voorzieningen worden aangebracht gericht op water- en oeverrecreatie (wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, roeien, schaatsen, natuurbeleving).

b Verkeersdoeleinden

Gebruik van de gronden voor verkeersdoeleinden is slechts toegestaan als ondergeschikt gebruik.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken

Uitsluitend zijn toegestaan:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde bruggen - alsmede andere bouwwerken ten behoeve van het waterstaatkundig beheer, zoals kaden en keermuren mogen niet meer bedragen dan 2 m;

met dien verstande dat:

  • b. erfafscheidingen niet zijn toegestaan.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden:

  • a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als ligplaats voor woonboten.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. tuinen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

11.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
a Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen de bestemming wonen is gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. het mag geen activiteit betreffen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, en de activiteit mag niet meldingsplichtig zijn ingevolge het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2.2 Bouwvlak

Indien en voorzover binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het betreffende bouwvlak.

11.2.3 Aantal woningen

Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', maximaal het met die aanduiding aangeduide aantal toegestaan.

11.2.4 Inhoud woning

Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van woningen mag maximaal 2.000 m³ bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' geldt dat de inhoud van een woning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • b. indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 2.000 m³ dan wel 600 m³ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering', mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.

11.2.5 Maatvoering

Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:

woning   min.   max.  
goothoogte1) 3)   n.v.t.   5 m  
afstand zijdelingse perceelsgrens2) 3)   n.v.t.   n.v.t.  
dakhelling 3) 4)   30°   50°  

1) Voorzover de bestaande goothoogte van een woning meer bedraagt dan ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande goot- of bouwhoogte als maximum.


2) Voorzover de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van een woning minder bedraagt dan ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens als minimum.

3) Ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' geldt:

  • a. een minimale en maximale goothoogte van respectievelijk 5 m en 6 m;
  • b. een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 3 m;
  • c. een minimale dakhelling van 35°.

4) Voorzover de bestaande dakhelling van een woning afwijkt van hetgeen ingevolge bovenstaande tabel is toegestaan, geldt voor die woning de bestaande dakhelling als minimum/ maximum.

bijgebouwen bij woning   min.   max.  
bebouwde oppervlakte bijgebouwen en overkappingen   n.v.t.   90 m²  
goothoogte   n.v.t.   3 m  
bouwhoogte   n.v.t.   5,5 m  
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning   2 m   10 m  
dakhelling   15º   45º  

bouwwerken, geen gebouwen zijnde   min.   max.  
bouwhoogte erfafscheidingen vóór voorgevel woning   n.v.t.   1 m  
bouwhoogte erfafscheidingen achter voorgevel woning   n.v.t.   2 m  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   n.v.t.   6 m  
antennes   n.v.t.   12 m  

11.2.6 Bouwen onder peil

Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen.

11.2.7 Herbouw woning

Herbouw van woningen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in 11.3.5.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.2 en toestaan om gebouwen buiten het bouwvlak op te richten, mits:

  • a. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving
  • c. de eventuele nieuwe situering van de gebouwen stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar is;
  • d. de nieuwe situering van de gebouwen leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  • e. er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • f. er wordt voldaan aan de milieuwetgeving, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

11.3.2 Bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. indien voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, kan een bebouwde oppervlakte van bijgebouwen worden toegestaan van 90 m², vermeerderd met maximaal 20% van wat voor de sloop meer aanwezig is aan bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen dan de reeds toegestane 90 m², tot een totaal maximum van 200 m²;
  • b. sloop van beeldbepalende en monumentale panden is niet toegestaan;
  • c. de ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

11.3.3 Aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen met plat dak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 teneinde aan- en uitbouwen van de woning, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen met een plat dak toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

11.3.4 Grotere bouwhoogte erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 teneinde erfafscheidingen voor de voorgevel met een grotere bouwhoogte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 2 m bedragen.

11.3.5 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning overeenkomstig 11.2.7 de herbouw van de woning mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de bestaande fundamenten, dan wel bij het ontbreken daarvan van de oorspronkelijk aanwezige fundamenten, van de woning;
  • b. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  • c. de eventuele nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  • d. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  • e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • f. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  • g. er voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • h. er wordt voldaan aan de milieuwetgeving, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • k. de ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken binnen deze bestemming:

  • a. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • b. voor detailhandel;
  • c. voor verblijfsrecreatie;
  • d. als seksinrichting;
  • e. als afhankelijke woonruimte (in vrijstaand bijgebouw);
  • f. voor horeca;
  • g. voor zorgverlenende nevenactiviteiten.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.4 teneinde toe te staan dat een bijgebouw bij de woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. behoudens een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie) moet aangetoond worden dat een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 90 m²;
  • d. het bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 10 m van de woning;
  • e. de ruimtelijke ontwikkeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • f. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving
  • 1. De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
  • 2. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

12.2 Bouwregels

Op of in de in 12.1 onder 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

12.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

12.5.3 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

12.5.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 12.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de in 13.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de bovengrondse hoogspanningsverbinding, met dien verstande dat de bouwhoogte van hoogspanningsmasten maximaal 45 m mag bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Omgevingsvergunning oprichten bouwwerken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemmingen toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de betrokken beheerder.

Voorts zijn de regels van de betreffende hoofdbestemming van toepassing.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • e. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • g. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten wegwijzers en ander straatmeubilair.

13.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het onder 13.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

13.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 13.1 bedoelde leiding niet wordt aangetast;
  • b. daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 14 Leiding - Leidingstrook

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • 1. De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van leidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
  • 2. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

14.2 Bouwregels

Op of in de in 14.1 onder 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken toekomstige leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant dan wel de beheerder van de leidingstrook of een onafhankelijke deskundige op het gebied van externe veiligheid. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Leidingstrook zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

14.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

14.5.3 Toepassingscriteria

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

14.5.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 14.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder dan wel de beheerder van de leidingstrook of een onafhankelijke deskundige op het gebied van externe veiligheid omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 15 Waarde - Archeologie hoog

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Binnen het gebied ‘Waarde - Archeologie hoog' als bedoeld in lid 15.1 is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen overeenkomstig de onderliggende bestemming met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in lid 15.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld en met ten hoogste 500 m².

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

15.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 15.5.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 15.2 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

15.5.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

15.5.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 15.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. De in sub 15.5.1 onder a genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

15.5.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

15.5.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 15.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

15.6 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk
15.6.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 15.6.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 15.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.

15.6.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

15.6.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 15.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 3. 3 het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • b. De in sub 15.6.1 onder a genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein sloopwerkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

15.6.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige

archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

15.6.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 15.6.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

15.7 Wijzigingsbevoegdheid

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.

Artikel 16 Waarde - Archeologie middelhoog

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Binnen het gebied ‘Waarde - Archeologie middelhoog' als bedoeld in lid 16.1 is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen overeenkomstig de onderliggende bestemming met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in lid 16.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld en met ten hoogste 2.500 m².

16.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 16.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 16.4.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld,
  • b. waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • g. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

16.4.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

16.4.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 16.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. De in sub 16.4.1 onder a genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

16.4.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

16.4.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 16.4.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

16.5 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk
16.5.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 16.5.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 16.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  • a. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.

16.5.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

16.5.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 16.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. De in sub 16.5.1 onder a genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen sloopwerkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

16.5.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige

archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.

Artikel 17 Waarde - Archeologisch waardevol

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in lid 17.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld en met ten hoogste 500 m².

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd ter plaatse van of binnen een afstand van 30 m tot gebieden, die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument', zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

17.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig worden geschaad.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 17.5.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

17.5.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

17.5.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 17.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • b. De in sub 17.5.1 onder a genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

17.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 17.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

17.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
17.6.1 Omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische w aarden, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 17.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

17.6.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    • 2. of er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

17.6.3 Uitzonderingen
  • a. Het in sub 17.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • b. De in sub 17.6.1 onder a genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein sloopwerkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.

17.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 17.6.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

17.7 Wijzigingsbevoegdheid

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.

Artikel 18 Waterstaat - Waterlopen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouw zijnde:

  • a. van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3,50 meter mag bedragen.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Bouwen van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.2, voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde of gebouwen binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 milieuzone - geurzone
20.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een geurzone.

20.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.

20.1.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 20.1.2 voor het toestaan van nieuwe geurgevoelige objecten, voor zover in overeenstemming met de andere bestemming, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

20.2 overige zone - beperking veehouderijen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderijen' is vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen niet toegestaan.

20.3 overige zone - groenblauwe mantel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

20.4 overige zone - regionale waterberging
20.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regionale waterberging' mede tot behoud van het regionale waterbergend vermogen van dat gebied, met dien verstande dat bebouwing ten dienste van waterberging tot een hoogte van ten hoogste 2 meter is toegestaan.

20.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen of wijzigen van kaden.

20.4.3 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 20.4.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

20.4.4 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4.2 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

20.4.5 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4.2 mag alleen worden verleend, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

20.5 overige zone - reservering waterberging

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - reservering waterberging' voor de aanleg en behoud van waterbergend vermogen van het gebied.

20.6 overige zone - behoud en herstel watersystemen
20.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

20.6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk;
  • b. het ophogen van gronden.

20.6.3 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 20.6.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

20.6.4 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.6.2 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

20.6.5 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.6.2 mag alleen worden verleend, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

20.7 overige zone - Natuur Netwerk Brabant
20.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant' mogen geen fysieke ingrepen worden mogelijk gemaakt met een negatief effect op de waterhuishouding van het Natuur Netwerk Brabant.

20.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.

20.7.3 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 20.7.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

20.7.4 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.7.2 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

20.7.5 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.7.2 mag alleen worden verleend, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

20.8 overige zone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.

20.8.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.

20.8.2 Uitzonderingen op verbod

Het onder artikel 20.8.2 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

20.8.3 Onderzoek

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.8.2 wordt het bevoegde waterstaatsgezag gehoord.

20.8.4 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.8.2 mag alleen worden verleend, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

20.9 vrijwaringszone - straalpad
20.9.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden mede bedoeld als beschermingszone van een straalverbinding.

20.9.2 Bouwregels

Ongeacht hetgeen in de regels voor de op deze gronden rustende bestemming(en) is bepaald, mag er ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' niet hoger worden gebouwd dan 65,00 m ten opzichte van NAP, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer en instandhouding van de straalverbinding, met dien verstande dat de oppervlakte en de hoogte niet meer mogen bedragen dan die welke aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen of laten gebruiken, van (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen of laten gebruiken, van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan met omgevingsvergunning kan worden afwijken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits:

  • a. hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving en sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • b. wordt voldaan aan de artikelen 20.3 en 20.7.

Met dien verstande dat deze algemene afwijkingsbevoegdheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant'.

Artikel 23 Algemene wijzigingsbevoegdheid

23.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en wordt voldaan aan artikel 20.7.

Met dien verstande dat deze algemene wijzigingsbevoegdheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant'.

23.2 wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' wijzigen in de bestemming 'Verkeer', voor de aanleg en instandhouding van een ontsluitingsweg, bestaande uit ten hoogste vier rij- c.q . opstelstroken. Een en ander mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 5. het milieu;
  • 6. de kwaliteiten van het landschap, waarbij:
    • a. de groene en recreatieve kwaliteiten worden verbeterd en een juiste invulling wordt gegeven aan de balans tussen rood en groen;
    • b. behoud en versterking van de bestaande waardevolle ruimtelijke en visueel landschappelijke kenmerken voorop staat;
    • c. de ontsluitingsweg:
      • in zijn geheel en in één stijl en opbouw dient te worden uitgevoerd;
      • het karakter van een kenmerkende laan in een beekdal dient te krijgen, met een profiel dat direct is afgeleid van de bestaande lanen in het plangebied;
      • waar deze parallel aan de A270 loopt met een voldoende dichte beplantingsstrook met streekeigen bosplantsoen van de A270 gescheiden dient te worden;
      • vanuit verkeersveiligheid doorgetrokken dient te worden tot aan de Schoutse Vennen ter hoogte van de bestaande bocht in deze weg;
      • eenduidig en landschappelijk alsmede verkeerskundig verantwoord aansluit op de wegenstructuur van Brandevoort als beeldbepalende entree naar het landgoed Gulbergen;
  • 7. de aanwezige ecologische waarden ter plaatse van de wijzigingsbevoegdheid, waarbij rekening dient te worden gehouden met:
    • a. aanwezige beschermde soorten;
    • b. aantasting NNB en bijbehorende compenstatie;
    • c. nabijheid van Natura 2000-gebied;
  • 8. voor het aspect water de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
    • a. het regenwater afkomstig van verharding wordt geïnfiltreerd in de bodem zodat de grondwateraanvulling toeneemt zonder dat dit leidt tot grondwateroverlast;
    • b. aanwezig oppervlaktewater wordt ingezet voor waterberging waardoor de afvoerpiek naar de rivieren en beken wordt verkleind;
    • c. waterberging zoveel mogelijk wordt gecombineerd met de inrichting van zones voor flora en fauna met recreatief medegebruik;
    • d. bij de inrichting van waterpartijen nadrukkelijker rekening wordt gehouden met flora, fauna en recreatief medegebruik.

Bij de invulling van de aspecten natuur en landschap dient rekening te worden gehouden met de memo “LG Gulbergen – uitgangspunten wijz bvh” die als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd.

23.3 Archeologie
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    • 2. naar omvang wordt vergroot,

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Voorrangsregels
24.1.1 Voorrang dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming, een dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen voor.

24.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geldt dat dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming en/of gebiedsaanduidingen:

24.2 Parkeren

In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of gewijzigd gebruik) dient op het eigen bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling op te vangen, waarbij moet worden uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals aangeven in het ASVV2012 uitgegeven door het CROW.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Landgoed Gulbergen 2018 '.