Plan: | Roovertsebaan 3 Esbeek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0798.BPRoovertsebaan3-OW01 |
Aan de Roovertsebaan 3 op het landgoed De Utrecht ligt een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering reeds is beëindigd. De wens is nu om de bestemming van het agrarisch bouwperceel te wijzigen in een woonbestemming waarbij de bestaande cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in stand worden gehouden. Omdat dit niet mogelijk is binnen de regels van het geldende bestemmingsplan, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het college heeft op 28-08-2018 een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van de herbestemming. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Roovertsebaan 3 in Esbeek, in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. De woning bevindt zich op circa 3 km ten zuidwesten van de kern Esbeek en op ruim 400 m van de Belgische grens. Het perceel maakt onderdeel uit van het Landgoed de Utrecht. De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.
Ligging plangebied (Bron: www.openstreetmap.org)
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht'. Dit bestemmingsplan is op 13 maart 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Hilvarenbeek. Ter plaatse van het plangebied is de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1' van toepassing met een bouwvlak met een omvang van 80m bij 100m.
Het vigerende bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht' biedt in artikel 3.7.7. de mogelijkheid om met een wijzigingsplan een agrarische bestemming met bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voorliggend initiatief voldoet echter niet aan alle gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid. De bestaande bedrijfswoning en bijbehorende schuur zijn wat betreft de maatvoering groter dan is toegestaan om gebruik te kunnen maken van die regeling. Om cultuurhistorische redenen is het echter wel gewenst om dit ensemble in stand te houden. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken is hierom voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Esbeek, in het natuur- en cultuurhistorisch waardevolle gebied 'Landgoed de Utrecht'. Dit gehele landgoed heeft een oppervlakte van circa 2.500 ha, waarvan 1.600 ha bos, 600 ha landbouwgrond en 300 ha natuurterrein. Het landgoed is ontstaan door ontginning van heidegrond. Het doel hiervan was het tot stand brengen van akkergronden en productiebossen. Binnen het heidegebied was o.a. de middeleeuwse ontginning Tulder gelegen. Bij de ontginning van het landgoed is het buurtschap Tulder met haar akkercomplexen grotendeels bebost.
De nabije omgeving van het plangebied kenmerkt zich door het oude buurtschap Tulder waar vele karakteristieke langgevelboerderijen en cultuurhistorische panden zijn gelegen. De locatie is gelegen aan de Roovertsebaan, een smalle grotendeels verharde landweg met laanbeplanting. Deze weg wordt ontsloten naar de provinciale weg N296. Het perceel ligt in het westelijke deel van het landgoed in een open agrarische enclave omgeven door bos.
De huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' is niet meer passend voor deze locatie aangezien het agrarische bedrijf enkele jaren gelegen is beëindigd. De gronden van het perceel worden verpacht. Op het woonerf staat de woonboerderij De Nuyt, een oude kapschuur en een klein bakhuis. De boerderij, bakhuis en kapschuur vormen een waardevol cultuurhistorisch ensemble van een hoge situationele waarde (zie rapportage in bijlage 2, Cultuurhistorische beschrijving bebouwing Roovertsebaan 3 (redengevende omschrijving)).
De kapschuur is gebouwd in de jaren 1970 als bouwloods. Navolgende afbeeldingen geven een indruk van de bestaande situatie.
Luchtfoto
van het plangebied wit omkaderd (bron: google maps)
Aanzicht van het plangebied vanuit het noorden (bron: google street view, augustus 2010)
ASR Vastgoed vermogensbeheer heeft middels inschrijving besloten tot het verkopen van de gronden aan geïnteresseerden om hen een kans te bieden voor een passend hergebruik. De nieuwe eigenaren van het perceel is bij de koop de voorwaarde meegegeven dat de aanwezige cultuurhistorische bebouwing bewaard dient te worden en waar mogelijk te versterken.
Met de ontwikkeling van voorliggend plan blijft het cultuurhistorisch waardevolle ensemble van gebouwen bewaard en wordt het perceel omgezet naar wonen. Daarnaast zal een zorgvuldige landschappelijke inpassing ervoor zorgen dat de aanwezige kwaliteiten worden versterkt.
Agrarisch naar Wonen
Het omzetten van de agrarische bestemming naar de woonbestemming houdt in dat het agrarische bouwvlak verdwijnt en zich er geen agrarisch bedrijf meer kan vestigen. Met het ruimtelijk plan wordt het ensemble in zijn geheel overeind gehouden. De aanwezige bebouwing is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol en wordt als zodanig beschermd via de in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en de daarbij behorende functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'.
Voorliggend plan heeft geen gevolgen voor de fysieke inrichting van de planlocatie in de toekomstige situatie. Het aantal woningen neemt niet toe. Aan het hoofdgebouw worden slechts kleine aanpassingen aangebracht, zoals het vervangen van staldeuren door een glazen pui of openslaande deuren, ook zal gekeken worden naar de daglichttoetreding die nodig is voor de functie wonen. Een nadere invulling zal bij de aanvraag omgevingsvergunning aan de orde komen, in overleg met de stadsbouwmeester en de commissie Welstand. Uitgangspunt is dat de buitenkant van de boerderij zoveel mogelijk hersteld wordt naar de oorspronkelijke staat waarbij aandacht is voor onder andere goede isolatie.
De traditionele kapschuur zal in de nieuwe situatie gedeeltelijk worden gebruikt als dierenverblijf in de vorm van paardenboxen, een zadelkamer en een wasplaats. Naast het hobbymatig houden van paarden wordt in de nieuwe situatie mogelijk voorzien in het hobbymatig houden van vee. De rest van het gebouw wordt ingezet als schuur en opslagruimte. Het kleine bakhuisje tussen de bebouwing wordt in originele staat teruggebracht en wordt straks gebruikt voor opslag.
Paardenrijbak
Ten zuiden van het toekomstige woonperceel is de toekomstige eigenaar voornemens een paardenrijbak aan te leggen van 20 bij 40 m. Deze zal conform de eis in het bestemmingsplan op een afstand van 15 m ten opzichte van de as van de weg liggen. De overige ruimte zal een paardenweide blijven. De paardenbak wordt omheind door een houten hekwerk, de tuin wordt omheind door een strakke haag. Beide afscheidingen zijn passend bij het Landgoed De Utrecht. Ter plaatse van het plangebied wil de initiatiefnemer maximaal 5 paarden houden waarmee dit valt onder het hobbymatig houden van paarden. Gezien het hobbymatige karakter kunnen de paarden verblijven in de stal op het woonperceel. De rijbak wordt gerealiseerd binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'.
Landschappelijke inpassing
Door de rentmeester van landgoed de Utrecht en Zambeli Landschapsarchitectuur is een landschappelijke inpassing opgesteld (zie bijlage 1). Om de landschappelijke kenmerken van het perceel te versterken worden aan de Roovertsebaan de drie ontbrekende laanbomen aangeplant, om deze structuur te herstellen. Op het perceel zelf wordt dubbele bomenrij langs de zuidelijke erfgrens en een rij met grote oude bomen langs een gedeelte van de westelijke erfgrens gehandhaafd. Daarnaast wordt een nieuwe laag van losse bomen toegevoegd passend bij het boerenerf.
De zuidwestelijke hoek van het woonperceel krijgt een multifunctionele groene inrichting als moestuin, boomgaard en tuin. Een groot deel van de bestaande gedateerde beton- en asfaltverharding wordt vervangen door verharding die beter past bij het karakter van een boerenerf zoals gebakken klinkers, natuurstenen keien en grind. Deze materialen zullen hoofdzakelijk rondom de woning, schuur en bakhuis toegepast worden, evenals ter plaatse van de oprit naar de paardenbak. In navolgende afbeelding is de landschappelijke inpassing van het initiatief weergegeven. De landschappelijke inpassing is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan.
Landschappelijke inpassing Roovertsebaan 3 Esbeek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De locatie van voorliggend initiatief ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Met de herbestemming van een agrarische woning naar een burgerwoning worden geen woningen toegevoegd en is dusdanig kleinschalig van aard dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als 'Groenblauwe mantel'. In de verordening gelden voor de gronden binnen dit gebied een aantal regels, opgenomen in artikel 3, 6, 22, 25 en 26.
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
In artikel 3.1 is opgenomen dat de voorgenomen ontwikkeling zorg draagt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. Daarnaast dient er sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. De omzetting van de bedrijfsbebouwing naar een woonfunctie brengt geen fysieke ingrepen met zich mee, de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd waarmee sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast zorgt de landschappelijke inpassing voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en bovendien een verbetering van de landschappelijke structuren door het bijplanten van de ontbrekende laanbomen. De openheid van het landschap blijft gehandhaafd. De landschappelijke inpassing is opgesteld door de rentmeester van landgoed de Utrecht en Zambeli Landschapsarchitectuur (zie bijlage 1).
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Daarnaast dient de ontwikkeling een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving te betekenen. Zoals in voorgaand artikel ook al is benoemd voldoet het initiatief hieraan. In aanvulling hierop zorgt het omzetten naar een woonfunctie voor het behoud van de kwaliteit van de bodem en zal de initiatiefnemer de cultuurhistorische boerderij en bijgebouwen duurzaam in stand houden door te investeren in het onderhoud daarvan.
Artikel 6.1 Bescherming van de groenblauwe mantel
In artikel 6.1 is opgenomen dat de groenblauwe mantel moet worden beschermd. De uitwerking van het initiatief is voorzien van een landschappelijke inpassing die het watersysteem, de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken in stand houdt en zelfs verbetert. Er komt geen bebouwing bij en de ontbrekende laanbomen worden bijgeplant. Daarnaast zal de hoeveelheid verharding afnemen wat het watersysteem en de afvoer van regenwater ten goede komt.
Artikel 6.7 Wonen
Artikel 6.7 omvat regels ten aan zien van het omzetten van de agrarische functie van het perceel naar 'Wonen'. Het initiatief betreft het gaan bewonen van de bestaande woning, wat passend is volgens artikel 6.7.1. Daarnaast wordt voldaan aan het gestelde in artikel 6.7.5.: er vindt geen splitsing van de woonfunctie plaats, slechts één huishouden zal de woning betrekken. De naastgelegen schuur maakt onderdeel uit van het emsemble en wordt tevens in gebruik genomen als bijgebouw bij de woonfunctie. Er is geen sprake van overtollige bebouwing. Tenslotte bevat het initiatief geen andere functie dan de functie wonen.
Artikel 22 Cultuurhistorisch vlak
Daarnaast maakt de nieuwe woonfunctie (in de voormalige bedrijfswoning) het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mogelijk, wat ook in lijn is met de doelstellingen van de Verordening ruimte. De boerderij betreft een kenmerkende langgevelboerderij uit 1944, waarvan veel originele details bewaard zijn gebleven.
Het plangebied is tenslotte aangeduid voor 'Beperkingen veehouderij'(artikel 25) waardoor omschakeling naar veehouderij niet mogelijk is en 'Stalderingsgebied' (Artikel 26) waardoor omschakeling naar hokdierhouderij onder voorwaarden mogelijk is. Dit artikel is gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing.
De Verordening ruimte staat hiermee uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Op 25 februari 2016 is de Structuurvisie Hilvarenbeek vastgesteld. Een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst; daar zet de gemeente Hilvarenbeek op in. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Hilvarenbeek van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. In de Structuurvisie Buitengebied is een verdere uitwerking van de beleidskoers in het buitengebied opgenomen.
In januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek vastgesteld. Hilvarenbeek kent naast de hoofdkern en de kleinere kernen een groot landelijk gebied waarin veel ontwikkelingen gaande zijn. De functieveranderingen en dynamiek in de agrarische en recreatieve sector, natuurontwikkeling en de wens om de landschappelijke waarden te behouden, vraagt om een samenhangende visie op ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Deze structuurvisie bevat de kaders voor duurzame kwaliteitsverbetering in Hilvarenbeek.
Het landschap in de gemeente is onderverdeeld in een vijftal landschapstypen, zijnde de beekdalen, kampen- en hoevenlandschap, oud ontginningslandschap, jong ontginningslandschap en bos- en natuurgebieden. Het plangebied is gelegen in het landschapstype ‘jong ontginningslandschap’. Binnen dit landschap is landbouw de drager en is het behoud van kenmerken als openheid, geïsoleerde beplanting, ruigtestroken en stevige erfbeplanting van belang.
Planspecifiek
Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de verbetering van de kwaliteit van het landschap op eigen perceel en de laan door middel van het landschappelijke inpassingsplan, is het initiatief zeer passend. Hiermee wordt voldaan aan de voorgeschreven basisinspanning voor een dergelijk initiatief.
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht'. Dit bestemmingsplan is op 13 maart 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Hilvarenbeek. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijke plannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied is de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1' van toepassing met de aanduiding 'bouwvlak'.
Daarnaast bevat het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Archeologie 2' (alleen het meest westelijke deel van het perceel), de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - geen veehouderij', 'specifieke vorm van waarde - 3' (de boerderij, beeldbepalend pand verbonden cultuurhistorische en architectonische kenmerken), 'specifieke vorm van waarde - 11' (de zone langs de weg, historische lanenstelsel met bijbehorende laanbeplanting), en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel'.
Het vigerende bestemmingsplan 'Landgoed De Utrecht' biedt in artikel 3.7.7. de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Onderhavig plan voldoet niet aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid, omdat het erf en de gebouwen een grotere oppervlakte hebben dan in de voorwaarde is opgenomen. Vanwege de cultuurhistorische waarde is het echter gewenst om het ensemble als geheel in stand te houden. Om die reden wordt het bestemmingsplan nu herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De woning is in voorliggend plan reeds in gebruik als woning. Deze blijft als zodanig in gebruik. Er vinden geen nieuwbouw of andere bodemingrepen plaats. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit verandert er niets in de nieuwe situatie, de bestaande woning blijft gehandhaafd. Er is geen noemenswaardige verandering in het aantal verkeersbewegingen. Het project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Roovertsebaan. Deze weg heeft een zeer smal wegprofiel en loopt enkele meters ten noorden van het plangebied dood. Daarmee is er slechts sprake van bestemmingsverkeer ter plaatse. Bovendien heeft voorliggend bestemmingsplan betrekking op een reeds bestaande woning. Er behoeft derhalve geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuw geurgevoelig object zijn de (agrarische) bedrijven in de nabije omgeving nader bekeken. Aan de Tuldensedijk 14 op 400 m afstand is het dichtstbijzijnde bedrijf gelegen, een veehouderij met melkrundvee. Voor dit bedrijf geldt een wettelijke richtafstand van 100 meter voor geur. De richtafstand tot dit bedrijf wordt niet overschreden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden per milieucategorie voor de omgevingstypen rustige woon wijk en gemengd gebied. Gemotiveerd afwijken van de richtafstanden is mogelijk als kan worden aangetoond dat de hierboven genoemde doelen worden gewaarborgd.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk | Richtafstand gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 400 m | 200 m |
Tabel: richtafstanden per milieucategorie
Planspecifiek
Ten opzichte van de bestaande situatie verandert er feitelijk niets door dit plan. De bestaande bedrijfswoning is al een gevoelig object waardoor er al rekening moet worden gehouden met deze woning door omliggende bedrijven. Zoals in paragraaf 4.1.4 reeds is beschreven is aan de Tuldensedijk 14 op 400 m afstand het dichtstbijzijnde bedrijf gelegen, een veehouderij met melkrundvee wat is aan te merken als een categorie 3.2 bedrijf. Voor dit bedrijf geldt een wettelijke richtafstand van 100 meter voor geur, 30 m voor geluid en stof en 0 m voor gevaar. De richtafstand tot dit bedrijf wordt niet overschreden. Bovendien ondervindt die woning in de bestaande situatie al geen hinder van de bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied is blauw omcirkeld)
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er ter plaatse van de veehouderij aan de Tuldensedijk 14 op circa 400 meter ten zuidoosten van het plangebied een bovengrondse opslagtank voor propaan met een inhoud van 3 m³ aanwezig is. Propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ vallen niet onder de werking van het Bevi. Bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud tot en met 13 m³ waaraan propaan uitsluitend in de gasfase wordt onttrokken, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn in het activiteitenbesluit wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Omdat bij de propaantank voldaan wordt aan de afstanden van het plaatsgebonden risicocontour is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Op 880 m ten noorden van het initiatief is een hogedruk gastransportleiding A-525 van de Gasunie aanwezig, welke op de kaart is aangeduid met een rode onderbroken lijn. Voor de buisleiding geldt een plaatsgebonden risico van 10-6/jaar met een invloedsgebied van 490 meter en een risicocontour van 265 meter aan weerzijde van de leiding, zoals aangegeven in het kaartbeeld. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied en de risicocontour.
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid Waterschap De Dommel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap De Dommel mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m².
Voorgenomen planontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van agrarische functie naar een woonfunctie en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Er wordt geen bebouwing toegevoegd, de bestaande situatie blijft gehandhaafd. Een groot deel van de bestaande gedateerde beton- en asfaltverharding wordt vervangen door gebakken klinkers, natuurstenen keien en grind. Deze materialen zullen hoofdzakelijk rondom de woning, schuur en bakhuis toegepast worden, evenals ter plaatse van de oprit naar de paardenbak. De verharde oppervlaktes en daken zullen afgewaterd worden naar de omgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden. Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Er wordt geen bebouwing gesloopt of toegevoegd en geen bomen gekapt. De paardenbak wordt aangelegd in een regulier beheerd weiland. Er worden geen beplantingen verwijderd. Specifieke ecologische waarden worden niet verwacht. Op diverse plekken worden nieuw groen en bomen aangeplant.
Het initiatief zal geen invloed hebben op de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie, het bewonen van de bestaande woning. De realisatie van de paardenbak is uitsluitend bedoeld voor eigen gebruik. Hiermee is er geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of een toegenomen behoefte aan parkeren. Er is op eigen erf voldoende ruimte aanwezig om te parkeren. Het aspect verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen op het landgoed De Utrecht. Voor de gemeente is het van belang dat het landgoed kwalitatief (cultuurhistorie, natuur en landschap) behouden blijft en zich "duurzaam" ontwikkelt. De erfpacht die ontvangen wordt, wordt mede ingezet voor het beheer en onderhoud van het landgoed. Het perceel maakt onderdeel uit van het jonge ontginningslandschap met haar regelmatige en grootschalige verkaveling.
De cultuurhistorische waarde van het plangebied is door het Monumentenhuis Brabant b.v. in beeld gebracht (zie bijlage 2). Het boerderijcomplex de Nuydt is gebouwd in 1944 conform de voor Brabant kenmerkende typologie van de langgevelboerderij uit de Wederopbouwperiode. Het bebouwingsensemble bestaat uit een langgevelboerderij met een woon- en een stalgedeelte, een vrijstaand bakhuis en halfopen kapschuur. De boerderij is met de nok evenwijdig aan de Roovertsebaan gericht. Het bakhuis staat met de nok haaks op de boerderij en de kapschuur is evenwijdig aan de boerderij gesitueerd. De drie gebouwen zijn gegroepeerd rondom een erf. De boerderij is van waarde als onderdeel van het landgoed De Utrecht. De boerderij is van architectuurhistorisch belang vanwege de traditionele vormgeving en bouwstijl met een sober en enigszins historiserend karakter, karakteristiek voor de door de heidemaatschappij gerealiseerde boerderijen uit deze periode op het landgoed. De kapschuur is van belang vanwege de traditionele en ambachtelijke constructiewijze. De hoofdvorm en detaillering van het exterieur van de boerderij zijn redelijk gaaf bewaard gebleven. Daarnaast vormen de boerderij, bakhuis en kapschuur een waardevol ensemble en zijn dus allen van hoge situationele waarde. Het bakhuis zelf is eveneens relatief gaaf bewaard gebleven, afgezien van het ontbreken van de oven. De kapschuur heeft nog een geheel gave constructie. Vanwege de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde in relatie tot de redelijke gaafheid is sprake van zeldzaamheid op lokaal niveau.
De boerderij is solitair gelegen in een relatief grote agrarische ‘boskamer’ aan de Roovertsebaan, een laan met markante loofbomen. Deze centraal gelegen en transparante laan verdeelt de ‘boskamer’ in twee compartimenten. De bosranden zijn goed zichtbaar, het landschap is overzichtelijk en leesbaar.
Voorgenomen ontwikkeling
Onderhavig initiatief betreft slechts het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het realiseren van een paardenbak voor eigen gebruik. Er wordt geen bebouwing gesloopt of toegevoegd.
De landschappelijke kenmerken worden in de nieuwe situatie versterkt. In de laanstructuur ontbreken drie bomen. Deze bomen worden opnieuw aangeplant om de landschappelijke structuur te herstellen. Er zullen twee types omheiningen zijn op het perceel: een houten hekwerk en een strakke haag. Het houten hekwerk rondom de paardenbak, de paardenweide en het dierenvrijloopveldje zal qua kleur, materiaalkeuze en vormgeving ingetogen en bij de omgeving passend zijn. De inzet is om donker hout als basismateriaal te gebruiken om samenhang te creëren op het perceel zelf maar ook op het landgoed De Utrecht waar dit donkere hout vaak voorkomt in de gevels van de gebouwen en als hekwerk.
De tuin grenzend aan de doorgaande weg en aan de inritten zal afgebakend worden door middel van een relatief lage strakke haag. Van belang is dat deze haag geen visuele barrière wordt en dat het mogelijk blijft om, met name bij de kopse kanten, er over en doorheen te kijken naar het achtergelegen landschap. Op landgoed De Utrecht komt de beukenhaag veel voor.
Ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zijn de volgende dubbelstemmingen en functieaanduidingen opgenomen:
Deze dubbelbestemmingen en functieaanduidingen zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. De functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' is ten opzichte van het vigerende plan zodanig vergroot dat deze het gehele ensemble van boerderij, kapschuur en bakhuisje omvat. Daarmee zijn de cultuurhistorische waarden en archeologische waarden blijvend geborgd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de regels in voorliggend bestemmingsplan is aangesloten op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan voor De Utrecht. De volgende bestemmingen opgenomen:
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden waar het bouwvlak vervalt maar die buiten het woonperceel vallen. Ten opzichte van het moederplan zijn de regels hier ingekort, omdat er niet mag worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1 - paardenbak' is een paardenbak toegestaan. Voorts zijn de gronden bestemd voor agrarisch gebruik, het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, extensief recreatief medegebruik, doeleinden van openbaar nut en erfbeplanting.
Daarnaast zijn deze gronden aangemerkt als 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel', waar het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden dienen te worden behouden, herstelt of duurzame ontwikkeld.
De gebouwen en het omliggende erf krijgen de bestemming 'Wonen'. De bestaande woning, schuur en bakhuis blijven gehandhaafd, waarbij de inhoud van de bestaande bebouwing als maximum geldt. Tevens mogen er aan-huis-verbonden beroepen worden uitgeoefend en aan-huis-verbonden bedrijven na verlening van omgevingsvergunning. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren uit te oefenen en water en water en waterhuishoudkundige doeleinden, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen aan te leggen.
Om de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke maatregelen moeten zijn uitgevoerd.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
De zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden. Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het landgoed 'De Utrecht' als cultuurhistorisch complex, cultuur- en natuureducatie en extensief recreatief medegebruik. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' zijn de gronden in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aan de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en overige beeldbepalende panden verbonden cultuurhistorische en architectonische kenmerken. Deze aanduiging is opgenomen voor het gehele ensemble van boerderij, kapschuur en bakhuisje). Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 11' zijn de gronden in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het historische lanenstelsel met bijbehorende laanbeplanting.
Daarnaast zijn de volgende gebiedsaanduiding van toepassing:
Deze gronden zijn primair bestemd voor wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Gezien de beperkte omvang van het plan wordt er geen inspraak gehouden. De initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over het plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.