direct naar inhoud van Regels
Plan: Kampweg 45 te Mill
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0815.BPBuKampweg45-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan ‘Kampweg 45 te Mill’ met identificatienummer NL.IMRO.0815.BPBuKampweg45-VA01 van de gemeente Mill en Sint Hubert.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

1.11 bestaande situatie:
  • a. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkintreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

  • b. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkintreding van het plan.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering of functie en/of bouwvlakken.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.19 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.25 dagrecreatie:

bieden van diensten op het gebied van recreatie, educatie, cultuur of sport, door middel van grootschalige en publieksaantrekkende voorzieningen, welke door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en welke zich geheel of in overwegende mate in de open lucht bevinden.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 ecologische hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.28 ecologische verbindingszone (evz):

in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

1.29 zoekgebied voor ecologische verbindingszone (evz):

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

1.30 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

1.31 erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning.

1.32 erfbeplantingsplan:

plan, waarin wordt aangegeven hoe de erfbeplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.

1.33 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.34 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.35 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

1.38 herbouw:

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

1.39 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.41 horeca:

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.43 kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal van (25) kampeermiddelen.

1.44 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal logeereenheden, zoals logeren bij de boer, bed&breakfast en dergelijke.

1.45 landschapselementen:

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

1.46 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.47 logeereenheid:

voorziening voor het bieden van logies aan één persoon.

1.48 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.49 nevenfunctie:

activiteit uitgeoefend in aanvulling op de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies en statische binnenopslag.

1.50 ondergeschikte horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.

1.51 ondergeschikte nevenfunctie:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.52 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.53 perceelsgrens:

grens van een bouwperceel.

1.54 permanente bewoning:

het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten met dien verstande dat van permanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.56 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.57 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.58 rijbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

1.59 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.60 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.62 statische (binnen)opslag:

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.63 VAB

voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende voormalige agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen.

1.64 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.

1.65 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.67 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.68 windmolen:

bouwwerk bedoeld voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind(energie).

1.69 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

het gezamenlijk oppervlak van op een bouwperceel van de gebouwen en van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.7 tiphoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een wiek van de windmolen.

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:
  • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.11 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroepen;
  • c. een niet-bedrijfsmatige paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2';
  • d. terras, tuinen, erven en terreinen;
  • e. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen voor infiltratie;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – 2’ mag een vrijstaand bijgebouw worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2.

3.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

3.2.3 Nieuwbouw van woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
  • b. bij vervangende nieuwbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – 2’, waar de goothoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – 2’, waar de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 8 m mag bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat in aanvulling hierop, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – 2’ een vrijstaand bijgebouw mag worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • e. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – 2’.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.6 Voorwaardelijke verplichting

Het oprichten van een vrijstaand bijgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' is uitsluitend toegestaan nadat de te slopen gebouwen, die zijn aangegeven in Bijlage 2 Sloop bijgebouwen bij deze regels, zijn gesloopt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken algemeen
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 3.2.1 onder b voor het bouwen op een kortere afstand tot de bestemmingsgrenzen mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. lid 3.2.2 onder c voor het bouwen van woningen met een inhoud tot maximaal 850 m³, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
    • 3. lid 3.2.4 onder c voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, tot maximaal 250 m2, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en er sprake is van substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
    • 4. lid 3.2.5 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
    • 5. lid 3.2.5 onder c voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere hoogte tot maximaal 8 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  • b. De afwijking onder 2 gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, waarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit zoals die geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

3.3.2 Afwijken nieuwbouw van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het herbouwen van de woning op een andere locatie binnen hetzelfde bestemmingsvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. herbouw op een andere locatie is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar;
  • b. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven worden niet onevenredig beperkt;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • d. er wordt voldaan aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken nevenfuncties bij woonfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van ondergeschikte nevenfuncties bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • c. nevenfuncties zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak tot een maximale oppervlakte van 250 m2;
  • d. de volgende nevenfuncties zijn toegestaan:
    • 1. dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend in of aansluitend aan het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', in de bestemming ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden - Groenblauwe Mantel'; alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak;
    • 3. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatieve nachtverblijven;
    • 4. ondergeschikte horeca waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 5. kleinschalig logeren als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij geldt dat:
      • de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 100 m²;
      • het aantal logeerplaatsen niet meer mag bedragen dan 5;
      • de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. de omvang van de nevenfunctie dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie;
  • f. ondergeschikte horeca is toegestaan waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • g. buitenopslag ten behoeve van nevenfunctie is niet toegestaan;
  • h. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • j. de nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • l. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • m. reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 3. de reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.
  • n. de afwijking gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

5.2 Bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

5.3 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ondergrondse bouwwerken mogen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan;
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
5.4 Rijbakken

Voor het bouwen van rijbakken gelden de volgende regels:

  • a. rijbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, grenzend aan een bouwvlak of grenzend aan een bestemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan;
  • b. de afmetingen van een rijbak mogen niet meer bedragen dan 800 m²;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bij de rijbak mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de bouwhoogte van afscheidingen van de rijbak mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • e. indien een rijbak grenzend aan een bouwvlak of grenzend aan een bestemmingsvlak waar gebouwen zijn toegestaan wordt gesitueerd, dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  • d. het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).
6.2 Aan huis gebonden beroep

Voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie gelden de volgende regels:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 60 m²;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • c. detailhandel en groothandel is niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met die activiteit, en handelsactiviteiten via het internet.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Luchtvaartverkeerzones
7.1.1 IHCS-zone
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – IHCS-zone', zijn mede bestemd voor het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen;
  • b. op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 64 m + NAP.

7.1.2 ILS-zone
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 5’ en ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 6’ zijn mede bestemd voor een obstakelvrije ruimte ten behoeve van de vliegveiligheid van het nabijgelegen luchtvaartterrein;
  • b. op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan:
    • 1. 58,9 m + NAP plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 5’;
    • 2. 68,9 m + NAP plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 6’;
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder b, mits de functie van de ILS-zone niet onevenredig wordt aangetast. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.

7.1.3 Radarverstoringsgebied
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied’ zijn mede bestemd voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied;
  • b. op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 65 m + NAP;
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder b, mits de functie van het radarverstoringsgebied niet onevenredig wordt aangetast. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.

7.2 Overige zone - groenblauwe mantel
7.2.1 Bescherming groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, niet zijnde het bebouwingspercentage;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
  • d. de bestemmingsregels voor het bouwen van windmolens, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. per bouwperceel zijn niet meer dan 2 windmolens toegestaan;
    • 2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. de tiphoogte mag niet meer bedragen dan 20 m;
    • 4. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
    • 5. de windmolen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar;
  • e. de onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie, en;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.2 Afwijken aan huis gebonden beroep

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie met een grotere oppervlakte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • c. detailhandel en groothandel is niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met de activiteit en handelsactiviteiten via het internet;
  • d. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • e. de afwijking mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
8.3 Afwijken aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het uitoefenen van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. als aan huis gebonden bedrijven zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die behoren tot de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel daarin niet genoemd, maar de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijfsactiviteiten die wel in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen;
  • b. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • d. detailhandel en groothandel bij een aan huis gebonden bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en in verband met de activiteit en handelsactiviteiten via het internet;
  • e. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • f. de afwijking mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
8.4 Afwijken mantelzorg
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder b, en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk bij de (bedrijfs-)woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. bewoning van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen wordt aangetoond door een deskundige instantie;
    • 2. de omvang van de afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
    • 3. een afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan op de begane grond;
    • 4. de maximale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken wordt niet overschreden;
    • 5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 6. in het geval van nieuwbouw mag de afstand van de nieuwbouw tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van het bepaalde onder a, in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

9.2 Parkeernorm

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. Parkeernorm:
    • 1. in het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw of van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 2. voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan de normen zoals opgenomen in de publicatie ‘Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW)’, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
    • 3. de parkeervoorzieningen als bedoeld onder a dienen in stand te worden gehouden;
  • b. Laden en lossen:
    • 1. indien het gebruik of een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien, aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terreindat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie ‘Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW)’ opgenomen normen;
  • c. Afwijking:

burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bepaalde in sub a en b.:

    • 1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kampweg 45 te Mill'.