direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schippersweg 10, Mill
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0815.WPBUSchippersweg10-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Schippersweg 10, Mill" van de gemeente Mill en Sint Hubert.

1.1 Aanleiding en doel

Op het perceel Schippersweg 10 te Mill staan twee gebouwen die in het verleden in gebruik zijn geweest als management trainingscentrum met bedrijfswoning. In het bestemmingsplan is deze grond dan ook opgenomen met de bestemming 'Maatschappelijk'.

De initiatiefnemer is voornemens om deze twee gebouwen in gebruik te gaan nemen als recreatieve groepsaccomodatie en bedrijfswoning. Dit is niet passend binnen de huidige bestemming. De gemeente heeft aangegeven mee te werken aan deze functiewijziging middels de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor de bestemmingswijziging naar de bestemming Recreatie (artikel 18.5.3) in het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.WPBUSchippersweg10-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.WPBUSchippersweg10-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend bij de gemeente Mill, sectie N, nummer 664

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 4.665 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013;
  • 2. bestemmingsplan "Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018'', vastgesteld door de gemeenteraad op 8 februari 2018.

De herziening voorziet ter plaatse van het plangebied in een nieuwe begrenzing en benaming van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen en diverse aanpassingen van de planregels. Onderstaande afbeelding geeft de uitsnede van de vigerende (geconsolideerde) verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.WPBUSchippersweg10-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is onder meer bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen en één bestaande bedrijfswoning per bouwvlak.

Het plangebied bevat één bouwvlak waarin beide gebouwen zich bevinden. In het plangebied is daarmee één bedrijfswoning toegestaan. Het plangebied kent daarnaast drie categorieën gebiedsaanduidingen:

  • 1. de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - ils-zone 4', 'luchtvaarverkeerzone - ihcs-zone' en 'luchtvaarverkeerzone - radarverstoringsgebied' die beperkingen stellen aan de maximale hoogte van bouwwerken ten behoeve van het functioneren van het militaire vliegveld Volkel;
  • 2. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - vliegveld' die stelt dat ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige objecten en terreinen worden opgericht.
  • 3. de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel', 'overige zone - kernrandzone' en 'overige zone - beperkingen veehouderij', die opgenomen zijn ter bescherming van waarden ter plaatse.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 18.5.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert, herziening 2018' bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van het plan ten behoeven van recreatieve voorzieningen. Dit artikel is hierna overgenomen en daarbij is aangegeven op welke wijze voldaan wordt aan de voorwaarden.

18.5.3 Wijzigen ten behoeve van recreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van recreatieve voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.   Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
De wijziging betreft het gehele perceel, desalniettemin staat de volledige bebouwing binnen het bestaande bouwvlak en dit wordt niet gewijzigd.  
b.   De maatschappelijke voorziening ter plaatse is beëindigd en hergebruik is niet langer mogelijk.
De maatschappelijke voorziening (management trainingscentrum) is reeds beëindigd en is niet langer mogelijk.  
c.   De recreatieve voorziening mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
De beoogde recreatieve voorziening levert geen onredige beperking op voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven, doordat de oude functie reeds een gevoelige functie betrof en er dus geen nieuwe gevoelige functie wordt toegevoegd.  
d.   De recreatieve voorziening dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
De recreatieve voorziening is aanvaardbaar uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat, zie hoofdstuk 5.  
e.   De overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt.
Er is geen overtollige bedrijfsbebouwing op het perceel aanwezig.  
f.   De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
De aanwezige waarden in het gebied worden niet onevenredig aangetast door de bestemmingswijziging, zie hoofdstuk 5.  
g.   Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen, zie hoofdstuk 5.  
h.   De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
De aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied gaan middels de wijziging aantoonbaar vooruit, zie hoofdstuk 5.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0815.WPBUSchippersweg10-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is onderdeel van een bosrijk deel van het buitengebied van de gemeente Mill en Sint Hubert. Het plangebied ligt aan de Schippersweg, een verbindingsweg tussen de Langenboomseweg en de Udensedijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven in afwisseling met ruim opgezette landhuizen.

In het plangebied staan twee gebouwen die in een L-vorm zijn gerealiseerd. Het grotere (hoofd)gebouw is aangemerkt als bebouwing waar management trainingen gegeven kunnen worden. Het kleinere (bij)gebouw is aangeduid als bedrijfswoning. Tevens kent het plangebied een lange oprijlaan die reikt tot aan de bebouwing.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied heeft een eigen inrit en wordt ontsloten op de Schippersweg. Zoals eerder vermeldt heeft deze Schippersweg een verbindende functie tussen de Langenboomseweg en de Udensedijk, waarin het de kern van Mill enerzijds verbindt met de N277 en anderzijds ontsluit richting de kern van Langeboom. De verkeersintensiteit is relatief laag, doordat er meerdere verbindingswegen zijn binnen het buitengebied van Mill en Sint Hubert.

2.3 Groen en water

Het plangebied is grotendeels ingericht als bosrijke omgeving. Deze bosrijke omgeving maakt deel uit van een aaneengesloten bosgebied in combinatie met het ten zuiden van het plangebied aangrenzende perceel. De bomen beslaan vrijwel het gehele perceel met uitzondering van twee ingerichte tuinen aan de westkant van het perceel en een strook aan de noordzijde van het perceel. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Bebouwing en functies

De gewenste recreatieve voorziening bestaat uit een recreatieve groepsaccommodatie en bedrijfswoning. Dit komt tot uiting in het verhuren van het hoofdgebouw in de particuliere sector.

De bestaande bedrijfswoning, bestaande uit twee bouwlagen, blijft binnen het initiatief behouden.

Het hoofdgebouw zal verhuurd worden voor maximaal 19 personen. Iedere kamer krijgt een individueel kleurthema. Daarnaast wordt de bestaande tuin ingericht met onder andere een volwaardig terras, tuinmeubelen, barbeque, trampoline en tafeltennistafel.

Het recreatieve gebouw is onderverdeeld in 3 etages. Op de begane grond bevinden zich:

  • één woonkamer met onder andere een open haard;
  • één woonkeuken;
  • twee slaapkamers (twee-persoons bedden);
  • toilet;
  • bijkeuken.

Op de eerste etage bevinden zich:

  • drie slaapkamers (stapelbed, twee keer een-persoons bed, twee-persoonsbed);
  • twee badkamers.

Op de tweede etage bevinden zich:

  • vier slaapkamers (twee keer een-persoons bed, drie keer een-persoons bed, twee-persoons bed);
  • één badkamer.

De bestaande gebouwen (hoofdgebouw- en bedrijfswoning) hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 315 m². Er worden geen hoofdgebouwen toegevoegd.

Daarnaast staat naast de bedrijfswoning een tuinhuis/opslag van 24 m2 en aan de oprit nog een stalgebouw/schuur van circa 50 m2.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De functiewijziging naar een recreatieve groepsaccomodatie met behoudt van de bedrijfswoning heeft een positieve invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie ''ASVV 2012'' bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Mill en Sint Hubert wordt aangeduid als weinig stedelijk, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Mill en Sint Hubert tot het buitengebied behoort.

3.2.1.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied bestaat in de bestaande situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: het management trainingscentrum (kantoor zonder baliefunctie) en de bedrijfswoning. Daar het management trainingscentrum niet voorkomt in de ''ASVV 2012'' is gekozen voor de noemer kantoor zonder baliefunctie, omdat dit het meest vergelijkbaar is aan de gevoerde bedrijfsvoering. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersaantrekkende werking per factor uiteengezet.

Factor   Verkeersaantrekkende werking   Grootte/aantal   Totaal  
Management trainingscentrum   7,9 - 9,6 per 100 m² bvo   205 m²   16,2 - 19,7  
Bedrijfswoning   7,8 - 8,6 per woning   1   7,8 - 8,6  
Totaal       24,0 - 28,3  
3.2.1.2 Nieuwe situatie

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de recreatieve groepsaccomodatie (bungalowpark) en de bedrijfswoning. Daar de recreatieve groepsaccomodatie niet voorkomt in de ''ASVV 2012'' is gekozen voor de noemer bungalowpark. Doordat er negen slaapkamers zijn is gekozen voor vijf bungalows doordat normaliter één bungalow twee slaapvertrekken kent. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersaantrekkende werking per factor uiteengezet.

Factor   Verkeersaantrekkende werking   Grootte/aantal   Totaal  
Recreatieve groepsaccomodatie   2,6 - 2,8 per bungalow met 2 slaapvertrekken   5   13,0 - 14,0  
Bedrijfswoning   7,8 - 8,6 per woning   1   7,8 - 8,6  
Totaal       20,8 - 22,6  

Gezamenlijk zorgt de nieuwe situatie, in een worst-case scenario, voor 22,6 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

In de nieuwe situatie zijn er minder verkeersbewegingen te verwachten.

3.2.2 Ontsluiting

In de nieuwe situatie zal het plangebied gebruik blijven maken van de bestaande ontsluiting. De capaciteit van de Schippersweg en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Mill en Sint Hubert heeft geen gemeentelijk parkeerbeleid opgesteld waardoor in dit wijzigingsplan gebruik is gemaakt van de kengetallen uit de publicatie ''ASVV 2012''.

3.2.3.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied bestaat in de bestaande situatie de parkeerdruk uit twee onderdelen: het management trainingscentrum (kantoor zonder baliefunctie) en de bedrijfswoning. Daar het management trainingscentrum niet voorkomt in de ''ASVV 2012'' is wederom gekozen voor de noemer kantoor zonder baliefunctie. In de tabel hieronder is de berekening van de parkeerkencijfers per factor uiteengezet.

Factor   Parkeerkencijfers   Grootte/aantal   Totaal  
Management trainingscentrum   2,3 - 2,8 per 100 m² bvo   205 m²   4,7 - 5,7  
Bedrijfswoning   2,0 - 2,8 per woning   1   2,0 - 2,8  
Totaal       6,7 - 8,5  
3.2.3.2 Nieuwe situatie

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie de parkeerdruk uit twee onderdelen: de recreatieve groepsaccomodatie (bungalowpark) en de bedrijfswoning. Daar de recreatieve groepsaccomodatie niet voorkomt in de ''ASVV 2012'' is wederom gekozen voor de noemer bungalowpark. In de tabel hieronder is de berekening van de parkeerkencijfers per factor uiteengezet.

Factor   Parkeerkencijfers   Grootte/aantal   Totaal  
Recreatieve groepsaccomodatie   2,0 - 2,2 per bungalow met 2 slaapvertrekken   5   10,0 - 11,0  
Bedrijfswoning   2,0 - 2,8 per woning   1   2,0 - 2,8  
Totaal       12,0 - 13,8  

Conclusie

Voor het initiatief zijn in totaal 14 parkeerplaatsen nodig, die op eigen terrein moeten worden aangelegd. Het terrein biedt hiervoor voldoende ruimte. Er zijn momenteel 10 parkeerplaatsen aanwezig, maar er is ruimte naast de woonboerderij om nog 6 parkeerplaatsen te realiseren. Deze komen daarmee dicht bij de ingang, zodat ook bezoekers die slecht ter been zijn makkelijk de voordeur kunnen bereiken.

3.3 Groen en water

Het overgrote deel van het plangebied blijft ongemoeid en dient als bosrijke omgeving. Enkel de twee bestaande tuinen worden anders ingericht. Zoals eerder in paragraaf 3.1 is beschreven wordt de bestaande tuin bij de toekomstige recreatieve groepsaccomodatie ingericht met onder andere een volwaardig terras, tuinmeubelen, barbeque, trampoline en tafeltennistafel. Daarnaast worden de tuinen gescheiden door een hekwerk. Daarnaast blijft de tuin bij de bedrijfswoning behouden en niet aangepast. Er wordt geen oppervlaktewater aangebracht.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt in basis niet bij aan de energietransitie, doordat het initiatief geen nieuw bouwplan betreft. Echter kan op de volgende wijzen worden bijgedragen aan de energietransitie:

  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto.
3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.11 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat de reeds bestaande gebouwen ruim onder de maximaal toegestane hoogten blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan omvat een bestemmingswijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Recreatief' buiten het bestaand stedelijk gebied, zonder uitbreiding van het terrein en bebouwing. Het plan wordt daardoor niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Er is geen toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking nodig. Het plan voldoet aan dit onderdeel van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de een bestemmingswijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Recreatief'. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De bestemmingswijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Recreatief' heeft geen directe invloed op de Brabantse energietransitie. Echter kun kleine ingrepen zorgen voor een bijdrage aan de energietransitie, bijvoorbeeld de aanleg van laadpalen voor elektrische auto's en in de toekomst wellicht zonnepanelen op de daken. Dit kan bijdragen aan de verduurzaming van de energie.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig initiatief voorziet niet in een bouwplan en de bestaande bebouwing wordt hierin behouden. Wel worden de tuinen functioneler ingericht, waarbij rekening gehouden moet worden met het verhard oppervlak van de terassen. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Dit initiatief betreft herontwikkeling van de bestaande bebouwing.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit initiatief heeft geen betrekking op een aantrekkelijk vestigingsklimaat, doordat het een recreatieve groepsaccomodatie betreft.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het landelijke gebied. In beginsel is daar conform artikel 3.73 IOV een vestiging van een niet-agrarische functie onder voorwaarden toegestaan. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

''Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
      Onderhavig planvoornemen leidt tot de ingebruikname van de bestaande bebouwing als recreatieve groepsaccomodatie en bedrijfswoning, daar waar in het huidige gebruik een management trainingscentrum inclusief bedrijfswoning aanwezig was. Deze activiteiten en functies passen binnen de omgeving, omdat feitelijk geen uiterlijke kenmerken veranderen en er geen extra overlast naar de omgeving plaatsvindt.
    • 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
      Onderhavig planvoornemen heeft geen negatieve effecten op andere aspecten, zoals mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaar en leegstand; omdat feitelijk geen uiterlijke kenmerken veranderen en er geen extra overlast naar de omgeving plaatsvindt.
    • 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
      Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een verandering van de bebouwing. Er ontstaat geen overtollig en leegstaand vastgoed binnen het landelijke gebied van Mill. Sloop is hierdoor niet aan de orde. De omgevingskwaliteit blijft zo gewaarborgd.
  • b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
    Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een splitsing van het bouwperceel.
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    Zoals reeds in in lid a.3 aangehaald behelsd onderhavig planvoornemen geen sloop van bebouwing, omdat er geen overtollig en leegstaand vastgoed ontstaat door de functiewijziging.
  • d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.
      Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de vestiging van de in de leden d.1, d.2 en d.3 genoemde functies.

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  • a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking; Er is geen uitbreiding van de bestaande bebouwing toegestaan, waarmee er ook geen uitbreiding kan plaatsvinden en geen extra poublieksaantrekkende werking kan ontstaan
  • b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;

In de regels is specifiek opgenomen dat er maximaal 1 groepsaccomodatie mag worden geëxploiteerd.

  • c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;

De regels van het vigerende bestemmingsplan zijn gevolgd. In het kader van het wijzigingsplan kunnen deze niet aangepast worden, maar de initiatiefnemer is niet voornemens buitenopslag en stalling te realiseren.

  • d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.

Er is geen uitbreiding van de bestaande bebouwing toegestaan, waarmee er geen mogelijkheid is de functie ter plaatse uit te breiden. Verplaatsing zal dan noodzakelijk zijn.

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  • a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
    Dit sublid is niet van toepassing voor dit planvoornemen.
  • b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
    Dit sublid is niet van toepassing voor dit planvoornemen.
  • c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
    Onderhavig planvoornemen leidt niet tot een bebouwingsomvang van 1 hectare.
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • stalderingsgebied;
  • beperkingen veehouderij.

Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De artikelen 3.51 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat gebruik wordt gemaakt van de reeds bestaande bebouwing binnen het plangebied. Hierdoor wordt de noodzaak tot de bouw van een nieuw pand weggenomen.

Door het gebruik van de reeds bestaande bebouwing wordt rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden in het gebied.

Het plan zorgt niet voor een verandering van de waterhuishouding in het gebied en zorgt hiermee voor de instandhouding van een goed werkende waterhuishouding. Hiermee is tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.2 waarin het project aan de gemeentelijke 'Investeringsregeling Ruimtelijke Kwaliteit (IRK)' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie

Door de gemeente Mill en Sint Hubert is op 29 september 2011 de Structuurvisie 'In duurzaam perspectief' vastgesteld, waarin de gewenste ruimtelijke structuur is opgenomen. Binnen de structuurvisie is het plangebied ingedeeld in de 'Peelkant-zone'. Hierin ligt het plangebied binnen het 'Natuurlandschap Peelzoom'.

Voor het plangebied bevat de Structuurvisie het volgende relevante beleidsuitgangspunt:

  • toerisme en recreatie wordt gezien als belangrijkste drager van nieuwe economie in deze zone. In een nieuw in te richten, aantrekkelijk kleinschalig cultuurlandschap met natuurlijke coulissen en bosjes wordt ruimte geboden aan allerlei zeer belevingswaardige toeristisch-recreatieve functies en onderscheidende verblijfsaccommodaties.

Het plan omvat de bestemmingsverandering van een bestaand 'Maatschappelijk' perceel naar een 'Recreatief' perceel. Waarna de mogelijkheid daar is om een recreatieve verblijfsaccomodatie op te richten. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie inzake het toerisme- en recreatiebeleid.

Het plan omvat een kwaliteitsverbetering van het landschap (zie paragraaf 4.3.2). Binnen deze kwaliteitsveranderingen worden gronden binnen de perceelgrenzen omgezet naar de bestemming 'Recreatief'. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie inzake het toerisme en recreatie.

Conclusie

Het plan past binnen de Structuurvisie 'In duurzaam perspectief' van de gemeente Mill en Sint Hubert.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals inmiddels opgenomen in artikel 22.5 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken, heeft de gemeente Mill en Sint Hubert de 'Investeringsregeling Ruimtelijke Kwaliteit (IRK)' vastgesteld. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor het bepalen van de benodigde investering is de categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing en berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Het initiatief betreft een categorie 1-ontwikkeling, daar de nieuwe ontwikkeling geen ruimtelijke impact heeft, omdat de bestaande gebouwen worden gebruikt en de verkeersaantrekkende werking minder is dan in de huidige situatie. Er is geen tegenprestatie noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse

Het initiatief omvat een vergelijkbare bestemming qua bodemgebruik, bovendien wordt gebruikt gemaakt van de bestaande bebouwing. In het huidige gebruik zijn geen bodemrisico's te verwachten, de bestaande olietank is gecertificeerd gereinigd.

Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk, mits vrijstelling kan worden verleend met een aanvraag vrijstelling. In bijlage 1 is het vrijstellingsformulier omtrent de historsiche toets ingevoegd.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft een bestemmingswijziging naar extensieve recreatie. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe kwetsbare objecten. Er blijven een vergelijkbaar aantal mensen als in de bestaande situatie. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.4.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Daarnaast wordt het aantal verkeersbewegingen minder dan in de bestaande situatie. Onderhavig plan omvat een bestemmingswijziging naar extensieve recreatie en betreft daarmee een initiatief dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Archeologie

5.7.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.7.2 Analyse

Het initiatief zorgt niet voor nieuwe verstoringen van de gronden, omdat de huidige bebouwing binnen het initiatief behouden blijft. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Cultuurhistorie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.8.2 Analyse

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant blijkt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Het plan tast mede hierdoor geen waardevolle elementen aan.

5.8.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.9.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Het aantal verkeersbewegingen wordt minder. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.9.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Waterparagraaf

5.10.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.10.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.
5.10.3 Watersysteem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit vetpodzolgrond, waarvan de waterdoorlatendheid relatief goed is. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Bij het initiatief wordt de bestaande bebouwing en verharding behouden. Er is dus geen toename van het verhard oppervlak.

Het regenwater wordt opgevangen op eigen terrein. Dit gebeurt al in de huidige situatie en doordat er geen nieuwe bebwouing wordt gerealiseerd hoeft er geen extra regenwater afgevoerd te worden vanuit het plangebied. Er is geen extra waterberging noodzakelijk.

5.10.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Schippersweg geloosd worden.

5.10.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.11 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

5.11.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.11.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt in het horizontale vlak. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 17,50 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 46,50 meter gebouwd worden. De bestaande bebouwing blijft daar ruimschoots onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 48,9 meter mag bedragen. De bestaande bebouwing blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.11.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 4.928 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 70,5 meter boven NAP (ofwel 53 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.11.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.11.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

5.11.6 Industrielawaai

De geluidbeslating van het industrielawaai is uitgedrukt in een 50 dB(A)- en een 55-dB(A)-contour. In gebieden met een geluidbelasting lager dan 50 dB(A) is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In het gebied tussen 50 dB(A) en 55 dB(A) is een ontheffing mogelijk, op basis van een nadere afweging. Een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) op geluidgevoelige objecten is niet toegestaan.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 50 dB(A). Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering industrielawaai.

5.11.7 Conclusie

Het aspect beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Kostenverhaal


Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan ''Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018'' (NL.IMRO.0815.BPLherzbuiteng2018-VA01), vastgesteld op 8 februari 2018. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat een bestemmingswijziging van de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Recreatief'. In de planregels worden de planregels van de vigerende bestemmingsplannen van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Er zijn geen wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van het vooroverleg.

8.2 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan is ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingebracht.

8.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan is op 7 april 2020 ongewijzigd vastgesteld.