Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Beekstraat 48, Nuenen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0820.BPBeekstr48-C001
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Beekstraat 48, Nuenen’ met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPBeekstr48-C001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.5 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.6 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.7 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.
 
1.8 bedrijf:
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
 
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.
 
1.10 bevoegd gezag:
het overheidsorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
 
1.11 bijgebouw
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Onder bijgebouwen worden ook verstaan aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw.
 
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.13 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en ruimten onder de kap.
 
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
  
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.17 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.18 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
 
1.19 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
 
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.21 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.22 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele, recreatieve en/of levensbeschouwelijke doeleinden, inclusief overnachtingen.
 
1.23 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.25 gelijke hoogte:
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt van de betreffende vloer of balklaag).
 
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.27 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
  1. De huisvesting van maximaal 4 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 6 arbeidsmigranten;
  3. de huisvesting van maximaal 8 ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  4. de huisvesting van maximaal 8 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
  
1.28 kampeermiddel:
  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.29 kantine:
een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.
 
1.30 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.31 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen gemotoriseerde cross- en racesporten, modelvliegen en schietsporten.
 
1.32 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik zijn toegelaten.
 
1.33 manege:
een bedrijf dat is gericht op:
  1. het bieden van paardrijmogelijkheden;
  2. het geven van instructie aan derden;
  3. het houden van paarden en/of pony's voor de onder a en b genoemde activiteiten.
 
1.34 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
 
1.35 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
 
1.36 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van en ondergeschikt aan de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
 
1.37 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.38 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan ten hoogste aan één zijde een gesloten
wand kent.
 
1.39 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.40 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
 
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.42 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.43 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.44 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede (ondergrondse) voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.45 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.46 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
 
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.12 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 0,60 m.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte wordt een dakkapel als een ondergeschikte toevoeging gezien, die de goothoogte niet verhoogt, mits wordt voldaan aan het bepaalde in Artikel 6.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. beplantingen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. retentievoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
3.1.2 Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.2.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluiten worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde voor de in artikel 3.1 genoemde bestemming.
 
3.2.3 Overige regels
Voor het overige gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter mag bedragen.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  2. recreatiedoeleinden, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.
Artikel 4 Sport - Manege
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Sport – Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een manege, met daaraan ondergeschikt:
  1. ondergeschikte horeca in de vorm van een kantine;
  2. bedrijfswoning;
  3. verblijfsaccommodatie ten behoeve van stagiaires en grooms;
  4. wegen en paden;
  5. groenvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
4.1.2 Dubbelbestemming
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.2.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Sport – Manege’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen voor de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden de volgende regels:
  1. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' mag de oppervlakte van gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste de aangeduide oppervlakte bedragen;
  3. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag maximaal 225 m2 bedragen;
  4. de verblijfsaccommodatie mag uit ten hoogste 2 logiesruimtes bestaan, met een maximum oppervlakte van 50 m2 per logiesruimte;
  5. de bouwhoogte mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  6. de goothoogte mag maximaal 6,00 meter bedragen;
  7. de minimale dakhelling bedraagt 12° en de maximale dakhelling bedraagt 45 °.
 
4.2.3 Overige regels
Voor het overige gelden de volgende regels:
  1. buiten het bouwvlak mag maximaal 75 m2 aan gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag maximaal 3,50 meter bedragen;
  3. er mogen maximaal 3 vlaggenmasten worden opgericht;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen en die uitsluitend in de vorm van een hekwerk of andere omrastering met een open constructie, inclusief poorten, mogen worden gerealiseerd;
    2. kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    3. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 16,00 meter mag bedragen;
    4. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  5. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van minimaal 4,00 meter, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 meter.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  2. detailhandel;
  3. horeca, anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder 1;
  4. lawaaisporten;
  5. mestbewerking.
 
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting Landschappelijk inpassingsplan
Het gebruik en het (doen) laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing conform Bijlage 1 bij deze regels uiterlijk binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden op de wijze zoals is aangegeven.
 
4.3.3 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering Landschap
Het gebruik en het (doen) laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming is alleen toegestaan indien een berekening kwaliteitsverbetering is overlegd waarmee is aangetoond dat het plan voldoet aan artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ‘Kwaliteitsverbetering landschap’.
 
4.3.4 Voorwaardelijke verplichting hemelwater
Het gebruik en het (doen) laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming is alleen toegestaan indien hemelwater, afkomstig van daken van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en erfverharding op eigen terrein wordt geborgen dan wel wordt geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 60 m3 per 1000 m2 dakvlak dient te worden gerealiseerd uiterlijk binnen 6 maanden na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning.
 
4.3.5 Stikstof
Het gebruik en het (doen) laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming is alleen toegestaan indien dit niet leidt tot een (tijdelijke) toename in stikstofemissie ten opzichte van de feitelijke en planologisch legaal aanwezige situatie ten tijde van de vaststelling van het plan, tenzij:
  1. hiervoor een onherroepelijke vergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming; of
  2. is aangetoond dat een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is, daar de toename in stikstofemissie niet resulteert in een toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) groter dan 0,00 mol/ha/j op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden.
 
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting Landschappelijk inpassingsplan
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 4.3.2, mits in plaats daarvan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:
  1. minimaal gelijkwaardig zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen;
  2. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  3. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Ondergronds bouwen
Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de kelders vloeistofdicht worden uitgevoerd en niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige natuurwaarden.
 
6.2 Dakkappellen
Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1. bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1 m;
  2. per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2;
  3. de dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º;
  4. voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,75 m;
  5. voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,9 m;
    2. de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    3. de breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
7.2 Verboden gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie;
  4. het houden van evenementen, uitgezonderd evenementen die zijn toegestaan op basis van deze regels, dan wel die mogelijk zijn gemaakt door middel van een op basis van deze regels verleende omgevingsvergunning voor het afwijken ten behoeve van het gebruik van gronden voor evenementen;
  5. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig met de bestemming.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere ontheffing is of kan worden verleend en mits dit geen onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 10 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
11.2 Voorrangsregels
11.2.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Beekstraat 48, Nuenen”.