Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Beekstraat, Ruimte voor Ruimte
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0820.BPBeekstrNuenen-D001
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan ‘Beekstraat, Ruimte voor Ruimte’ met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPBeekstrNuenen-D001 van de gemeente Nuenen.
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aanduidingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hierbij kan worden gedacht aan een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied.
 
1.7 aan- of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9 afrastering
Hekwerk of andere omrastering die niet op de erfgrens wordt geplaatst (in dat laatste geval is sprake van een erfafscheiding).
 
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.14 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.15 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.16 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.17 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.18 bruto vloeroppervlakte
Gezamenlijke oppervlakte van alle bouwlagen van de gebouwen binnen een bouwvlak, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van een gebouw.
 
1.19 dak
Een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
 
1.20 detailhandel / verkoop
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.21 escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
 
1.22 erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.23 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.24 gebruiken
Gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.25 geluidsvoorziening
Een voorziening die bedoeld is om geluid te weren met een minimale massa van 10 kg/m2 en akoestisch dicht (luchtdik).
 
1.26 gevellijn
De bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
 
1.27 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.28 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
  1. de huisvesting van maximaal 4 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 6 arbeidsmigranten;
  3. de huisvesting van maximaal 8 ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  4. de huisvesting van maximaal 8 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning. 
1.29 maaiveld
De gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.
 
1.30 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.31 nutsvoorziening
Een (openbare) voorziening ten nutte van het publiek (zoals centrale antenne, gas, water, elektriciteit, telefoon, riolering).
 
1.32 omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.33 ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
 
1.34 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.35 overkapping
Een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan ten hoogste aan één zijde een gesloten wand kent.
 
1.36 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.37 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. 
1.38 pergola
Een open constructie van latten of palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.
 
1.39 permanente bewoning
Bewoning van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen.
 
1.40 plat dak
Een dak met een dakhelling van minder dan 10°.
 
1.41 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
 
1.42 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een min of meer publieksgericht karakter, zoals persoonlijke dienstverlening (kapper, pedicure, e.d.), medisch/therapeutische dienstverlening en ambachtelijke activiteiten.
 
1.43 raamprostitutie
Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
 
1.44 recreatie
Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.45 recreatieve voorziening
Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad.
 
1.46 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.47 straatprostitutie
Het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
 
1.48 verdieping
Een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
 
1.49 voorgevellijn:
De lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
 
1.50 voorgevelrooilijn
De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, kribben, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
 
1.52 weg:
Een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.53 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen; 
met daaraan ondergeschikt:
  1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4;
  2. tuinen, erven en paden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
 
Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen;
  2. de daarbij behorende gebouwen;
  3. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’
 
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden de volgende regels:
  1. binnen het bouwvlak mogen zowel woningen, als bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  3. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tezamen mag maximaal 60 m2 bedragen, indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m², mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  5. de voorgevels van de woning worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar het gezamenlijke erf gekeerde bouwgrens;
  6. de inhoudsmaat van het hoofdgebouw mag maximaal 1000 m3 bedragen;
  7. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid;
  8. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter bedragen ;
  9. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,50 meter bedragen;
  10. de dakhelling mag minimaal 40° en maximaal 55° bedragen, met dien verstande dat dit vereiste niet geldt voor maximaal 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw. 
3.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
 
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  2. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen enkel worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achtergrens;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tezamen mag maximaal 60 m2 bedragen, indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 200 m², mag de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  4. de grond voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  5. de goothoogte maximaal 3,20 meter mag bedragen;
  6. de bouwhoogte maximaal 6,50 meter mag bedragen;
  7. bijgebouwen plat of met een kap van maximaal 55° worden afgedekt. 
3.2.4 Overige regels
 
Voor het overige gelden de volgende regels:
  1. buiten de aanduidingen ‘bouwvlak’ en ‘bijgebouwen’ mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – geluidsvoorziening’ mogen geluidsvoorzieningen worden gebouwd.
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,50 meter bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van pergola's maximaal 3,00 meter mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van geluidsvoorzieningen maximaal 2,50 mag meter bedragen. 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Bouwen anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot de voorgevelrooilijn, mits:
  1. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van naburige erven;
  2. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving. 
3.3.2 Grotere bouw- c.q. goothoogte bijgebouwen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 teneinde een grotere bouw- c.q. goothoogte van de bijgebouwen te kunnen toestaan, mits:
  1. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en bijgebouw een grotere bouw- c.q. goothoogte gewenst is;
  2. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van naburige erven. 
3.3.3 Recreatieve voorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor een afrastering voor recreatieve voorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 2,00 meter, mits:
  1. de afrastering wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
  2. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven. 
3.3.4 Aan- of uitbouw van de voorgevel
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 3.2.2 ten behoeve van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de diepte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  2. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  4. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  5. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving. 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
 
Een niet-publiekaantrekkend aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
  7. er geen aan huis verbonden beroep of bedrijf wordt uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – aan huis verbonden beroepen en bedrijven uitgesloten’. 
3.4.2 Strijdig gebruik
 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gebouwen conform de bestemming zonder dat binnen een jaar na ingebruikname de landschappelijke inpassing conform bijlage 2 bij deze regels is aangelegd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gebouwen conform de bestemming zonder dat een geluidsvoorziening is aangelegd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het in bijlage 3 bij deze regels opgenomen akoestisch onderzoek;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van de gebouwen conform de bestemming zonder dat voldoende waterberging is gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  4. van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  5. van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  6. voor recreatie;
  7. van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Recreatieve voorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 voor de aanleg van recreatieve voorzieningen, mits:
  1. de recreatieve voorziening wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding bijgebouwen;
  2. de recreatieve voorziening onderdeel uitmaakt van de tuin naar verschijningsvorm, oppervlakte en gebruiksmogelijkheden;
  3. verlichtingsmasten niet worden toegestaan;
  4. de kortste afstand van de recreatieve voorziening tot de zijdelingse perceelsgrens en achtergrens minimaal 5,00 meter bedraagt.
3.5.2 Mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2, voor het toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als een afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  4. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.5.3 Publiekaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 voor het binnen een woning en/of bijgebouwen toestaan van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
  5. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  6. er geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
  7. de publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit niet wordt uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – aan huis verbonden beroepen en bedrijven uitgesloten’.
 
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Ondergronds bouwen
 
Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de kelders vloeistofdicht worden uitgevoerd en niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige natuurwaarden.
 
5.2 Dakkapellen
 
5.2.1 Bouwregels
 
Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1,00 meter;
  2. de afstand van een dakkapel tot een dakrand niet minder mag bedragen dan 0,50 m;
  3. de afstand tussen 2 dakkapellen niet minder mag bedragen dan 1,00 m;
  4. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º;
  5. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
  6. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,90 meter;
    2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak. 
5.2.2 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder c. teneinde dakkapellen met een grotere breedte toe te staan bij dakvlakken met een breedte groter dan 5,40 m, met dien verstande dat de totale breedte van dakkapellen niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Gebruiksverbod
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
6.2 Verboden gebruik
 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie;
  4. het houden van evenementen, uitgezonderd evenementen die zijn toegestaan op basis van deze regels, dan wel die mogelijk zijn gemaakt door middel van een op basis van deze regels verleende omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van het gebruik van gronden voor evenementen;
  5. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
  6. uitvaarthuizen, uitvaartcentra en/of begrafenisondernemers, voor zover het gaat om het opbaren en/of verzorgen van overledenen en het bieden van gelegenheid tot het nemen van afscheid van overledenen.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 10%-regeling
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
 
Artikel 9 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
  1. het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
  
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Wettelijke regelingen
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
10.2 Parkeren en laden en lossen
 
10.2.1 Normen
  1. Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein, dan wel een gedeelte daarvan, dient de extra parkeerbehoefte als gevolg van deze ontwikkeling op eigen terrein te worden opgevangen, te weten in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. Bij de berekening van de ‘extra parkeerbehoefte’ als bedoeld onder a wordt een vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, voorafgaand aan de ontwikkeling, en de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie, nadat de ontwikkeling is gerealiseerd.
    Daarbij wordt, voor zover beschikbaar gelet op de functie van het gebouw of terrein, uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals vermeld in de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, (zie bijlage 1 bij de regels). Daarbij dient de kolom te worden gehanteerd, die het meest representatief is voor de feitelijke situatie ter plaatse.
  3. Indien de CROW-publicatie als genoemd onder b niet voorziet in kencijfers voor de betreffende functie van het gebouw of terrein in de bestaande of nieuwe situatie, dient los daarvan een onderbouwde berekening te worden gemaakt van de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  4. Indien nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein leidt tot een (extra) behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, dient hierin op het betreffende perceel te worden voorzien.
  5. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a tot en met c, en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder d, dienen na realisering in stand te worden gehouden. 
10.2.2 Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1:
  1. als het voldoen aan die bepaling voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen;
  2. als kan worden aangetoond dat voor de concreet voorgestane ontwikkeling met minder extra parkeerplaatsen kan worden volstaan;
  3. als door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen op eigen terrein, mits:
    1. ter compensatie wordt voorzien in voldoende extra parkeerplaatsen en/of laad- en losruimte in de openbare ruimte, om de extra behoefte daar op te vangen;
    2. uit onderzoek blijkt dat de afwijking niet leidt tot:
      • onevenredige gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
      • een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
      • een onevenredige aantasting van het straat- of bebouwingsbeeld in de directe omgeving.
 
10.2.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering en/of inrichting van parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 10.2.1 of artikel 10.2.2.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Beekstraat, Ruimte voor Ruimte’.