Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Olen 32 van de gemeente Nuenen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0820.BPBGOlen32-D001, met de bijbehorende regels (en eventueel bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aardkundige waarde:
waarden in verband met specifieke abiotische kenmerken zoals bodemsamenstelling, hoogteverschillen e.d;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.7 afrastering:
bouwwerken in de vorm van een open constructie, zoals palen verbonden met gaas of prikkeldraad, ter afbakening van een erf/terrein;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en paardenhouderijen;
1.10 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
1.14 bestaande bebouwing/ bestaand gebruik:
bebouwing en gebruik, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bijgebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen;
1.19 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.20 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwperceel:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt;
1.27 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.31 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.32 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.33 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij;
1.34 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.35 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.36 lawaaisport:
een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.37 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.38 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.39 overkapping/ carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.40 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.41 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.42 streekgebonden producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
1.43 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
1.44 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
- laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
- hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
- overig: vraatnetten, boomteelthekken;
1.45 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.46 tunnel(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.47 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.48 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.49 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.50 vollegrondstuinbouw:
een tuinbouwbedrijf waarbij het telen van gewassen plaatsvindt op een zich buiten een kas of buiten containers bevindend stuk teelgrond;
1.51 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.52 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;
1.53 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.54 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
1.55 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.56 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen en loggia's en boven peil;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
- agrarisch gebruik;
- nevenactiviteiten (voor zover via omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels kan worden toegestaan);
- behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
- water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- extensief recreatief medegebruik;
- doeleinden van openbaar nut;
- erfbeplanting;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in
lid 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in
lid 3.1.1:
- Agrarisch bouwvlak
Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" geldt de volgende bepaling:
- Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn agrarische bedrijven toegestaan.
- Type agrarisch bedrijf en omschakeling
Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend, voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf- het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de aanduiding:
- ter plaatse van de aanduiding "bomenteelt" een boomteeltbedrijf.
- Ondergeschikte detailhandel
Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
- Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.
- Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
- Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
- De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.
- Inpandige statische opslag
Ten dienste van het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in tunnelkassen.
- Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" toegestaan, met dien verstande dat teeltondersteunende kassen uitsluitend na verlening van omgevingsvergunnging voor het afwijken van de bouwregels zijn toegestaan;
- tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" als daarbuiten toegestaan. Buiten de aanduiding "bouwvlak" is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak
Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:
- agrarische bedrijfsgebouwen (zoals loodsen met dockshelters e.d.) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (zoals watersillo's, bezinkbakken, sleufsilo's, tunnelkassen e.d) ten behoeve van de bomenteelt, met dien verstande dat niet meer dan 5000 m2 aan tunnelkassen gerealiseerd mogen worden;
- binnen het agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'bomenteelt' zijn – in afwijking van het bepaalde onder a, uitsluitend teeltondersteunde voorzieningen ten behoeve van de bomenteelt niet zijnde gebouwen en overkappingen toegestaan.
3.2.3 Maatvoering en situering bebouwing binnen bouwvlak
De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" is als volgt:
BEDRIJFSGEBOUWEN PER BOUWVLAK | MIN. | MAX. |
bouwhoogte | n.v.t. | 8,5 m |
afstand zijdelingse perceelsgrens | 5 m | |
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE | MAX. |
Bouwhoogte tunnelkassen | 4 m |
3.2.4 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" geldt het volgende:
- Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
- het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
- nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning hogere erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.2.4 sub a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
- het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
- het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
- het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
- detailhandel, behoudens het bepaalde in lid 3.1.2 onder c;
- buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
- vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
- het bewonen van bedrijfsruimte;
- het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;
3.4.2 Toegestaan gebruik
Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden -1' conform omschrijving in
lid 3.1 is alleen toegestaan indien de inplanting wordt opgericht conform bijlage 1 van de regels (binnen één jaar na inwerktreding en in stand houden) en indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden wordt, in overeenstemming met de waterparagraaf in de toelichting van dit bestemmingsplan.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder
lid 3.5.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder
lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
- welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning dan wel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
- welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in
lid 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in
lid 3.1.1, nader gedetailleerd in
lid 3.1.2. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder
lid 3.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.5.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden | Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden |
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen; | het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen; er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden;
wanneer het gronden betreffen met de aanduiding 'Overige zone - boringsvrije zone', geldt behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. |
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2; | het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik; er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden; |
het vellen of rooien van houtgewas; | er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en natuurwaarden; |
het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen; | de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; rekening moet worden gehouden met de landschappelijke en natuurwaarden als bepaald in lid 3.1; |
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor
Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;
- behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
- behoud en bescherming van aardkundige waarden;
- behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in
lid 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
4.1.2 Nadere detailering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in
lid 4.1.1:
Binnen de bestemming
Natuur is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.
4.2.1 Algemeen
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
- voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- voor lawaaisporten;
- voor verblijfsrecreatie;
- voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder
lid 4.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder
lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning danwel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
- welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in
lid 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in
lid 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder
lid 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden | Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden |
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen. | de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik; de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden; |
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen;
- Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- In afwijking van het gestelde onder lid 5.2.1 sub a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder lid 5.2.1 sub a te overleggen indien:
- de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;
- de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
- de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 40 centimeter onder het bestaande maaiveld;
- naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- Het onder a. bepaalde, geldt niet voor de gronden gelegen binnen agrarische bouwvlakken. Binnen de agrarische bouwvlakken gelden uitsluitend de bouwregels als opgenomen binnen de ter plaatse voorkomende bestemming.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in
lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificaties.
- de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
- het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
- het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt;
- het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
- het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
- het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in
lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- de gronden gelegen binnen de agrarische bouwvlakken;
- het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
- reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
- De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- Voor zover de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
- De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1000 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
- De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
- De vergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning voor het slopen in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
- Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.
5.3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming
Waarde - Archeologie - 4, als bedoeld in artikel
lid 5.1, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene sloopregels
7.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van beeldbepalende bouwwerk
7.1.1 Sloopverbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) een als 'cultuurhistorische waarde' aangeduid cultuurhistorisch Waardevol bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.
7.1.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in
lid 7.1.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan sloopvergunning danwel omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
- die het normale onderhoud betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.1.3 Verlening
De in
lid 7.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
- indien de instandhouding van het bouwwerk geen bijdrage meer levert aan de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk en de omgeving; en/of
- indien het bouwwerk niet meer beschikt over de eigenschappen die het de cultuurhistorische waardenheeft verschaft.
7.1.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen wint het bevoegd gezag advies in van een terzake deskundige (commissie) omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het slopen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het pand en de omgeving.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn gebouwd in overeenstemming met de Woningwet danwel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
8.2 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar een woning met bijgebouwen is of gelijktijdig wordt gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- danwel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van debouwregels voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder de woning of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast, waaronder de beschreven waarden in de boringsvrije zone in
lid 9.2.
8.3 Afstand bebouwing tot wegen
8.3.1 Afstand
Voor de bebouwing van de langs de hierna genoemde wegen gelegen gronden, moeten de volgende afstanden in acht genomen worden:
verharde wegen: 15 m uit de as van de rijbaan;
onverharde wegen: 10 m uit de as van de rijbaan.
8.3.2 Omgevingsvergunning afwijken afstand
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 8.3.1, teneinde het oprichten van bebouwing binnen de voorgeschreven afstand toe te kunnen staan, mits de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - radar
9.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone – radar" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 45 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.
9.1.2 Afwijken
- Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 9.1.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
- Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.
9.2 Overige zone - boringsvrije zone
Ter plaatse van de aanduiding “Overige zone – boringsvrije zone” geldt behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen en aan gronde bestemming
Waarde - Archeologie - 4 toekennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerk
11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
lid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
lid 11.1.1 met maximaal 10%.
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in
lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. l
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in
lid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in
lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Olen 32 van de gemeente Nuenen.