Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Korenpad 3, Diessen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0798.BPKorenpad3Diessen-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Korenpad 3, Diessen met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPKorenpad3Diessen-ON01 van de gemeente Hilvarenbeek.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanbouwen
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd, in directe verbinding staat met het hoofdgebouw, door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt.
 
1.6 aan huis verbonden beroep
een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt.
 
1.7 achtererf
gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterkant van die lijn gelegen perceelgrens.
 
1.8 achtergevel
gevel aan de achterzijde van een gebouw.
 
1.9 achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.10 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwvlak in procenten van de oppervlakte van dat bouwvlak.
 
1.13 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen.
 
1.14 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd overeenkomstig een verleende vergunning of kan worden gebouwd krachtens een vergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
 
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.
 
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.20 bouwlaag
een boven het peil gelegen een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.22 (bouw)perceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
 
1.23 (bouw)perceelgrens
een grens van een (bouw)perceel.
 
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand.
 
1.27 buitenopslag
het opslaan van goederen en materialen buiten bebouwing.
 
1.28 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.29 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 gemeentelijke parkeernota
de beleidsregels parkeren van de gemeente Hilvarenbeek, zoals opgenomen in het, door de gemeenteraad op 16 juli 2015 vastgestelde, Parkeerbeleidsplan 2015-2020 van de gemeente Hilvarenbeek, dan wel in het beleidsplan dat is vastgesteld ter vervanging van dit parkeerbeleidsplan.
 
1.31 gevellijn
de geometrisch bepaalde lijn en het verlengde daarvan, die bij het bouwen niet mag worden overschreden.
 
1.32 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.33 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.34 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
 
1.35 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.36 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
 
1.37 peil
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor andere bouwwerken de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel
 
1.38 prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;
 
1.39 seks- en/of pornobedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel door detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
 
1.40 uitbouw
een gebouw dat is gebouwd aan het hoofdgebouw, als vergroting van een bestaande ruimte, door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.41 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel aan de weg waaraan het gebouw op basis van de gemeentelijke basisadministratie (huisnummer) is gesitueerd.
 
1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
 
1.43 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of één huishouden plus maximaal twee individuele personen of vier individuele personen
 
1.44 zijerf
gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan de zijkant van de lijn gelegen perceelsgrens
 
1.45 zijgevellijn
denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de afstand tot de zijdelings (bouw)perceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van een bouwperceel en dat punt van een op het bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand, gemeten op het peil, het kortst is.
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5 het bebouwingspercentage
  1. de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per bouwperceel gemeten;
  2. ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per bouwperceel gemeten. 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
bij het meten worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan
1 meter bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een vrijstaande woning;
en tevens voor:
  1. aan huis verbonden beroepen;
  2. erven en tuinen;
  3. paden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. onderbouwen;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. overkappingen;
  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
  1. in het bouwvlak is maximaal één vrijstaande woning toegestaan;
  2. de diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 13 m bedragen;
  3. de breedte van het hoofdgebouw mag maximaal 50% van de breedte van het bouwvlak bedragen;
  4. de inhoud van een hoofdgebouw dient ten minste 350 m³ te bedragen;
  5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2,5 m te bedragen;
  6. op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 5.2 van toepassing;
  7. de goothoogte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 4 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 9 meter bedragen;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van hoofdgebouwen worden gebouwd;
  2. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen tot een maximum van 100 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  3. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer dan 17 m mag bedragen;
  4. overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  7. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
 
 
3.2.4 Ondergronds bouwen
onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de bovengrondse bebouwing en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.1;
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Diepte van het hoofdgebouw
 
Het bevoegd gezag is bevoegd om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1, onder b voor een grotere diepte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel dient minimaal 5 m te bedragen;
  2. de totale diepte van hoofdgebouw en aan- en/of uitbouwen en overkappingen mag ten hoogste 17 meter bedragen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.3.2 Afstand tot zijdelingse perceelsgrens
 
Het bevoegd gezag is bevoegd om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub e, voor het bouwen van het hoofdgebouw op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de voorwaarde dat de afstand tot het op het naastgelegen perceel gelegen hoofdgebouw tenminste 3 m dient te bedragen.
 
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 ondergronds bouwen
 
Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
 
5.2 overschrijding van bouwgrenzen en gevellijnen
 
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, en gevellijnen mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend worden overschreden door tot hoofdgebouwen behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits:
  1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m, met dien verstande dat de diepte van een erker maximaal 1,10 m mag bedragen;
  2. de goot- en bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 3 m;
  3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw, met dien verstande dat:
    1. een erker voor de voorgevellijn niet buiten de zijgevel mag uitsteken;
    2. de afstand van een erker aan de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m dient te bedragen;
    3. een erker aan de zijgevel tenminste 3 m achter de voorgevellijn dient te liggen;
  4. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Algemeen
 
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of buitenopslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of buitenopslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en voor vuurwerkbedrijven;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan bij of krachtens deze regels;
  6. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seks- of pornobedrijf dan wel prostitutiebedrijf;
  7. een gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van zodanig gebruik dat uitdrukkelijk bij of krachtens deze regels is toegestaan;
  8. een gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen.
6.2 Mantelzorg
 
6.2.1 Verruimde mantelzorg
 
In aanvulling op de landelijke vergunningsvrije mantelzorgregeling kunnen Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor huisvesting in een woning of bijbehorend bouwwerken van één huishouden van maximaal twee personen, mits:
  1. de aanvrager de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, of;
  2. de aanvrager de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, maar aantoont dat er een reële verwachting is dat binnen 10 jaar een zorgbehoefte gaat ontstaan.
6.2.2 Voorwaarden vergunning
 
De vergunning, genoemd in artikel 6 lid 2.1, kan alleen worden verleend met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. Tussen zorgvrager en – verlener moet sprake zijn van een ‘bestaande sociale relatie’;
  2. De mantelzorgwoning mag geen onevenredige aantasting van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengen;
  3. De mantelzorgwoning mag geen afbreuk doen aan gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen;
  4. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden;
  5. De omgevingsvergunning voor de pre mantelzorgwoning wordt afgegeven voor een periode van 10 jaar maar eindigt eerder als;
    1. als voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergunningsvrije mantelzorg;
    2. als de (toekomstige) zorgverlener verhuist;
    3. als de persoon ten behoeve van wie de omgevingsvergunning is verleend en zijn of haar partner geen gebruik (meer) maken van de omgevingsvergunning;
  6. nadat de mantelzorg is beëindigd en er geen sprake is van vergunningsvrije mantelzorg, moet de mantelzorgwoning en of de aangebrachte voorzieningen, binnen 8 weken verwijderd worden en blijven.
6.2.3 Intrekken vergunning
 
Burgemeester en Wethouders trekken de vergunning, verleend op grond van artikel 6 lid 2.1 in, indien de aanvrager van de vergunning en/of diens partner, geen gebruik meer maken van de vergunning.
 
6.3 Aan huis verbonden bedrijven
 
Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemming 'Wonen' voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 25% van het bebouwde oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van 60 m2 ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven mag worden gebruikt;
  2. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  3. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past binnen milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  5. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van de woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
 
Artikel 7 Algemene ontheffingsregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor:
  1. het afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of constructie noodzakelijk is;
  2. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
 
Artikel 8 Overige regels
 
8.1 Parkeren
 
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeer- en stallingsgelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's en het stallen van fietsen te worden voorzien in voldoende parkeer- en stallingsgelegenheid.
  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's en het stallen van fietsen te worden voorzien in voldoende parkeer- en stallingsgelegenheid.
  3. Voor het bepalen van de benodigde parkeer- en stallingsgelegenheid dient te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernota, zoals bedoeld in artikel 1.28.
  4. De parkeer- en stallingsvoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden. 
8.2 Afwijken van de parkeerregels
 
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, voor zover in voldoende mate op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieu hygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
  3. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
9.1.1 Algemeen
 
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan; 
9.1.2 Afwijking
 
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9.1.1 met maximaal 10%.
 
9.1.3 Uitzondering
 
Het bepaalde in artikel 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
9.2 Overgangsrecht gebruik
 
9.2.1 Algemeen
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
9.2.2 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
9.2.3 Onderbroken gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
9.2.4 Uitzondering
 
Het bepaalde in artikel 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Korenpad 3, Diessen’ van de gemeente Hilvarenbeek.