direct naar inhoud van Bijlage 2 Ecologisch bureauonderzoek
Plan: Efteling parkeerterrein K+
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0809.EftelingParkerenK-OW01

Bijlage 2 Ecologisch bureauonderzoek

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in de Kinkenpolder aan de Bernsehoef te Kaatsheuvel. Op dit moment bestaat het plangebied deels uit verhard en half verhard terrein dat in gebruik is als parkeerterrein en deels uit akkerland met aan de randen watergangen, bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

Het plangebied zal worden heringericht. Binnen het plangebied zullen een verhard parkeerterrein en waterberging worden gerealiseerd en wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het terrein.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel is het plangebied nabij het Natura 2000-gebied 'Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen' gelegen en liggen direct ten zuidoosten van het plangebied gebieden die deel uitmaken van de EHS.

Gezien de aard van de ontwikkeling (beperkte uitbreiding van het parkeerterrein), de afstand (circa 1,3 km) en de tussenliggende buffers (onder andere het Eftelingpark en de N261) die veel geluid produceren, kunnen negatieve effecten vanuit het plangebied op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten.  Negatieve effecten op de naastgelegen EHS zijn eveneens uit te sluiten aangezien hier reeds verstoring door de Eftelingsestraat en recreatiepark Bosrijk plaatsvindt.

Soortenbescherming

In 2009 is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde soorten, zie Bijlage 3 bij de toelichting.

Het plangebied is niet van bijzondere ecologische waarde. In het plangebied zijn alleen de licht beschermde middelste groene kikker en enkele foeragerende vleermuizen waargenomen. Mogelijk dat het plangebied ook gebruikt wordt door enkele algemeen voorkomende zoogdieren zoals egel, bosspitsmuis, bosmuis, veldmuis en wezel.

In het plangebied zijn geen vogels met vaste nesten waargenomen. Langs de randen kunnen broedplaatsen van algemene bos- en struweelvogels zoals boomkruiper, zanglijster, roodborst, koolmees, pimpelmees en merel aanwezig zijn. De sloten maken mogelijk deel uit van het leefgebied van watervogels als: meerkoet en wilde eend.

In het plangebied zijn geen overige beschermde soorten, zoals planten, vissen en reptielen waargenomen.

Tabel B.1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling   Tabel 1     egel, bosspitsmuis, bosmuis, veldmuis en wezel

middelste groene kikker  
Ontheffingsregeling Ffw   Tabel 2     geen  
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB   geen  
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen
 
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   geen  

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels die broeden in de nabije omgeving dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • In het plangebied zijn enkele foeragerende vleermuizen waargenomen. Het betreft hier echter geen belangrijk foerageergebied. Het is niet noodzakelijk voor de ingreep een ontheffing aan te vragen.
  • De Ffw zal gezien bovenstaande de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.