direct naar inhoud van Regels
Plan: Groenstraat 27A en 36 te Esbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0798.BPGroenstr27Aen36-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Groenstraat 27A en 36 te Esbeek' met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPGroenstr27Aen36-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt (inclusief kinderopvang in de vorm van een kindercentrum voor maximaal 6 niet-eigen kinderen);

1.4 aan huis verbonden beroep:

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, alsmede gastouderschap, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aangebouwd bijgebouw:

bijgebouw welke rechtstreek toegankelijk is vanuit de woning;

1.8 aardkundige waarde:

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde mate van bescherming genieten;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsconcentratie:

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;

1.13 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, inzamelen, herstellen, verhuren, opslaan en distribueren van goederen, alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en bedrijven daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bestaand:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  • b. t.a.v. bebouwing ten behoeve van veehouderijen, niet zijnde bestaande bedrijfswoningen:
    • 1. de bebouwing die op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, of
    • 2. de bebouwing die gebouwd mag worden krachtens een verleende omgevingsvergunning, of
    • 3. de bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke bouwaanvraag die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan per 21 september 2013;
  • c. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijkte hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.26 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.31 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 diepploegen en - woelen:

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, eventueel tot in de diepere ondergrond;

1.34 ecologische verbindingszone:

langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.35 ecologische waarden:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.36 erfinrichtings- en beplantingsplan:

een plan inzake visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie, incl. de inrichting en het beheer er van;

1.37 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.38 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

1.41 groenblauwe mantel:

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone en die deze verbinden;

1.42 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

1.43 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 horeca:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • a. horecabedrijf categorie A een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
  • b. horecabedrijf categorie B een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
  • c. horecabedrijf categorie C een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
  • d. horecabedrijf categorie D een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
  • e. horecabedrijf categorie E een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;

1.45 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatig kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.46 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.47 kwaliteitsverbetering:

er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het desbetreffende gebied, waarbij de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' als uitgangspunt geldt. De uitvoering en de instandhouding van de verbetering moet zijn gegarandeerd;

1.48 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting waarbij wordt getoetst aan de richtlijnen voor beeldkwaliteit uit hoofdstuk 3 van de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek, zoals opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting;

1.49 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.50 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha en zonder een agrarische productiefunctie;

1.51 landschapsinpassingsplan:

plan waaruit blijkt hoe een gebouw of een gebruik in het landschap wordt ingepast, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting waarbij wordt getoetst aan de richtlijnen voor beeldkwaliteit uit hoofdstuk 3 van de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek, zoals opgenomen in Bijlage 6 Structuurvisie buitengebied van de Toelichting;

1.52 lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.53 legaal:

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.54 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.55 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.56 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel en wordt uitgeoefend door de degene die tevens het (agrarisch) bedrijf uitoefent;

1.57 normaal onderhoud en/of landschapsbeheer:

tot het normaal onderhoud en/of landschapsbeheer behoren onder andere:

  • a. maaien, beweiden en bemesten van grasland;
  • b. verbeteren van grasland door het scheuren van de grasmat buiten het broedseizoen van weidevogels en het direct opnieuw inzaaien;
  • c. ploegen en cultiveren van bouwland niet dieper dan de bouwvoor;
  • d. verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;
  • e. maaien en schonen van sloot en slootkant;
  • f. vervangen van en onderhoud aan drainage;
  • g. normaal landschapsonderhoud, waaronder:
    • 1. periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel;
    • 2. knotten van bomen;
    • 3. opvullen van open plekken in houtwal of singel;
  • h. normaal bosbeheer, waaronder;
    • 1. uitdunnen;
    • 2. verwijderen van dode bomen;
  • i. opslag van agrarische producten en gewassen tussen oogst en afvoer voor een periode van 2 weken;
1.58 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.59 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.60 overkapping/ carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.61 overtollige bebouwing:

bebouwing die niet nodig is ten behoeve van de hoofdfunctie en/of de nevenactiviteit; dit houdt in dat het bebouwing betreft die niet functioneel verbonden is aan de bedrijfsvoering;

1.62 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.63 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.64 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.65 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.66 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.67 trekkershut:

een klein vrijstaand houten gebouw/ blokhut, zonder eigen sanitaire voorzieningen of met eenvoudige sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;

1.68 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.69 verhard:

een verharding, bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmee vergelijkbare vaste/gesloten materialen;

1.70 vloeroppervlak(te):

de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.71 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.72 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

1.73 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;

1.74 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen en inlaten;

1.76 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.77 woning/ wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.78 zijdelingse perceelsgrens:

de perceelsgrens die haaks of onder een hoek op de voorgevelrooilijn staat;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 peil:

voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt. bestemmingsplan "

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in Artikel 11, beoogen te beschermen;
  • b. water en waterhuishoudkundige doeleinden en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m² en een diepte van maximaal 1,5 m;
  • c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • d. water en waterhuishoudkundige doeleinden en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m² en een diepte van maximaal 1,5 m;
  • e. de functies als bedoeld in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water' van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPBGHilvarenbeek-VG04 van de gemeente Hilvarenbeek, voor zover de gronden zijn gelegen binnen 10 m van de bestemming Water';
  • f. erfbeplanting en landschappelijke inpassing;
  • g. erfverharding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • h. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg waarnaar de voorgevel is gericht;
  • i. onverharde paden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

3.2.2 Toegestane bouwwerken binnen de gehele bestemming

Binnen de gehele bestemming mag uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarisch grondgebruik, met dien verstande dat uitsluitend open perceelsafscheidingen zijn toegestaan;
  • b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - akkercomplex', 'overige zone - beekdal', 'overige zone - historische verkavelingsstructuur' en 'overige zone - kampenlandschap' geen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone -' geen teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 3.2.2 gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m;
    • 2. de afstand van gebouwen bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg;
    • 3. het bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • b. voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van permanente, tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de te telen gewassen;
    • 3. voor het bouwen van teelondersteunende kassen geldt dat:
      • de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
      • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 7,5 m;
      • de oppervlakte van teeltondersteunende kassen bedraagt niet meer dan 5000 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - akkercomplex', 'overige zone - beekdal', 'overige zone - historische verkavelingsstructuur' en 'overige' de oppervlakte van teeltondersteunende kassen niet meer dan 1000 m2 mag bedragen;
      • teeltondersteunende kassen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - ecologische hoofdstructuur';
      • de afstand tussen kassen en (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 25 m;
    • 4. voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening' gelden de volgende regels:
      • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m (indien en voorzover er sprake is van een bouwwerk);
      • de omvang bedraagt niet meer dan 3 ha met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - akkercomplex', 'overige zone - beekdal', 'overige zone -' en 'overige zone - kampenlandschap' de omvang niet meer dan 1,5 ha mag bedragen.
    • 5. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m;

  • a. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van open perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.2.4 Bestaande maatvoering

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen van schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2 teneinde buiten het bouwvlak gebouwen toe te staan in de vorm van schuilgelegenheden, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  • a. voor het oprichten van schuilgelegenheden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. het oprichten van schuilgelegenheden is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur';
    • 2. de schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
    • 3. het aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 0,5 ha aaneengesloten agrarisch gebied dat in samenhang gebruikt wordt, waarbij het maximum aantal schuilgelegenheden 2 bedraagt;
    • 4. de afstand tot het aansluitende bouwvlak danwel bedrijfs- of woonbestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 25 m;
    • 5. de afstand tot het aansluitende bouwvlak van derden mag niet minder bedragen dan 25 m;
    • 6. de oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 35 m²;
    • 7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
    • 8. van de schuilgelegenheid dient ten minste 1/6 deel open te blijven;
    • 9. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden op aaneengesloten gronden die in samenhang gebruikt worden, bedraagt ten minste 100 m;
    • 10. de afstand tot aan de as van de weg waaraan wordt gebouwd, mag niet minder bedragen dan 20 meter;
    • 11. er vindt kwaliteitsverbetering plaats in de vorm van zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.3.2 Verkleinen afstand tot perceelsgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, sub 1 teneinde een kleinere afstand tot de bouwperceelsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling door middel van een AAB advies is aangetoond;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.3.3 Hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.4 onder h teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  • b. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarden die het plan beoogt te beschermen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. mestbe- en -verwerking en vergisting, met uitzondering van het bepaalde in 3.1;
  • b. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  • c. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  • d. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  • e. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  • f. het winnen van bosstrooisel of mos;
  • g. boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van bestaande boomgaarden en vervanging van bestaande boomgaarden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet-agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen, welke zijn opgenomen in de navolgende tabel, uitsluitend de genoemde bedrijven zijn toegestaan:

Afkorting   Aanduiding   Type bedrijf   Adres   Vloeroppervlakte bedrijfsgebouwen (m2)   Goot- hoogte (m)   Bouwhoogte (m)  
(sb-62)   specifieke vorm van bedrijf - 62   Dienstverlening agrarische sector   Groenstraat 36   500 m2   6   10  
  • b. een aan huis verbonden beroep;
  • c. de functies als bedoeld in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water' van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPBGHilvarenbeek-VG04 van de gemeente Hilvarenbeek, voor zover de gronden zijn gelegen binnen 10 m van de bestemming Water';
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeer- en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

4.2.2 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

4.2.3 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 2 m;
  • b. de afstand van gebouwen bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
4.2.4 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in lid 4.1 onder a; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

4.2.5 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in lid 4.1 onder a is opgenomen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in lid 4.1 onder a is opgenomen;
  • c. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°.
4.2.6 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij:
    • 1. het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  • e. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  • g. de afstand van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.

4.2.7 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°;
  • e. de bijgebouwen moeten uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd.

4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    • 1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  • d. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.

4.2.9 Herbouw bedrijfswoning

Aanvullend gelden voor herbouw van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen gebouwen wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
4.2.10 Bestaande maatvoering

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Vergroten bebouwde oppervlakte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 15% van de in 4.2.4 maximaal toegestane bebouwde oppervlakte worden vergroot;
  • b. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische';
  • c. de bebouwing dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  • d. door deze uitbreiding mag een bedrijf dat nu behoort tot milieucategorie 2 van de in Bijlage 3 opgenomen bedrijvenlijst, niet veranderen in een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3 of meer, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  • e. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling is aangetoond;
  • f. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    • 2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    • 4. Parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.
  • g. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. bij toename of vervangen van verharding van meer dan 250 m2 dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan conform het gemeentelijk regenwaterbeleid. Er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden.
  • j. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • k. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

4.3.2 Grotere goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.5 onder a teneinde een grotere goothoogte toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling is aangetoond;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
  • c. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan.

4.3.3 Grotere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.5 onder b teneinde een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 13 m;
  • b. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling is aangetoond;
  • c. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan.

4.3.4 Herbouw van de bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.9 onder a en b , mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  • b. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. overtollige bebouwing wordt gesloopt binnen één jaar na gebruikname van de nieuwe bedrijfswoning, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.

4.3.5 Verkleinen afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  • a. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 m vanuit de as van de weg;
    • 2. het bepaalde in lid 4.1 onder a;

met dien verstande dat buitenopslag, niet is toegestaan;

  • b. voor (ondersteunende) horeca;
  • c. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • d. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • e. het bewonen van bedrijfsruimte;
  • f. een aan huis verbonden bedrijf;
  • g. een seksinrichting.
  • h. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • i. risicovolle inrichtingen;
  • j. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt;
  • k. mestbe- en -verwerking en vergisting.
  • l. buitenopslag;
  • m. Het aan- en afrijden van zware voertuigen, zoals vrachtwagens, loaders of kranen en het manoeuvreren met zware voertuigen, machines en materiaal van en naar en binnen de inrichting mag enkel in de dagperiode (7.00 - 19.00 uur) plaatsvinden.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de bestemming conform de bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan, mits de landschappelijke inpassing, voor zover weergegeven in Bijlage 2, maximaal 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus duurzaam in stand wordt gehouden.

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop

Het gebruik van de bestemming conform de bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan, mits de overtollige (agrarische) bebouwing conform Bijlage 4 maximaal 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gesaneerd.

4.4.4 Voorwaardellijke verplichting waterberging

Het gebruik van de beoogde situatie van het bouwvlak Groenstraat 36 is uitsluitend toegestaan mits voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden wordt conform het gemeentelijk waterbeleid.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder c voor het gebruik van een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. er is aangetoond dat er sprake is van een zorgbehoefte, bijvoorbeeld uit een zorgindicatie of verklaring van een arts;
  • b. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt bepaald dat indien de mantelzorgsituatie is beëindigd het bevoegd gezag ambtshalve tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning overgaat;
  • e. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt.

4.5.2 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder f teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:

  • a. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  • b. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 3 opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • c. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  • e. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

4.5.3 Landschappelijke inpassing

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de landschappelijke inpassing zoals bepaald in lid 4.4.2 indien in plaats van de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:

  • a. minimaal gelijk zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen;
  • b. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • c. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  • b. de bedrijfsactiviteit behoort tot milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 3 opgenomen bedrijvenlijst, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  • c. de omvang van het bestemmingsvlak is passend bij de beoogde functie, met dien verstande dat de omvang niet meer bedraagt dan het voormalige bestemmingsvlak tot een maximum van 5000 m2;
  • d. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  • e. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 2. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd.
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke aarden en kenmerken;
    • 4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
    • 5. er mag geen opslag van niet-agrarische producten plaatsvinden en materialen plaatsvinden buiten de gebouwen;
  • f. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. bij toename of vervangen van verharding van meer dan 250 m2 dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan conform het gemeentelijk regenwaterbeleid. Er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden.
  • i. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • j. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

4.6.2 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch verwant, teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' behoort de bedrijfsactiviteit tot milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijvenlijst, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  • c. de omvang van het bestemmingsvlak is passend bij de beoogde functie, met dien verstande dat de omvang niet meer bedraagt dan het voormalige bestemmingsvlak tot een maximum van 5000 m2;
  • d. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  • e. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 2. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt,met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd.
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    • 4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    • 5. Er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • f. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. bij toename of vervangen van verharding van meer dan 250 m2 dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan conform het gemeentelijk regenwaterbeleid. Er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden.
  • i. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • j. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
  • k. de regels van Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch verwant worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • l. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m.

4.6.3 Wijziging naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen teneinde deze aanduiding te laten vervallen en de bestemming (deels) te wijzigen in de bestemming Artikel 16 Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de herbouw van een voormalige bedrijfswoning of voormalig (woon)boerderijpand voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij, mits het betreft (woon)boerderijpanden met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

Algemene voorwaarden:

  • a. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • d. de omvang van het bestemmingsvlak Wonen bedraagt niet meer dan 1.500 m2;
  • e. ten aanzien van kwaliteitsverbetering geldt het volgende:
    • 1. indien het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' maximaal 30% bedraagt van het voormalige bestemmingsvlak 'Bedrijf', dan is geen specifieke kwaliteitsverbetering vereist;
    • 2. indien het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' maximaal 40% bedraagt van het voormalige bestemmingsvlak 'Bedrijf'. De herinrichting van het erf landschappelijk wordt ingepast in welk kader een landschapsinpassingsplan dient te worden opgesteld;
    • 3. in de overige gevallen vindt er kwaliteitsverbetering plaats;
  • f. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving aanwezige waarden;
  • g. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • h. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;

Specifieke voorwaarden voor wijziging in woondoeleinden:

  • i. de bebouwde oppervlakte en inhoud van de voormalige bedrijfswoning (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot, met dien verstande dat:
    • 1. vergroting is toegestaan indien er per 50 m3 vergroting van de woning telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing wordt gesloopt;
    • 2. de uiteindelijke inhoud niet meer bedraagt dan 1000 m3;
    • 3. de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m2 per woning; de overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) dient te worden gesloopt;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3. mag de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 200 m2 bedragen, indien het surplus (alle aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen en bijgebouwen boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) in één keer wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden;
    • 5. uitsluitend de sloop van legaal gebouwde gebouwen komen in aanmerking voor deze sloopbonusregeling;
  • j. de bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
  • k. de sloopbonusregeling als bedoeld onder i is niet van toepassing indien:
    • 1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    • 2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    • 3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    • 4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  • l. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;

Specifieke voorwaarden voor wijziging t.b.v. woningsplitsing:

  • m. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing welke is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
  • n. de splitsing dient mede gericht te zijn op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • o. splitsing mag slechts in maximaal 2 woningen plaatsvinden;
  • p. de inhoud per gesplitste woning mag niet minder dan 450 m3 bedragen;
  • q. indien er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  • r. de splitsing dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

4.6.4 Wijziging vormverandering bestemmingsvlak Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het bestemmingsvlak Bedrijf van vorm te veranderen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de oppervlakte van het bestemmingsvlak blijft gelijk;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid niet mag worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'overige zone'
  • c. indien er tevens sprake is van uitbreiding van de bebouwde oppervlakte als opgenomen in 4.2.4, dan gelden de voorwaarden als opgenomen in 4.3.1 als voorwaarden voor deze wijzigingsbevoegdheid;
  • d. eventuele uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;
  • e. de vergroting dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  • f. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
  • g. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van waarden die het plan beoogt te beschermen;
  • h. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    • 2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    • 3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    • 5. Parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de biotopen van flora en fauna;
  • c. het als zondanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
  • d. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • f. de functies als bedoeld in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water' van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPBGHilvarenbeek-VG04 van de gemeente Hilvarenbeek, voor zover de gronden zijn gelegen binnen 10 m van de bestemming Water';
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • h. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
  • i. doeleinden van openbaar nut;
  • j. landschappelijke inpassing, mede als bedoeld in Bijlage 2;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming.

5.2.2 Nutsvoorzieningen

In afwijking van het voorgaande zijn ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' nutsvoorzieningen toegestaan, uitsluitend met de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

  • a. de bouwhoogte voor erfafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Voederberging

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 ten behoeve van de bouw of het plaatsen van een voederberging en/of voederruif voor wild, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. dit bouwwerk is noodzakelijk voor de instandhouding van het wild;
  • b. de inhoud bedraagt niet meer dan 10 m³;
  • c. de hoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • d. de aanwezigheid van dit bouwwerk schaadt de andere dan op het behoud van de wildstand gerichte belangen niet in onevenredige mate;
  • e. de afstand tot de as van een openbare weg bedraagt niet minder dan 15 m;
  • f. het bouwwerk betreft niet een aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voertuig.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  • b. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  • c. voor agrarische doeleinden;
  • d. voor het winnen van bosstrooisel of mos;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. voor militaire doeleinden;
  • g. het betreden met en beproeven van of racen of crossen met motoren of motorvoertuigen (lawaaisporten);
  • h. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  • i. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op en in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - attentiegebied ehs' de verplichting tevens geldt bij de aanleg van oppervlakteverhardingen kleiner dan 100 m2;
  • b. aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen;
  • c. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  • e. dempen van poelen, sloten en greppels;
  • f. vellen of rooien van houtgewas;
  • g. het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven.
5.5.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 5.5.1 alleen indien door de in sublid 5.5.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.5.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 5.5.1 is vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • c. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Wijziging naar Water

Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied watersystemen' in de bestemming Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • b. de regels van het Artikel Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, met dien verstande dat per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan;
  • b. een aan huis verbonden beroep;
  • c. het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • d. bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in Artikel 11, beogen te beschermen;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ontsluitingswegen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. landschappelijke inpassing, mede als bedoeld in Bijlage 1;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

6.2.2 Bouwvlak

Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

6.2.3 Woning

Voor woningen geldt het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  • c. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m³;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  • e. de afstand van een woning en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  • f. de afstand van een woning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg;
  • g. de afstand van een woning bedraagt maximaal 20 m tot de as van de weg;
  • h. aansluitend aan bestaande bebouwing aan de voorzijde van het erf;
  • i. hoofdbebouwing staat direct aan de weg en heeft geen terugliggende positie;
  • j. De woning dient aan te sluiten bij de bebouwingseigenschappen van het betreffende delen binnen het lint; dat wil zeggen: lintbebouwing in de meer dicht (woon-delen) en erfachtige opzet in de meer open agrarische fragmenten 'ritme' behouden;
  • k. kelders zijn uitsluitend onder de woning toegestaan.

6.2.4 Vrijstaande bijgebouwen bij woning

Voor vrijstaande bijgebouwen bij een woning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 200 m², met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor niet meer dan 40% mag worden bebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de bijgebouwen moeten minstens 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gesitueerd;
  • e. de dakhelling bedraagt minimaal 30°.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    • 1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    • 2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 25m2;
  • d. de bouwhoogte van een vrijstaande antennemast bedraagt niet meer dan 18 m;
  • e. de bouwhoogte van een licht- en andere masten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van een pergola bedraagt niet meer dan 3 m;
  • g. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 1 m.
6.2.6 Herbouw bestaande woning

Woningen mogen worden herbouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
6.2.7 Bestaande maatvoering

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Sloopbonusregeling

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten met een aantal vierkante meter en van het bepaalde in 6.2.3 ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning, mits overtollige bebouwing wordt gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

  • a. ten behoeve van het vergroten van de toegestane bebouwde oppervlakte van bijgebouwen geldt dat de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen mag worden vermeerderd met een sloop-bonus percentage van 25% (indien 100 m² wordt gesloopt mag 25 m² worden teruggebouwd), mits de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m²;
  • b. te behoeve van het vergroten van de inhoud van een woning gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt niet meer dan 1000 m³;
    • 2. per 50 m³ vergroting van de woning boven de maximaal toegestane inhoud als opgenomen in 6.2.3, dient telkens minimaal 500 m² aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  • c. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m²) moet in één keer worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  • d. uitsluitend de sloop van legaal gebouwde gebouwen komen in aanmerking voor deze sloopbonusregeling;
  • e. de sloopbonusregeling als bedoeld onder c is niet van toepassing indien:
    • 1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    • 2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    • 3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    • 4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  • f. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  • g. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
6.3.2 Grotere goot- en/of bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.3 onder a en b, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de grotere goot- en/of bouwhoogte van de woning is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar;
  • b. er is aangetoond dat;
    • 1. binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak, dan wel dat;
    • 2. er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsinpassingsplan, of de overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude woning, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd.
6.3.3 Verplaatsing van de bestaande woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.6 onder a en b, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude woning, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd.
6.3.4 Verkleinen afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan voor het bouwen van de woning, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  • a. het is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van het perceel;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen, tenzij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bed & breakfast' is opgenomen;
  • d. bedrijf aan huis.
6.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de woning(en) conform de bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan, mits de landschappelijke inpassing, voor zover weergegeven in Bijlage 1, maximaal 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is aangelegd en vervolgens aldus duurzaam in stand wordt gehouden.

6.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop

Het gebruik van de woning(en) conform de bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan, mits de overtollige (agrarische) bebouwing conform Bijlage 4 maximaal 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gesaneerd.

6.4.4 Voorwaardellijke verplichting waterberging

Het gebruik van de beoogde situatie van het bouwvlak Groenstraat 27a is uitsluitend toegestaan mits voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden wordt conform het gemeentelijk waterbeleid.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.2 onder a voor het gebruik van een bijgebouw behorende bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. er is aangetoond dat er sprake is van een zorgbehoefte, bijvoorbeeld uit een zorgindicatie of verklaring van een arts;
  • b. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt bepaald dat indien de mantelzorgsituatie is beëindigd het bevoegd gezag ambtshalve tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning overgaat;
  • e. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt.
6.5.2 Kleinschalig logeren

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.2 sub c ten einde kleinschalig logeren als nevenactiviteit in vrijstaande bijgebouwen bij een woning toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 kamers van maximaal 2 personen per kamer per woning met een maximale omvang van 150 m² in totaal, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van de woning gebruikt mag worden ten behoeve van kleinschalig logeren;
  • b. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  • c. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • e. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • h. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • i. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
6.5.3 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 6.4.2 onder d teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:

  • a. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de erfbebouwing, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  • b. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 3 opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • c. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  • e. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
6.5.4 Landschappelijke inpassing

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de landschappelijke inpassing zoals bepaald in lid 6.4.3 indien in plaats van de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:

  • a. minimaal gelijk zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen;
  • b. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • c. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de hoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager/verzamelaars in bestaand natuurgebied.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:

  • a. een totale oppervlakte hebben groter dan 500 m², en
  • b. waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd, of
  • c. waarvoor grond ter plaatse van de bestemming 'Natuur' op een diepte van 0,1 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd

dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  • d. het verlagen van de grondwaterstand over een oppervlakte van 500 m2.

7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in 21.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  • c. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

worden uitgevoerd ten behoeve van uitvoering van de voorwaardelijke verplichting in sublid 5.2.13;

  • e. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager / verzamelaars buiten natuurgebieden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:

  • a. een totale oppervlakte hebben groter dan 2.500 m², en
  • b. waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd, of
  • c. waarvoor grond ter plaatse van de bestemming 'Natuur' op een diepte van 0,1 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd

dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door he verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

van werkzaamheden

8.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  • d. het verlagen van de grondwaterstand over een oppervlakte van 2.500 m².

8.3.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in 8.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  • c. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • d. e werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 3. worden uitgevoerd ten behoeve van uitvoering van de voorwaardelijke verplichting in sublid 4.4.3.
  • e. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. ten behoeve van het boren naar gas.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 overige zone - akkercomplex

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – akkercomplex' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en herstel van de kenmerkende openheid van de complexen, het zo nodig ruimtelijke verdichten van de randen van de complexen en voor het behoud de nog aanwezige bolle maaiveldligging.

11.2 overige zone - beekdal

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – beekdal' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van de kenmerkende verkaveling van het beekdal. Er wordt hier gestreefd naar een ruimtelijke verdichting van het gebied en accentuering van het beekdal middels de aanleg van nieuwe landschapselementen.

11.3 overige zone - behoud en herstel watersystemen
11.3.1 Algemene regels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem, alsmede de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken.

11.3.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' in de bestemming 'Water', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • b. de regels van de Artikel Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

11.4 overige zone - ecologische verbindingszone
11.4.1 Algemene regels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens aangewezen voor de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken.

11.4.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' in de bestemming Natuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • b. de regels van of Artikel 5 Natuur worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

11.5 overige zone - groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Omgevingsvergunning kleine windmolens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van een windmolen, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15 m, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Per bestemmingsvlak/bouwvlak is één windmolen, gericht op individueel gebruik, toegestaan.
  • b. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 100 m.
  • c. De hoogte van de windmolen mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De windmolens mag niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 100 m van gronden met de bestemming 'Bos' en 'Natuur'.
  • e. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  • f. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. Er moet sprake zijn van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. bestemmingsplan "

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Groenstraat 27A en 36 te Esbeek'. bestemmingsplan "