direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tilburgseweg 13a en 13b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de percelen tussen Tilburgseweg 13 en 15 in Hilvarenbeek bestaat het voornemen om maximaal 2 woningen te realiseren. De bouw van deze woningen is op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Hilvarenbeek' niet mogelijk. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor de locatie worden vastgesteld. In deze toelichting wordt op dit bestemmingsplan ingegaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel dat gelegen is tussen Tilburgseweg 13 en 15 in Hilvarenbeek. De locatie is gelegen binnen de kom van het dorp Hilvarenbeek. Het perceel is gesitueerd direct aan de Tilburgseweg, een belangrijke doorgaande weg die vanaf het noorden de entree vormt tot de kern Hilvarenbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0001.png"

Ligging plangebied op luchtfoto

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kern Hilvarenbeek'. Dit bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 26 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen'. Echter wordt deze woonbestemming al ingevuld door de reeds aanwezige bebouwing. Het toevoegen van maximaal 2 nieuwe woningen is op basis van de planregels niet toegestaan.

Op het oostelijke gedeelte van het plangebied rust verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en op het westelijke gedeeltelijk gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemmingen zien toe op bescherming van de archeologische waarden en regelt dat bij bouwplannen die een oppervlakte hebben van groter dan 100 m2 (Waarde - Archeologie 3) en 2.500 m2 (Waarde - Archeologie 2), er vooraf archeologisch onderzoek nodig is om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn.

Tevens is er de bouwaanduiding 'vrijstaand' van toepassing en geldt er een maximum bouwhoogte van 9 meter en een maximum goothoogte van 3 meter.

De percelen in de directe omgeving van het plangebied met een woonbestemming zijn voorzien van de bouwaanduiding 'vrijstaand'. De geldende maximum bouwhoogte is op deze percelen wisselend tussen de 7 en 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0002.png"

Ligging plangebied op verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en (te zijner tijd) de resultaten van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, de inspraak en de zienswijzenronde.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, enzovoorts).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin het plan nader wordt toegelicht. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie, daarna op de beoogde toekomstige situatie.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Zowel het nationale en provinciale, als het gemeentelijke beleid komen hierbij aan bod.

In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, zoals bijvoorbeeld milieu, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend bestemmingplan uitgevoerd kan worden.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan wordt ingegaan op de juridische aspecten en de opzet van de regels.

In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures die voorliggend bestemmingsplan heeft doorlopen.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Hilvarenbeek

De kern Hilvarenbeek is gelegen op een hoger gelegen dekzandrug. Ten westen en zuiden van de kern zijn de agrarische gebieden gelegen. Verderop liggen de bosgebieden "Gorp en Rovert" en "Landgoed de Utrecht". Ten noorden en oosten van de kern zijn de beekdalen van Roodloop en Spruitenstroompje gelegen. In de vijftiende eeuw groeit het dorp, doordat het langs een handelsroute komt te liggen, uit tot een welvarende plaats, zoals nog te zien is aan de forse kerktoren. Maar door de Tachtigjarige Oorlog zal het dorp vanaf die tijd tot in de twintigste eeuw vooral een boerendorp zijn. Dit verschil is nog steeds te herkennen aan de linten. De kern van Hilvarenbeek is De Vrijthof. Vanuit De Vrijthof loopt een aantal linten naar de omliggende dorpen (de oude handelsroutes) en een aantal linten naar het landelijk gebied ten westen van de kern. De linten Hakvoortseweg, Diessenseweg, Gelderstraat en Doelenstraat (wordt verderop Tilburgseweg) zijn linten die de verbinding leggen met de omliggende plaatsen; Biest-Houtakker, Diessen, Esbeek en Tilburg. Deze linten kennen van oudsher een grote dynamiek (verkeersbewegingen, bebouwingsdichtheid) en een grote functionele diversiteit. De linten aan de westzijde van De Vrijthof (Hoog Spul, Koestraat, Klein Loo en Groot Loo) kennen een veel lagere dynamiek. Deze linten hebben van oudsher een functionele relatie gehad met het landschap en legden geen verbinding met andere plaatsen. Het verschil tussen beide linten is nog steeds aanwezig. De verschillende linten zijn op Vrijthof met elkaar verbonden. Zichtbaar is dat de hoge dynamiek van de linten aan de westzijde zich heeft uitgezaaid naar de gebieden die tegen De Vrijthof zijn gelegen. Naast Vrijthof als historische kern is een duidelijke "centrumschil" aan te duiden. Binnen deze "centrumschil" zijn verschillende functies gelegen.

De Hakvoortseweg en Diessenseweg zijn met de aanleg van de provinciale weg doorsneden. Door de aanleg van de provinciale weg is Hilvarenbeek aan de westzijde begrensd geworden. De gebieden die hierdoor tussen de linten zijn komen liggen, zijn hierdoor ingevuld als woonwijk. Ten zuiden van de wijken "Drie Eilanden" en "Molenakkers" worden de nieuwe woongebieden "Gelderakkers" en "Laag Spul" gerealiseerd. Aan de buitenkant van Hilvarenbeek, nabij de belangrijkste linten zijn de bedrijventerreinen Bukkum en Slibbroek, en de sportvoorzieningen aangelegd.

Plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de woningen Tilburgseweg 13 en Tilburgseweg 15 en is een kleine 30 m breed. De Tilburgseweg behoort tot één van de hoofdwegen van de kern Hilvarenbeek en is tevens één van de historische linten en toegangswegen tot de kern. De omringende bebouwing is divers, grotendeels vrijstaand en met kappen evenwijdig aan alsook haaks op de wegas georiënteerd. Langevel- en topgeveltypologien wisselen elkaar af waarbij de voorgevels in een verspringend patroon zijn geplaatst. Als regel is de massaverschijningsvorm opgebouwd uit één bouwlaag met een kap.

Het plangebied is momenteel grotendeels ingericht als grasland met enkele karakteristieke lindebomen. Aan de achterzijde van het plangebied bevindt zich eerst nog een strook grasland alvorens het sportcomplex van de plaatselijke hockeyvereniging is gelegen.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen is om het plangebied op een overeenkomstige wijze te bebouwen als omringende bebouwing. Kenmerkend voor dit lint is de individuele, wisselende bebouwing, waarvoor wel een kritisch welstandsniveau geldt om de karakteristiek van het lint te behouden. Belangrijk uitgangspunt is dat er twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd met een open ruimte daartussen waardoor er geen brede bouwmassa wordt gerealiseerd die de hele breedte van het plangebied opvult. Dat past niet binnen de korrelgrootte in de rest van de straat.

Door de goot- en nokhoogtes aan te laten sluiten bij die van de bestaande bebouwing én door substantiële bebouwingsvrije afstanden te respecteren tot de perceelsscheidingen, ontstaan geen grote schaalverschillen ten opzichte van de bestaande morfologie en laat de nieuwe ontwikkeling zich goed inpassen.

Het plangebied wordt opgeknipt in twee afzonderlijke percelen met twee vrijstaande woningen waartussen aan de voorzijde een lage haag van maximaal 1 meter hoog als erfafscheiding wordt geplaatst. Voor beide kavels geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter en twee verschillende nokhoogtes. Deze bedragen 8 en 9 meter. De gevellijnen van de percelen verspringen ten opzichte van elkaar. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 2,5 meter. Om te voorkomen dat aan de voorzijde één brede bouwmassa ontstaat zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de achtergevel van het hoofdgebouw gesitueerd. Tevens worden deze tot 5 meter achter de achtergevel uitgesloten in de zone van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. Deze zone wordt daarom bestemd als 'tuin' waarbij expliciet vergunningesvrij bouwen wordt uitgesloten.. De maximale goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 meter en de maximale nokhoogte 5,5 meter.

Kavel Tilburgseweg nr. 13a

Deze kavel heeft een breedte van circa 11,1 meter. De oppervlakte van het hoofdgebouw is 13 meter diep 6,1 meter breed. De voorgevelrooilijn is op circa 20 meter vanaf de perceelsgrens aan de zijde van de Tilburgseweg gelegen. De kapvorm bestaat uit een dwarskap, waarbij de nokrichting haaks op de weg staat.

Kavel Tilburgseweg nr. 13b

Deze kavel heeft een breedte van circa 17,2 meter. De oppervlakte van het hoofdgebouw is circa 12 x 9 meter. De voorgevelrooilijn is op circa 18,5 meter vanaf de perceelsgrens aan de zijde van de Tilburgseweg gelegen. De kapvorm bestaat uit een langskap, waarbij de nokrichting evenwijdig aan de weg is gelegen.

Op de navolgende afbeelding is de stedenbouwkundige schets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0003.png"

Stedenbouwkundige schets (bron: SAB)

De architectuurbeelden van de bestaande context zijn eerder historiserend dan eigentijds en daarmee typisch voor de invalswegen van vele Brabantse dorpen. De massaopbouw van de panden is vaak eenvoudig en rigide. Baksteen, keramische dakpannen en houten kozijnen komen in overwegende mate voor en de gevels kennen een traditionele ordening.
Om niet te detoneren zullen voor de nieuwe inpassing gelijkluidende ordeningsprincipes moeten worden gehanteerd. Hierdoor vindt er met het plan aansluiting plaats bij de typerende uitstraling van de omliggende woningen.

Ten aanzien van de bestaande bomen is een deskundige ter plaatste geweest. De drie lindebomen vooraan op het perceel zijn bestempeld als waardevol maar zijn ook nodig aan onderhoud toe. De deskundige zal een plan opstellen waarvan een onderdeel is dat de 4e boom (berk) moet worden gerooid of herplant. Doordat de bestaande lindebomen worden gehandhaafd wordt de voorgevelrooilijn teruggelegd. Met de voortuitspringende positie van de panden Tilburgseweg 15 en 13 ontstaat daardoor op de planlocatie een important groen voorgebied en een bijzondere plek langs de Tilburgseweg.

Parkeren

Parkeren zal op eigen terrein worden gerealiseerd. Hiertoe zal per woning ruimte voor twee auto's worden gerealiseerd. Een complete toelichting met betrekking tot parkeren is opgenomen in paragraaf 4.11.

Hoofdstuk 3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012  

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt (vrijwel) alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit, waaronder de Nota Ruimte.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig'. Onder deze drie hoofddoelstellingen vallen de eerste 12 nationale belangen die het Rijk geformuleerd heeft.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen als nationaal belang 13: "Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen". Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst moet worden gekeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling. Vervolgens wordt er gekeken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan moet er altijd worden gezorgd voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing  

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van maximaal twee woningen in de kern Hilvarenbeek. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken. Hierdoor zijn geen van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van directe invloed op de ontwikkeling. Wat betreft de ladder duurzame verstedelijking wordt verwezen naar de toetsing bij het Barro.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is passend binnen de nationale structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en in werking getreden op 30 december 2011. Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro vastgesteld. Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bv. voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet.

Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Het volgende stroomschema wordt hierbij gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0004.png"

Stroomschema Ladder duurzame verstedelijking

Toetsing

Het onderhavige plan kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Uit relevante jurisprudentie is echter gebleken dat de bouw van maximaal twee woningen wordt beschouwd als dermate kleinschalig, dat het niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt en daarom hiervoor de ladder niet hoeft te worden doorlopen. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom geen invulling gegeven aan de ladder.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is passend binnen de regels zoals gesteld in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen heeft bijsturing van het beleid plaatsgevonden: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De, ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Toetsing

Voor het plangebied binnen de kern Hilvarenbeek geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijke gebied' waar de kern Hilvarenbeek onder valt betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Er dient gebouwd te worden voor migratiesaldo-nul. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt. Dit heeft tot gevolg dat de bouwmogelijkheden per kern verschillen en dat niet iedere gemeente of iedere kern een nieuwe woonwijk kan ontwikkelen. Het onderhavige plan zorgt niet voor nieuw ruimtebeslag omdat het in het bestaande stedelijke gebied van Hilvarenbeek ligt. Door te bouwen in bestaand stedelijk gebied, inbreiding, is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens wordt gebruik van de grond geïntensiveerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid van de provinciale structuurvisie.

Verordening ruimte 2014

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte 2014.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • de natuurgebieden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In de verordening ruimte staat aangegeven dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied (artikel 4.2). In artikel 4.3 zijn de volgende regels voor nieuwbouw van woningen opgenomen:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b , worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Toetsing

Op de integrale plankaart van de Verordening Ruimte is aangegeven dat het plangebied als 'Bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied' wordt getypeerd. Daarnaast gelden de algemene regels ten aanzien van 'bevordering ruimtelijke kwaliteit'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0005.png"

Uitsnede Verordening Ruimte met globale aanduiding plangebied (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Bevordering ruimtelijke kwaliteit (artikel 3)

Iedere ontwikkeling moet passen in de omgeving. De omgeving bestaat uit zowel aanwezige waarden als uit omliggende functies; aard, schaal en functie van de bebouwing wordt in dat kader afgewogen. Plannen moeten bijdragen aan de zorg voor het behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij van toepassing. Voorgenomen ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Met het onderhavige bouwplan is verder sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied ligt aan het bebouwingslint van de Tilburgseweg. De toekomstige woningen sluiten qua aard, omvang en positionering aan bij de afwisselende bebouwing gelegen aan de Tilburgseweg. Bij de ruimtelijke inpassing van de ontwikkelingen is gekozen om bestaande bomen en groenstructuren zo veel mogelijk te behouden of in te passen.

De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in lijn met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Bestaand stedelijk gebied (artikel 4)

Het bestaand stedelijk gebied binnen de stedelijke structuur bestaat uit het stedelijk concentratiegebied en de kernen in het landelijk gebied. Het plangebied behoort tot deze tweede categorie. Binnen het bestaand stedelijk gebied geldt dat stedelijke ontwikkelingen zijn toegestaan. De provincie streeft er naar om bij deze ontwikkelingen het accent te leggen op inbreiden en herstructureren. Uit de verordening volgt dat plannen die voorzien in de nieuwbouw van woningen een verantwoording moeten bevatten over hoe is omgegaan met de regionale woningbouwafspraken en of de woningbouwplannen behoren tot de beschikbare harde plancapaciteit. Voor deze ontwikkelingen geldt ook dat aandacht besteed moet worden aan de regionaal gemaakte afspraken en de bestaande harde plancapaciteit.

Het voorgenomen plan voorziet in de nieuwbouw van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Hilvarenbeek. De realisatie van de woningen betreft geen harde plancapaciteit voor woningbouw in die zin dat deze is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt. De incidentele toevoeging van maximaal twee woningen, wordt echter geoorloofd bevonden en past op die wijze binnen de afspraken. In paragraaf 3.3 zal dit aan de hand van het (kwantitatief en kwalitatieve) woningbouwbeleid worden aangetoond.

Stalderingsgebied (artikel 26)

Ook kent het besluitgebied de aanduiding 'stalderingsgebied'. De regeling omtrent deze aanduiding is opgenomen in artikel 26 van de verordening. Uit dit artikel volgt dat de regeling zich richt op hokdierhouderijen. Uit de begrippenlijst van de verordening volgt dat de volgende definitie voor een hokdierhouderij: “veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij”. Aangezien voorliggend project woningbouw betreft, is de regeling van het stalderingsgebied in voorliggende situatie niet van toepassing.

Conclusie

Het onderhavige initiatief is passend binnen het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hilvarenbeek 2010

Op 25 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Hilvarenbeek vastgesteld. In de structuurvisie worden de algemene ruimtelijke beleidsuitgangspunten gegeven van de gemeente.

Ten aanzien van woningbouwplannen zal de gemeente Hilvarenbeek plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering / renovatie van de bestaande woningvoorraad beoordelen op de bijdrage aan de kwaliteiten van de kern waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdragen aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen.

Voor het beoordelen van de bijdrage van een bouwplan aan de kern waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden, hanteert de gemeente Hilvarenbeek de volgende criteria:

  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad;
  • de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek in de kern;
  • de bijdrage aan de gewenste stimulering van voor de kern belangrijke doelgroepen;
  • de bijdrage aan de ruimtelijke karakteristiek van de kern.

Voor het beoordelen van de bijdrage van een bouwplan aan de volkshuisvestingsvraag voor de gemeente Hilvarenbeek hanteert de gemeente de volgende criteria:

  • het bouwplan mag niet verstorend werken op de gemeentelijke woningbouwprogrammering en de daarin nagestreefde segmentering;
  • de bijdrage ten behoeve van doelgroepen die voor een goed functionerende woningmarkt belangrijk zijn.

Verder dient een plan een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke karakteristiek van de kern Hilvarenbeek. In de structuurvisie worden voor de kernen beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het behoud van het ruimtelijk karakter van de dorpen, die hieronder kort worden weergegeven. Voor alle dorpen geldt dat ze een historisch bepaalde directe ruimtelijke en functionele relatie met het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek hebben. Een belangrijk aspect van het ruimtelijk karakter is de visuele relatie die de dorpen op veel plaatsen met het landschap hebben. De gemeente ziet het als haar kerntaak om dit kleinschalige en diverse karakter van de kernen te behouden. De gemeente hanteert hierbij de volgende globale criteria voor alle kernen:

  • behoud van de waarden die kenmerkend zijn voor het ontstaan van de gemeente en specifiek zijn per kern. Van belang hierbij is de ruimtelijke structuur, beeldbepalende elementen, routing, zichtlijnen en cultuurhistorie;
  • behouden en versterken van de groene, kleinschalige en diverse uitstraling;
  • sterke groen/blauwe randen rondom het bebouwd gebied en met een visuele relatie (openheid) met het buitengebied.
  • openbare ruimte die recreatief / functioneel bruikbaar is voor de inwoners van Hilvarenbeek alsook recreatieve bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0006.png"

Kaartbeeld zonering toetsingscriteria met aanduiding plangebied

Onderhavig plan is gelegen binnen de kern Hilvarenbeek, binnen de zone 'verbindend lint'. De verbindende linten in de kern van Hilvarenbeek hebben een grote dynamiek (verkeersbewegingen, bebouwingsdichtheid en een grote functionele diversiteit). De bebouwing aan de linten bestaat uit veelal individuele panden. Kenmerkend hierdoor is de grote diversiteit aan gevelbeelden. De toetsingscriteria voor nieuwe ontwikkelingen zijn de volgende:

Ruimtelijk karakter  
1. De initiatieven, in het geval van sloop en nieuwbouw, moeten de ruimtelijke structuur niet verstoren. Dit wil zeggen dat voorkomen moet worden dat grote schaalverschillen in bouwhoogte, bouwmassa, gevelindeling en architectuurvorm met de directe omgeving zullen worden veroorzaakt;

2. Nieuwe initiatieven, in het geval van sloop en nieuwbouw, op meerdere aaneengesloten percelen, dienen het oorspronkelijk individueel karakter van het straatbeeld te respecteren. Mogelijkheden hiertoe zijn massaopbouw, gevelindeling en wisselingen van rooilijnen, of wisselingen van kapvormen;

3. Voldaan moet worden aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals beschreven in de beleidsmatrix.  
Wonen  
1. Ten aanzien van wonen, zijn geen nadere criteria ten aanzien van doelgroepen, of woonvormen opgenomen;

2. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen dient verder in algemene zin, voldaan te worden aan het gestelde in de woonvisie;

3. Voldaan moet worden aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals beschreven in de beleidsmatrix.  
Mobiliteit  
1. Nieuwe initiatieven dienen te voldoen aan de CROW-normering voor parkeren;

2. Voldaan moet worden aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals beschreven in de beleidsmatrix.  

Toetsing

Ruimtelijk karakter

  • 1. In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de omliggende ruimtelijke structuur. De afmetingen en uitstraling van de nieuwe woningen sluiten aan bij de omliggende woningen.
  • 2. De nieuwe woningen sluiten aan op de kapvormen van de naastgelegen woningen, door aan te sluiten bij de afwisseling van dwarskap en langskap. Daarnaast wordt er aangesloten op de variatie aan voorgevellijnen in de omgeving, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de bestaande bomen.
  • 3. Onderhavig plan sluit aan bij de beleidsuitgangspunten in de beleidsmatrix.

Wonen

  • 1. De woningen zijn niet gericht op een specifieke doelgroep of woonvorm.
  • 2. In de navolgende paragraaf zal aangetoond worden hoe het plan aansluit bij de Woonvisie gemeente Hilvarenbeek.
  • 3. Onderhavig plan sluit aan bij de beleidsuitgangspunten in de beleidsmatrix.

Mobiliteit

  • 1. In paragraaf 'Verkeer en parkeren' zal worden aangetoond dat onderhavig plan aansluit bij de CROW-normering voor parkeren.
  • 2. Onderhavig plan sluit aan bij de beleidsuitgangspunten in de beleidsmatrix.

Voorgaande toont aan dat het initiatief aansluit binnen de beleidsuitgangspunten die gesteld zijn voor de kern Hilvarenbeek. Het plan kan bijdragen aan de beoogde versterking van het kleinschalige en diverse karakter van de kern.

Conclusie

Het plan is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

Woonvisie gemeente Hilvarenbeek

Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad van Hilvarenbeek de Woonvisie vastgesteld. De inhoud en strekking van deze woonvisie is de visie van de gemeenteraad betreffende de gewenste ontwikkelingen op het beleidsterrein wonen. Dit beleid is het woonbeleid voor de komende 10 jaren met een doorkijk naar de tien jaren daarna. Het woonbeleid binnen de gemeente is gericht op het behouden en zo mogelijk versterken van de vitaliteit van de kernen.

De gemeente wil aanpassingen in bestaande koopwoningvoorraad stimuleren door regelgeving zo soepel mogelijk toe te passen. Voorts is destijds een kwalitatief woonbouwprogramma geformuleerd en kwantitatief doorvertaald. Samenvattend zijn de hoofdlijnen uit de beleidskaders zoals deze tot nu toe zijn gehanteerd als volgt:

  • 1. de marktvraag vanuit ouderen en zorgvragers is een groeimarkt; de gemeente heeft de woningvoorraad en de woonomgeving hierop aangepast;
  • 2. de gemeente heeft beleid gevoerd om starters woonkansen in eigen kern te bieden door middel van het bouwen van starterswoningen of het uitgeven van kavels voor particulier opdrachtgeverschap.

In de nieuwe woonvisie is de demografische ontwikkeling van de gemeente in beeld gebracht aan de hand van cijfers van het CBS. In algemene zin is sprake van een ontgroening en vergrijzing in de kleine kernen, waaronder Baarschot. Hilvarenbeek kent verder, in verhouding tot buurgemeenten een dure woningvoorraad. De druk op de sociale woningmarkt is groot. De verwachting is dat het aantal inwoners de komende 20 jaar nagenoeg gelijk zal blijven in de gemeente. De gemiddelde woonbezetting daalt echter, waardoor meer woningen benodigd zijn gericht op specifieke doelgroepen om de stroming in de woningmarkt te bevorderen.

De provinciale woningbehoefteprognose ligt hoger dan de gemeentelijke trend. Om deze reden werkt de gemeente met een bandbreedte liggend tussen deze twee uitersten. De kwantitatieve vertaling leidt tot een woningbouwprogramma van de gemeente Hilvarenbeek dat voor de komende 20 jaren tussen de 770 en 1.130 woningen ligt. Hiervan is 45% bedoeld voor starterswoningen, 25% specifiek voor doorstromers en 30% dient geschikt te zijn voor ouderen. De verdeling huur / koop is gesteld op respectievelijk 40% / 60%. Voor doorstromers dienen met name grondgebonden koopwoningen te worden gerealiseerd. Met dit programma wordt voldaan aan de provinciale eis van bouwen voor eigen opvang. Voor de kern Hilvarenbeek geldt een aantal woningen van 312.

Op basis van de te verwachten bevolkingsontwikkeling wordt een accent gelegd op bouwen voor ouderen geschikte woningen. De ouderenwoningen dienen echter bij voorkeur te worden gerealiseerd nabij winkels (binnen 400 meter) en in kernen met een geschikt voorzieningenaanbod.

Conclusie

Met dit plan worden maximaal 2 woningen gerealiseerd en is qua kwalitatieve woningbouwopgave passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Daarnaast wordt met dit plan voorzien in de behoefte aan grondgebonden woningen voor doorstromers.

Actieplan Wonen Hilvarenbeek 2013

Algemeen 

De gemeente Hilvarenbeek heeft op 26 juni 2013 een Actieplan Wonen vastgesteld. In dit Actieplan Wonen 2013 staat welke acties de gemeente Hilvarenbeek op korte termijn onderneemt om samen met partners zoals woningcorporatie Leystromen en marktpartijen, de woningbouw in de gemeente te stimuleren. De opgave in Hilvarenbeek is te bouwen voor de vraag, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Woningbouwprogramma 

Het actieplan brengt allereerst het woningbouwprogramma van de gemeente in beeld en toetst dit zowel kwantitatief als kwalitatief aan de opgave op het gebied van wonen in Hilvarenbeek op dit moment.

Conclusie is dat de geplande productie goed aansluit op de opgave. Als echter alle aanvullende projecten worden meegerekend, dan is sprake van een overcapaciteit van 25%. Het honoreren van aanvullende projecten maakt herprioritering en herprogrammering van het programma noodzakelijk.

Kwalitatief sluit de gerealiseerde productie redelijk aan op het kaderstellend programma uit de woonvisie. De geplande productie van met name dure grondgebonden koopwoningen heeft op basis van de marktanalyse echter wel een hoger risico profiel dan gewenst. Vanuit dit oogpunt is herprogrammering en herprioritering van het woningbouwprogramma gewenst.

De mogelijkheden om nieuwe plannen toe te voegen zijn erg beperkt (mede omdat in bestaande bestemmingsplannen nog veel restcapaciteit zit). De gemeente wil daarom bij de beoordeling van nieuwe initiatieven kritischer zijn dan tot nu toe gebeurde.

Voor de prioriteitstelling zijn toetsingscriteria uitgewerkt. Onder meer gelden als criteria:

  • Marktkansen op korte termijn: sluit het project aan op de actuele vraag en is de kans op realisatie op korte termijn dus relatief groot?
  • Passend in woonvisie lange termijn: past het project in de lange termijnbehoefte die in de woonvisie is vastgelegd? Hierbij wordt gekeken naar zowel de kwantitatieve opgave als naar de kwalitatieve opgave (toevoegen van woningen die op dit moment in de voorraad ondervertegenwoordigd zijn zoals goedkope woningen, grondgebonden seniorenwoningen e.d.).

Stimuleringsmaatregelen 

Ook gaat het actieplan in op stimuleringsmaatregelen die kunnen bijdragen aan het beter functioneren van de lokale woningmarkt. Doel is om beweging op de woningmarkt te creëren en woningbouw te stimuleren. Er wordt een aantal instrumenten beschreven die beweging op de woningmarkt kunnen stimuleren. bijvoorbeeld startersleningen, het stimuleren van CPO en de oprichting lokale denktanks. Ook herprogrammering, fasering en prioritering van het woningbouwprogramma waardoor voor alle partijen duidelijkheid ontstaat over de door de gemeente gewenste projecten, is een belangrijk punt.

Toetsing 

Het plan is niet strijdig met het actieplan Wonen. De gemeente werkt zoals gesteld mee aan individuele initiatieven waarbij woningen worden gerealiseerd waar vraag naar bestaat. Daarvan is bij onderhavig project, dat voorziet in de realisatie van maximaal twee woningen in de duurdere grondgebonden koop categorie, sprake. De woningen worden, indien gewenst, levensloopbestendig uitgevoerd.

Het plan past goed binnen de criteria die worden gesteld bij de prioritering van woningbouwplannen: de realisatie op korte termijn is zeker gesteld omdat het een concreet initiatief betreft.

Met het voorgaande wordt aangetoond dat er aansluiting heeft plaatsgevonden bij het Actieplan Wonen Hilvarenbeek 2013 en aangesloten wordt bij het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Woningbouwnotitie 'Kiezen én delen'

De woningbouwnotitie 'Kiezen én delen' geldt als een aanvulling op het Actieplan Wonen en is op 5 november 2015 door de gemeenteraad van Hilvarenbeek vastgesteld. De woningbouwnotitie gaat in op het aantal woningen dat in de gemeente nog mag worden gebouwd en de hoeveelheid plannen en aanvragen voor woningbouw. Er is onderscheid gemaakt tussen harde, zachte – niet meer afweegbare en zachte – afweegbare plannen. Bij de harde plannen bevatten de locaties bouwtitels die vastliggen in vastgestelde bestemmingsplannen. De zachte – niet meer afweegbare plannen zijn plannen zijn initiatieven die de gemeente de ruimte wil geven om door te ontwikkelen. Voor deze plannen zijn nog geen bouwtitels vergeven maar heeft de gemeente voor een bepaalde periode bouwtitels gereserveerd. Over ontwikkelingen die behoren tot de zachte – afweegbare plannen heeft de gemeente nog geen (principe)besluit genomen.

Toetsing

De twee te bouwen woningen aan de Tilburgseweg 13 a en b zijn in de genoemde notitie uit 2015 nog niet opgenomen. Jaarlijks wordt in de gemeenteraad een voorgangsrapportage voor woningbouw behandeld waarin de tabel met harde en (afweegbare) zachte plannen wordt geactualiseerd. Bij de behandeling van de “Voortgangsrapportage woningbouw 2016” in de raadsvergadering van 15 december 2016 is door de gemeenteraad besloten om aan onderhavig plan 2 woningbouwtitels toe te kennen. Als gevolg daarvan is dit plan in de “Voortgangsrapportage woningbouw 2017” opgenomen in de tabel “Woningbouwcapaciteit in zachte, niet meer afweegbare bestemmingsplannen”.

Hoofdstuk 4 Planologische uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan moet een aantal onderzoeken worden uitgevoerd om de haalbaarheid van het plan te kunnen aantonen. Onderzoek wordt in het kader van een bestemmingsplan, in beginsel om twee redenen verricht:

  • a. onderzoek noodzakelijk vanuit de optiek van "goede ruimtelijke ordening" (artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening);
  • b. onderzoek noodzakelijk voor het aantonen van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening).

De volgende onderzoeksaspecten kunnen bij dit bestemmingsplan van belang zijn:

  • akoestiek;
  • flora en fauna;
  • luchtkwaliteit;
  • bodem;
  • archeologie;
  • water;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • financieel-economische uitvoerbaarheid.

In de navolgende paragrafen wordt op al deze aspecten ingegaan.

4.2 Akoestiek

Algemeen 

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

Toetsing

De Tilburgseweg is een weg met een 50 km/u zone, dus is er door SAB een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in het akoestische klimaat van de nieuwe geluidgevoelige bestemming. De geluidbelasting van de woningen is hierbij getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Het complete onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen uit het onderzoek weergegeven.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

De hoogste geluidbelastingen vanwege de Roodloop bedraagt 42 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt hiermee niet overschreden. De Wgh legt verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woningen ten aanzien van de Roodloop.

De hoogste geluidbelastingen vanwege de Tilburgseweg bedraagt 58 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Tilburgseweg wordt daarmee overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Onderzocht is of er maatregelen kunnen plaatsvinden om de geluidbelasting terug te brengen. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van stil asfalt, het vergroten van de afstand tot de bron, of het plaatsen van een blinde gevel. Deze maatregelen zijn financieel, landschappelijk of stedenbouwkundig gezien niet haalbaar, waardoor de geluidbelastingen niet terug te brengen zijn tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de gemeente Hilvarenbeek dient derhalve een hogere waarde voor de woningen worden aangevraagd waarbij tevens maatregelen aan de ontvanger zijde moeten worden getroffen om zodoende de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Een nader gevelwering onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning bouwen dient dit te bevestigen. Bij de aanvraag dient het akoestisch klimaat vanwege de gecumuleerde geluidbelasting betrokken te worden. Voor de nieuwe woningen varieert deze op grond van de methode Miedema van de klasse goed tot tamelijk slecht. De aan te vragen hogere grenswaarde voor de Tilburgseweg bedraagt 58 dB.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen. In een aanvullend onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd.

Conclusie

Voorgaande toont aan dat het aspect geluid en de daarmee samenhangende Wet geluidhinder onderhavige ontwikkeling niet in de weg staat (indien ontheffing wordt verleend op grond van de Wet geluidhinder).

4.3 Flora en fauna

Algemeen 

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In het bestemmingsplan dient, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, te worden aangetoond dat van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing is verkregen.

Toetsing 

Bij onderhavig project is het, gezien de aard van de plannen, niet bij voorbaat uit te sluiten dat er beschermde planten- of diersoorten worden verstoord. Om die reden is door SAB in mei 2016 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In mei 2017 heeft een update van deze quickscan plaatsgevonden. De complete rapportage van de quickscan is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De conclusies van de update zijn hierna opgenomen.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Brabant dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden.

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kempenland-West en bevindt zich op ongeveer 2,4 kilometer afstand. Vanwege de kleine ruimtelijke ontwikkeling, de afstand, tussengelegen woningen en vanwege de reeds bestaande achtergrondverstoring uit de kern van Hilvarenbeek, zijn er geen negatieve effecten te verwachten van de beoogde ontwikkelingen op de natuurwaarden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Nader onderzoek in de vorm van een voortoets Wet natuurbescherming wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De Wet natuurbescherming staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt niet in het NNB of in een Ecologische Verbindingszone. Deze gebieden liggen op respectievelijk 340 meter en 460 meter afstand. Vanwege de kleine ruimtelijke ontwikkeling, de afstand, tussengelegen woningen en vanwege de reeds bestaande achtergrondverstoring uit de kern van Hilvarenbeek, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op het NNB en nabijgelegen EVZ. De ligging van het plangebied ten opzichte van het NNB en EVZ staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Soortbescherming

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komt een aantal strikt beschermde plant- en diersoorten in de buurt van het plangebied voor. De meeste van deze soorten zijn in de huidige situatie echter niet in het gebied te verwachten, omdat mede op basis van het veldbezoek is geconstateerd dat een geschikt leefgebied ontbreekt. Echter, van boombewonende vleermuizen kan op basis van het veldbezoek de aanwezigheid van een verblijfplaats niet op voorhand worden uitgesloten. Deze mogelijke verblijfplaats bevindt zich in één van de lindebomen.

De lindebomen blijven in de toekomstige situatie behouden. Echter, mogelijk kan door de beoogde woningbouw wel de functie van een eventuele verblijfplaats verloren gaan. Dit kan het geval zijn bij een toename in kunstmatige verlichting rond de in- en uitvliegopening. Als er aan de oostkant van de toekomstige woningen geen buitenlampen worden geplaatst, of als het licht van deze buitenlampen niet op de lindebomen straalt, dan is er geen sprake van een mogelijke overtreding van de Flora- en faunawet, betreffende verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. In dat geval is het plan haalbaar in het licht van de flora- en faunawet. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht en broedende vogels.

De bunzing is vanaf 1 oktober 2017 beschermd in de provincie Noord-Brabant. De bunzing heeft de voorkeur voor kleinschalig landschap met voldoende schuilmogelijkheden. In het plangebied zijn geschikte structuren, zoals struiken en een oud schuurtje aanwezig die dienst kunnen doen als een verblijfplaats. Daarom is een extra veldbezoek uitgevoerd op 1 juni 2017. Tijdens dit veldbezoek zijn de schuur en de buitenruimte onderzocht op sporen van de bunzing. Sporen (zoals uitwerpselen of vraat- of loopsporen) zijn niet in het plangebied aangetroffen. De bunzing wordt om die reden niet in het plangebied verwacht en negatieve effecten van het plan op de bunzing zijn uit te sluiten.

Conclusie

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot de verlichting aan de oostkant van de toekomstige woningen. Hierdoor vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen 

De Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) beschermt mensen tegen luchtverontreiniging. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld. De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In Nederland werken de Rijksoverheid, provincies en lokale overheden samen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zij doen dat binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL heeft twee belangrijke doelen:

  • De luchtkwaliteit verbeteren voor de volksgezondheid: mensen leven langer en zijn minder ziek als zij schonere lucht inademen.
  • Ruimte bieden aan maatschappelijk gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en nieuwe wegen.

De normen voor luchtkwaliteit – ook wel grenswaarden genoemd – komen uit de Europese Unie (EU). De EU stelt vast hoeveel van een vervuilende stof er maximaal in de lucht mag zitten. We willen graag weten of we de EU-normen voor luchtkwaliteit niet overschrijden. Daarom vindt er vanaf 2010 jaarlijks monitoring van het NSL plaats. Met de monitoring van het NSL volgen we de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in Nederland.

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft de Monitoringstool laten bouwen. Dit is het instrument waarmee overheden de monitoring van het NSL uitvoeren. De Monitoringstool bestaat uit een database met gegevens, een rekeninstrument (Rekentool) en de monitoringstoolwebsite. De Rekentool is ook als zelfstandig instrument te gebruiken.

Toetsing 

Het project betreft de realisatie van een tweetal woningen. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor deze functie. Een bouwplan van deze omvang draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Er hoeft geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden.

Wat betreft de blootstelling kan worden gesteld dat uit de saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) duidelijk wordt dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie 

Het aspect 'luchtkwaliteit' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

4.5 Bodem

Algemeen 

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is op 5 en 20 april 2016 een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het plangebied. Het complete rapport is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven.

Verwachtingspatroon

De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoekslocatie. Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd.

Resultaten

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 130 cm-mv voor peilbuis 01.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze zijn ter plaatse van boring 04 (van 0-50 cm-mv) sporen baksteen aangetroffen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de grond licht verontreinigd is met Lood en Zink en
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Koper, Kwik, Zink en Naftaleen.

Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

Voor zover bekend is op de onderzoekslocatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke naftaleen verontreiniging veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders.

Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Slotconclusie en aanbevelingen

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

 

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Algemeen 

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden.

Toetsing

De gemeente Hilvarenbeek heeft een eigen archeologisch beleid geformuleerd. De weerslag hiervan vormt de Archeologische verwachtings- en beleidskaart voor de gemeente Hilvarenbeek (RAAP rapport 2450). Onderstaand is de beleidskaart opgenomen van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0008.png"

Uitsnede uit archeologische verwachtings- en beleidskaart gemeente Hilvarenbeek

Uit de beleidskaart blijkt dat het plangebied gedeeltelijk ligt in de zone 'archeologische vindplaats'. Bij plannen groter dan 100 m2 is vooraf archeologisch onderzoek nodig. Voor het overige geldt de aanduiding 'hoge archeologische verwachting voor uitsluitend vindplaatsen van jager-verzamelaars'. Hier geldt dat bij projecten groter dan 2.500 m2 (buiten natuurgebied) vooraf archeologisch onderzoek nodig is.

Naar aanleiding van het gemeentelijk archeologisch beleid en de ligging in een zogenaamde 'archeologische vindplaats' is door RAAP een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Onderstaand zijn de conclusie en aanbevelingen uit het onderzoek weergegeven. Het complete onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Conclusie bureauonderzoek

Op basis van de gegevens uit het bureauonderzoek moet in het plangebied rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de volgende archeologische resten:

  • Vindplaatsen van jager-verzamelaars (hoge verwachting omwille van de aanwezige gradiëntzone)
  • Vindplaatsen van landbouwers (middelhoge verwachting)
  • Archeologische resten die gerelateerd zijn de historische erflocatie uit begin/halverwege 19e eeuw (funderingsresten, waterputten, bijgebouwen, perceelscheidingen, e.d)
  • Archeologische resten die gerelateerd zijn aan het historische stroompje (resten van overgangen, waterwerken, dumps, ed)
  • Archeologische resten die gerelateerd zijn aan het omgrachte huis uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd (funderingsresten, grachten, waterputten, bijgebouwen, e.d.).

De verwachting is dat ondiep ingegraven archeologische resten (zoals resten van jagerverzamelaars en ondiepe grondsporen) door het intensieve historische gebruik als huisplaats reeds verstoord zijn, maar dat dieper ingegraven grondsporen eventueel wel goed bewaard kunnen zijn gebleven en dan met name wat verder van de weg af (de bebouwing uit de 20e eeuw lag altijd direct naast de weg).

Conclusie verkennend booronderzoek en synthese

Tijdens het veldwerk zijn de verwachte hoge zwarte enkeerdgronden aangetroffen. Het esdek is vrij dik, namelijk 60 tot 110 cm. Onder het esdek is direct het (licht)geel(grijze) zand van de C-horizont aangetroffen. Resten van het oorspronkelijke bodemprofiel (E- of B-horizont) zijn in geen enkele boring aangetoond.

Het bodemprofiel is in (vrijwel) het gehele plangebied verstoord tot in de C-horizont . Op basis van het booronderzoek is echter niet uit te sluiten dat deze verstoringen een directe relatie hebben met de historische bebouwing zelf (historisch erf uit begin 19e eeuw en/of omgracht huis uit de Late Middeleeuwen). Wel kan worden opgemerkt dat de verwachting met betrekking tot oudere archeologische resten (van vóór de Late Middeleeuwen) naar beneden kan worden bijgesteld; Gezien het intensieve historische gebruik als huisplaats/erf in de afgelopen eeuwen en de aangetroffen verstoorde bodemprofielen, is de verwachting dat deze eventuele oudere resten (Steentijd t/m Vroege Middeleeuwen) grotendeels verstoord zullen zijn.

Aanbevelingen

Tijdens het veldonderzoek zijn verstoorde bodemprofielen aangetroffen. Gezien de bijzondere historische context (historisch erflocatie, aanwezigheid omgracht huis) is het echter niet wenselijk om de locatie op basis hiervan vrij te geven. De verstoringen kunnen immers gerelateerd zijn aan de historische bebouwing die in het plangebied aanwezig was.

Geadviseerd wordt de toekomstige bodemingrepen te beperken tot maximaal 30 cm -Mv. Op die wijze blijven eventuele archeologische resten gespaard en in de bodem behouden. Indien niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan, dan bestaat een kans dat archeologische resten verstoord worden en wordt verder onderzoek nodig geacht. Dit onderzoek dient meer inzicht te geven in de verstoringsgraad van de bodem en de aanwezigheid, aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van eventuele archeologische resten. Dit onderzoek kan bestaan uit een waarderend proefsleuvenonderzoek voorafgaand aan de bouw of een archeologische begeleiding tijdens de bouwwerkzaamheden. Beide onderzoeken dienen uitgevoerd te worden conform een vooraf goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

Conclusie

Bij concretisering van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met één van bovengenoemde aanbevelingen. Voor de bestemmingsplanprocedure vormt het aspect archeologie geen belemmering.

4.6.2 Cultuurhistorie

Algemeen 

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden en als gevolg hiervan is ook Bro (artikel 3.1.6, lid 2) gewijzigd. Hierin is vastgelegd dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen over hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Toetsing

De gemeente heeft voor het gehele gemeentelijke grondgebied een cultuurhistoriekaart opgesteld (Cultuurhistorie in de gemeente Hilvarenbeek, juni 2013, Monumentenhuis Brabant). Het primaire doel van de cultuurhistoriekaart is het inzichtelijk maken van het aanwezige bovengrondse erfgoed in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0010.png"

Cultuurhistoriekaart met aanduiding plangebied (rood omcirkeld)

Op deze kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als cultuurhistorisch landschap. In onderhavig plan wordt in hoge mate rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden van het landschap. Het plangebied ligt aan de Tilburgseweg, en vormt vanuit het noorden de entree van het dorp. De weg kan ter hoogte van het plangebied worden getypeerd als een landelijk, historisch lint waarbij sprake is van een afwisseling tussen oude en recentere bebouwing. De straat kent vanwege de aanwezigheid van groen in zowel tuinen als openbare ruimte een groene uitstraling.

De bebouwing rondom het plangebied kent geen eenduidige stedenbouwkundige uitstraling en staat vrij dicht op elkaar. Er is onder andere sprake van een diversiteit aan maatvoering, kapconstructies, rooilijnen, materialisering en kleurgebruik. Gelet op de diversiteit aan woningen die de Kerkstraat kent, wordt gesteld dat sprake is van dorpse lintbebouwing.

De woningen komen te liggen tegen de bestaande gevellijn en voegen zich in het bebouwingslint. Wat betreft maatvoering en vormgeving sluiten de nieuwe woningen aan bij de omgeving. Vanwege de variatie tussen de kaprichtingen bij de bestaande naastgelegen bebouwing, is één woning met een langskap en een woning met een dwarskap. Tevens wordt er aangesloten bij de wisselende hoogte van de naastgelegen woningen. Op deze manier wordt variatie in kapvorm en hoogte gemaximaliseerd en aangesloten bij het lint.

Wat betreft het omliggende landschap zorgt het plan voor het behouden van de huidige waarden. De bomen op het perceel blijven behouden, waardoor het plangebied een groene uitstraling heeft die aansluit bij het lint. Daarnaast wordt vastgelegd dat tussen de (naastgelegen) woningen de percelen onbebouwd blijven, waardoor een doorkijk op het achtergelegen landschap gewaarborgd blijft.

Gesteld kan worden dat met onderhavig project (de bouw van maximaal twee woningen) wordt aangesloten op de waarden en kenmerken van het lint het cultuurhistorische landschap niet wordt aangetast.

Conclusie 

Het aspect 'cultuurhistorie' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Water

Algemeen  

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Relevant beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP geeft richting aan het milieu- en waterbeleid van de provincie, met specifieke nadruk op een aantal thema's, waaronder grondwaterbeheer, waterveiligheid, klimaat en gezondheid. Het PMWP is een kaderstellende nota die op hoofdlijnen weergeeft wat de beleidsdoelen en voorgestelde aanpak zijn. Hierbij staat het PMWP voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

Doelen van het PMWP

  • voldoende water voor mens, plant en dier
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening

Waterschap De Dommel: Waterbeheersplan 2016-2021

In het waterbeheerplan 'Waardevol Water' zijn de doelen voor de periode 2016-2021 en de wijze waarop het waterschap de Dommel deze wil bereiken, beschreven. Het waterbeheerplan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan

Kern van het waterbeheerplan is dat het waterschap enerzijds de eerder ingezette koers vasthoud en anderzijds nieuwe accenten legt. Voor de periode 2016 -2021 heeft het waterschap concrete opdrachten te voldoen vanuit de KRW, Natura 2000, Bestuursakkoord Water en het Deltaprogramma. Deze koers houdt het waterschap vast.

Daarnaast zijn in het waterbeheerplan vier accenten gelegd voor de doelen en maatregelen van het waterschap:

  • De beekdalbenadering;
  • De gebruiker centraal;
  • Samen sterker;
  • Gezonde toekomst.

In het waterbeheerplan zijn vijf waterthema's onder te verdelen:

  • 1. droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • 2. voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • 3. natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • 4. schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • 5. mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Huidige situatie

Het grootste gedeelte van het perceel is onverhard. Op basis van de geologische overzichtskaarten en grondwaterkaart van Nederland kan het volgende beeld van de bodemopbouw worden geschetst. De geohydrologische bodemopbouw is samengevat in navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0011.png"

Regionale grondwaterstroming

Uit de grondwaterkaarten van TNO blijkt dat de regionale grondwaterstromingsrichting noordwestelijk is gericht. De werkelijke grondwaterstromingsrichting kan hiervan afwijken door de lokale bodemopbouw, ondergrondse infrastructuur, grondwateronttrekkingen, watergangen e.d.. Het grondwater onder de onderzoekslocatie is, voor zover bekend, niet onderhevig aan invloeden van buitenaf.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging.

Met de Watertoetsviewer van Waterschap De Dommel is inzicht verkregen over de waterbelangen die ter plaatse van het plangebied spelen. Raadpleging heeft uitgewezen dat het plangebied geen waterbelangen raakt. Wel gelden de algemene regels van de Keur ten aanzien van verhard oppervlak. Volgens artikel 3.6 van de Keur is het verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktelichaam te laten komen. In artikel 15 van de Algemene regels van de Keur is echter geregeld dat dit verbod niet geldt indien sprake is van een toename van maximaal 2.000 m2 aan verhard oppervlak. In onderhavige situatie is dit het geval.

4.8 Externe veiligheid

Algemeen 

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om risico's te verkleinen.

Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant

Het Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant dient bij ruimtelijke besluiten in de gelegenheid te stellen een maatwerkadvies uit te brengen, wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden in het invloedsgebied van een Bevi inrichting en/of de infrastructuur. Voordat dit noodzakelijk wordt geacht, kan er gebruik worden gemaakt van het standaardadvies voor de verantwoording van het groepsrisico voor ruimtelijke ontwikkelingen. Deze is van toepassing wanneer:

  • 1. De ontwikkelingen buiten de 750 m van een niet-categoriale Bevi inrichting plaatsvindt
  • 2. De ontwikkelingen buiten de 200 m van een categoriale Bevi inrichting, spoorlijn, autoweg, waterweg of buisleiding plaats vindt.
  • 3. De ontwikkeling buiten de 30 m en tot een afstand van 200m van een categoriale Bevi inrichting, spoorlijn, autoweg, waterweg of buisleiding waarin geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten worden toegestaan.
  • 4. Kleine bestemmingsplannen behoudens ruimtelijke plannen waarin bijzonder kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt.

Toetsing

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven. Hierop is te zien dat op meer dan 150 meter afstand een LPG-punt (benzineservicestation) ligt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied verantwoording groepsrisico ligt hier op 150 meter. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied en derhalve is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Daarnaast ligt op circa 225 meter afstand een ondergrondse brandstofleiding (6-inch en 80 bar). Deze brandstofleiding heeft een plaatsgevonden risicocontour 10-6 van 0 meter. Het plangebied ligt daarnaast niet in het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Voor de rest zijn er in de nabijheid van het plangebied geen gevaarlijke activiteiten, risicobronnen, transportroutes of buisleidingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0012.png"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Wat betreft het advies van de Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant is het standaardadvies van toepassing, aangezien het plan geen nieuwe bijzonder kwetsbaar object mogelijk maakt binnen de 200 meter van een categoriale Bevi inrichting.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in en in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. In het kader hiervan is door SAB een quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De complete quick scan is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen uit de quick scan opgenomen.

Situatie besluitgebied

Ten westen van het besluitgebied is een sportcomplex gelegen. Ten oosten van het besluitgebied zijn verschillende functies gelegen, waaronder wonen en bedrijven. Het gebied (ten oosten van het besluitgebied) maakt onderdeel uit van een bedrijventerrein waarop het bestemmingsplan 'Woongebieden en bedrijventerreinen Hilvarenbeek' (d.d. 22 oktober 2009) van toepassing is. Vanwege het aanwezige sportcomplex en het bedrijventerrein wordt het gebied gekenmerkt als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' kunnen daarom met één stap worden verminderd.

Toetsing

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Gevoelige functies in de omgeving van het besluitgebied

Een woning is een hindergevoelige functie. De gevoelige functies in de omgeving van het besluitgebied (woningen) ondervinden door de komst van de nieuwe woningen geen onevenredige milieuhinder. Een nadere toetsing kan daarmee achterwege blijven.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

Naast de voornoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het besluitgebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving. Nieuwe woningen kunnen een beperking vormen voor aanwezige bedrijven/inrichtingen in de omgeving. In de omgeving van het besluitgebied zijn hinderveroorzakende functies gelegen in de vorm van een sportcomplex (met parkeerterrein) en een bouwbedrijf aan de Tilburgseweg.

De navolgende tabel laat zien hoe de omliggende functies worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De tabel geeft daarnaast de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uitgaand van een gemengd gebied. Daarbij is tevens rekening gehouden met de maximaal toegestane bedrijfscategorieën conform de vigerende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0013.png"

Onderstaand is een overzichtstekening opgenomen waarop de richtafstanden rondom de hinderveroorzakende functies zijn weergegeven. Uit de overzichtstekening blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de richtafstanden van de omliggende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.Tilburgseweg13a13b-VG01_0014.png"

Conclusie

In het besluitgebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast vindt er met de realisatie van de functies in het besluitgebied geen aantasting plaats van het woon- en leefklimaat van omliggende voor milieuhindergevoelige functies.

4.10 Kabels en leidingen

Er zijn in en rondom het plangebied geen kabels en leidingen die eventuele belemmeringen voor de toekomstige bebouwing met zich mee zouden kunnen brengen.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer  

Er zal worden aangesloten op de bestaande Tilburgseweg. Dit is een weg met een doorgaand en gebiedontsluitend karakter. Verwacht kan worden dat de inpassing van twee nieuwe woningen aan deze straat is in te passen binnen het bestaande verkeersbeeld.

Parkeren  

Door de gemeente Hilvarenbeek is op 16 juli 2015 het Parkeerbeleidsplan 2015-2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de basis voor het bepalen van de parkeernormering in de CROW-publicatie 317,‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (oktober 2012) staat. De in deze publicatie genoemde kengetallen zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als meest betrouwbare gegevens voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Deze kencijfers zijn in de gemeentelijke parkeernormen vertaald naar parkeernormen voor de gemeente Hilvarenbeek.

Stedelijkheidsgraad

Het aantal benodigde parkeerplaatsen hangt sterkt af van de ligging en samenstelling van de gemeente. Er wordt daarom onderscheid gemaakt in vijf verschillende categorieën (zie tabel 2.1), de zogenaamde stedelijkheid van een gemeente. Dit wordt bepaald op basis van de omgevingsadressendichtheid (het aantal adressen per km2). Hilvarenbeek valt onder de stedelijkheidsgraad “weinig stedelijk” (Bron: CBS).

Plaats van de ontwikkeling

Naast de stedelijkheidsgraad is het ook van belang om te kijken naar de ligging van de locatie binnen de kern. Het CROW maakt in de parkeerkencijfers onderscheid in het “centrum”, “schil centrum”, “rest bebouwde kom” en “buitengebied”. Alleen in de kern Hilvarenbeek is er sprake van een “centrum”. Alle overige locaties binnen de bebouwde kommen van de gemeente behoren tot de “rest bebouwde kom”. De landelijke gebieden behoren tot “buitengebied” De “schil centrum” is bewust achterwege gelaten, omdat de kernen van Hilvarenbeek dusdanig klein zijn, dat dit gebiedstype nauwelijks te onderscheiden is.

Parkeernorm

Op basis van de CROW-publicatie geldt voor dit plan een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning en een maximale parkeernorm van 2,7 per woning (vrijstaande koopwoning, weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom).

Het minimale aantal parkeerplaatsen van 2 per woning wordt op eigen terrein gerealiseerd. Er wordt geen parkeerdruk afgewenteld op de omgeving. Ten aanzien van parkeren is een regeling opgenomen in de regels.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. In dit kader zal er door de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Voor de gemeente is de economische uitvoerbaarheid hiermee aangetoond en het kosten verhaal op grond van het Bro is hiermee geregeld.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatings-planologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen)

en kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet algemene bepalingen bestuursrecht, de Wet ruimtelijke ordening en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen. Een voorbeeld van een dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan is 'Waarde - Archeologie 2'.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben. Een voorbeeld van een aanduiding is 'maximum bouwhoogte (m)', die te zien is op de verbeelding.

5.3 Opbouw regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.4 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.4.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

Tuin

Deze bestemming heeft betrekking op de zone naast en gedeeltelijk achter de hoofdgebouwen waarvoor vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen gebouwen gewenst zijn conform de plantoelichting in hoofdstuk 2. De gronden mogen worden gebruikt als tuin en tevens ten behoeve van ontsluitingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. In deze bestemming mogen uitsluitend erfafscheidingen worden gebouwd. De bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.

Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen worden gebouwd.

De woningen moeten voldoen aan een aantal bijzondere bouwregels. Hiervoor zijn de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat:

  • het hoofdgebouw is voorzien van een dwarskap;
  • de diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 13 m bedragen.


Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dat:

  • het hoofdgebouw is voorzien van een langskap;
  • de diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 9 m bedragen.

De inhoud van een hoofdgebouw moet minimaal 350 m3 bedragen. Bovendien moet tussen de zijdelingse perceelsgrens en de woning een bebouwingsvrije strook van 2,5 meter zijn.

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven.

De maximum goot- en bouwhoogten van andere bouwwerken zijn opgenomen in een tabel in de regels.

Bijgebouwen zijn toegestaan, mits de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter bedraagt.

Naast de woonfunctie zijn aan huis gebonden beroepen zonder meer toegestaan. Daarbij wordt uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd dient te blijven. Voorts is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan.

In één van de lindebomen binnen het plangebied (om welke boom het gaat is te zien in bijlage 1 bij de regels) bevinden zich mogelijk beschermde vleermuissoorten. Het verstoren van deze soorten is niet toegestaan op grond van de Wet natuurbescherming. Omdat kunstmatige verlichting op de boom de eventueel aanwezige vleermuizen kan verstoren, is in dit bestemmingsplan een verbod opgenomen op het gebruik van kunstmatige buitenverlichting die straalt op de lindeboom waarin de vleermuizen zich mogelijk bevinden. Bij omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken, mits uit onderzoek is gebleken dat zich in de boom geen beschermde soorten bevinden en de kunstmatige buitenverlichting daardoor niet leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3

De archeologische dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied.

5.4.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 De procedure

6.1 Overleg

Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken waterschappen en met die overheidsdiensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

In verband met voorliggend bestemmingsplan heeft het vooroverleg met het waterschap en de provincie Noord-Brabant plaatsgevonden. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.

6.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Tilburgseweg 13a en 13b" heeft ter inzage gelegen en daarop is één inspraakreactie binnengekomen. Een inspraakreactie van de initiatiefnemers. Naar aanleiding van die inspraakreactie heeft overleg plaatsgevonden. De uitkomst van dat overleg is dat aan het bestemmingsplan een algemene wijzigingsbevoegdheid is toegevoegd (artikel 10) waarmee naar de toekomst toe enige flexibiliteit wordt geboden ten aanzien van de invulling van de percelen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Tilburgseweg 13a en 13b" heeft vanaf 8 februari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.