direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Janus van Engelenstraat 12 Haarsteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de eigenaar van het perceel, gelegen aan de oostzijde van de Janus van Engelenstraat (hierna te noemen: initiatiefnemer), is een plan ontwikkeld, dat voorziet in het realiseren van een vrijstaande grondgebonden woning, meer specifiek op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Vlijmen, sectie N, nummer 142.

Namens de initiatiefnemer is aan het gemeentebestuur van Heusden gevraagd medewerking te verlenen aan dit plan.

Het voorgenomen initiatief past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarmee een planologisch-juridische basis wordt gevormd voor het initiatief.

1.2 Ligging plangebied

De locatie aan de Janus van Engelenstraat ligt in de kern Haarsteeg binnen de gemeente Heusden. Het perceel, waarop het initiatief betrekking heeft, ligt aan de oostzijde van de Janus van Engelenstraat.

Onderstaande luchtfoto geeft zicht op de ligging ten opzichte van de vesting Heusden en de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0001.png"

Luchtfoto: ligging plangebied ten opzichte van vesting Heusden en de Maas

Op onderstaande luchtfoto is de centrale ligging van het plangebied ten opzichte van de lintbebouwing van het dorp Haarsteeg te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0002.png"

Luchtfoto: ligging plangebied binnen het dorp Haarsteeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0003.png"

1.3 Doel en vigerend bestemmingsplan

Het doel van dit nieuwe bestemmingsplan is het tot stand brengen van een regeling om op het perceel aan de Janus van Engelenstraat 12 in Haarsteeg een nieuwe vrijstaande woning te kunnen realiseren.

Ter plaatse van de projectlocatie geldt het (onherroepelijke) bestemmingsplan Heusden Buitengebied, 4e herziening, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 april 2020.

Op onderstaande uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Heusden Buitengebied, 4e herziening is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0004.png"

Uitsnede van de vigerende verbeelding

  • Bestemming

Ter plaatse van de projectpercelen geldt de bestemming “Agrarisch”. De op de plankaart als “Agrarisch" aangewezen gronden zijn, voor zo ver relevant, bestemd voor agrarische doeleinden / bedrijfsvoering. Daarnaast geldt er een dubbelbestemming ”Waarde Archeologie 2” en een gebiedsaanduiding “ Eendenkooi”.

  • Toets / strijdigheid met bestemmingsplan

Het voorliggende initiatief voorziet op een locatie ten oosten van de Janus van Engelenstraat in de bouw van één vrijstaande grondgebonden woning.

Dit is op het betreffende perceel niet mogelijk omdat ter plaatse geen bouwvlak ligt ten behoeve van een woning en een (burger)woning zich niet voegt binnen de agrarische bestemming.

Om deze reden wordt tot een nieuw, op het initiatief afgestemd bestemmingsplan gekomen.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van dit plan. De toelichting, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, bestaat uit zes hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat een korte omschrijving van de aanleiding van dit bestemmingsplan, een beschrijving van de ligging van het plangebied en van het vigerende bestemmingsplan, alsmede een weergave van de opbouw van het bestemmingsplan.

In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke en functionele structuur van de projectpercelen geschetst. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader, waarin een samenvatting van het relevante beleid van rijk, provincie en gemeente wordt gegeven. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van het initiatief vanuit milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld en onderbouwd. In hoofdstuk 5 wordt de toelichting op de regels weergegeven, terwijl tot slot in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de voorgestane ontwikkeling wordt beschreven in zowel maatschappelijk als economisch opzicht.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

De projectlocatie is gelegen ten oosten van de Janus van Engelenstraat in het dorp Haarsteeg en grenst aan een bestaande woonwijk. De projectlocatie ligt in een zone tussen een bestaand woongebied en de woningen aan de Inlaagdijk.

Het projectperceel wordt in de huidige situatie gebruikt als weiland. Het kadastrale perceel is ongeveer 700 m² groot en is in een bestaande rustige woonwijk gelegen die voornamelijk uit vrijstaande woningen bestaat. Ook de percelen en panden langs de Inlaagdijk zijn vrijwel uitsluitend in gebruik als (burger)woningen.

Het voorgestane initiatief ten oosten van de Janus van Engelenstraat voorziet in het realiseren van één vrijstaande woning. De projectlocatie zal rechtstreeks worden ontsloten op de Inlaagdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0005.png"

2.2 Planinitiatief

Zoals omschreven in paragraaf 1.1 voorziet het initiatief in het realiseren van één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Het projectperceel is dusdanig groot dat er voldoende ruimte is voor een nieuwe vrijstaande woning. Het projectperceel zal via de Inlaagdijk worden ontsloten. De bestaande situatie is weergegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0008.png"

Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling op basis waarvan de bouw van een nieuwe woning en bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt en vormt de juridische vertaling van een daartoe uitgevoerde massastudie, welke hieronder is opgenomen:

Massastudie bouwplan Janus van Engelenstraat 12

Het betreft hier een ingesloten perceel. Aan de noordzijde wordt het perceel ontsloten door de historische bebouwing aan de Inlaagdijk. Deze woningen zijn in verschillende tijdsgewrichten tot stand gekomen. Daarmee is er aan de Inlaagdijk is sprake van een zeer gevarieerd beeld, met name met betrekking tot kaprichtingen en goot- en bouwhoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0009.png"

Het geldende bestemmingsplan gaat voor de Inlaagdijk uit van een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 10 meter. Dit is de standaard bouwhoogte voor woningen in het buitengebied. Door de ligging aan de dijk zijn deze woningen wat hoger dan sommige woningen in de kern Haarsteeg zelf.

Aan de Hendrik de Jonghstraat en het zuidelijke deel van de Janus van Engelenstraat is sprake van een planmatige ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte woningen binnen een orthogonaal stratenpatroon. Binnen de planregels is gekozen voor bouwstroken waarbij de oriëntatie van de woningen aan de Hendrik de Jonghstraat in noord-zuidrichting is vertaald. De bijbehorende bouwwerken dienen daarbij terugliggend te zijn ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw. Door de keuze van individuele uitgifte van de kavels is sprake van een grote verscheidenheid in bouwstijlen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0010.png"

Ter plekke van de Janus van Engelenstraat kenmerkt dit gebied zich door zijgevelsituaties aan de zuidzijde. Dit betekent over het algemeen een qua vormgeving ondergeschikte gevel van het hoofdgebouw, maar tevens door bebouwing van bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen van 2 meter tussen het hoofdgebouw en het openbare gebied tot op de perceelsgrens. Hierdoor is er aan deze zijde van de straat sprake van een relatief versteend straatbeeld. De betreffende bebouwingslijnen zijn in de onderstaande tekening in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0011.png"

Deze mate van verstening blijkt ook uit onderstaande foto van deze straatzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0012.png"

Zuidzijde Janus van Engelenstraat.

Aan de noordzijde daarentegen is bewust gekozen voor een oriëntatie van de voorgevels van de hoofdgebouwen aan de Janus van Engelenstraat. Bovendien is er bewust gekozen voor een groene overgangszone van ongeveer 5 meter tussen de voorgevels van de hoofdgebouwen en het openbare gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0013.png"

Noordzijde Janus van Engelenstraat

Dit in combinatie met de keuze voor vrijstaande woningen en van de voorzijde van de hoofdgebouwen terugliggende bijgebouwen, creëert een open stedenbouwkundige structuur, waardoor het zicht op de noordelijk gelegen Inlaagdijk aanwezig blijft. Onderstaande tekening maakt dit inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0014.png"

Met het planinitiatief wordt een vrijstaande woning toegevoegd aan de noordzijde van de Janus van Engelenstraat. Dit initiatief is zodanig vormgegeven dat het aansluit bij de eerdere stedenbouwkundige uitgangspunten van de reeds aanwezige woningen aan de noordzijde om daarmee de open stedenbouwkundige structuur ook ter hoogte van het planinitiatief daarmee te handhaven.

Dat betekent dat de voorzijde van het hoofdgebouw is georiënteerd op de Janus van Engelenstraat. Ook ingeval van dit planinitiatief is sprake van een overgangszone vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw ten opzichte van het openbare gebied, die aansluit bij de maatvoering van de bestaande woningen, te weten 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0015.png"

Noordzijde Janus van Engelenstraat

Ook is sprake van het hanteren van een afstandsmaat van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen van minimaal 3 meter. Door deze maatvoeringen wordt het groene en open karakter van de langzaamverkeersroute gerespecteerd en geborgd.

Door het hanteren van het uitgangspunt van een open stedenbouwkundige structuur die aansluit bij de structuur aan de noordzijde van de straat ontstaat een bouwvlak voor het hoofdgebouw van ruim 10 meter, waarmee ook deze maatvoering binnen de bandbreedte van de in de omgeving gehanteerde frontbreedte van de hoofdgebouwen past.

De diepte van bouwvlak sluit ook aan bij de bestaande bouwvlakken aan deze zijde van de Janus van Engelenstraat, te weten 13 meter.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0016.png"

Met betrekking tot de gehanteerde goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij de eerder voor het planmatig ontwikkelde omliggende nieuwbouwgebied. Dat betekent dat is gekozen voor een goothoogte van 3,3 meter en nokhoogte van 8,3 meter. Daarmee blijft het project bescheiden en blijft de bouw dorps. Een landelijke uitstraling is het gevolg. Hiermee sluit het planinitiatief aan bij de zuidelijk gelegen woningen aan de Hendrik de Jonghstraat en een diversiteit in de architectuur, waarbij er woningen met één bouwlaag met traditionele kap gebouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0017.png"

Met het hanteren van bovenstaande maatvoeringen ontstaat tevens een eenduidige combinatie van situering, zonering en maatvoering, die daarmee ook hanteerbaar is voor de resterende open kavels aan de Janus van Engelenstraat en daarmee een logische stedenbouwkundige invulling daarvan op een zodanige wijze dat sprake is van een heldere stedenbouwkundige structuur en daarmee een eenduidig straatbeeld. Op onderstaande tekening wordt dit inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0018.png"

De afstand ten opzichte van de zuidelijke woning aan de Hendrik de Jonghstraat is ruim 15 meter. Als daarbij wordt beschouwd dat feitelijke qua oriëntatie vanuit de woning aan de Hendrik de Jonghstraat sprake is van een woning ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens, zal dit niet tot een onevenredige aantasting leiden voor dat betreffende perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0019.png"

Hoekwoning Hendrik de Jonghstraat

Indien concreet wordt ingezoomd op de betreffende kavel dan is er voor gekozen om de hoofdmassa naar de Janus van Engelenstraat te richten, waarmee het perceel zich voegt in de aansluitende woonwijk. Doordat de voorzijde van de woning 5 meter en de zijgevel van de woning 3 meter ten opzichte van de perceelsgrens is gelegen, is er een ruime afstand van de bebouwing ten opzichte van de verharding van de aansluitende langzaamverkeersroute. In het bestemmingsplan zal tussen de woonkavel en de langzaamverkeersroute een overgangsgebied van 3 meter worden opgenomen waar geen bouwwerken zijn toegestaan. Dit geldt tevens voor het gebied dat aansluit aan de Inlaagdijk tot een diepte van 7 meter te rekenen vanaf het openbaar gebied. In samenhang met door de initiatiefnemer in deze zone aan te leggen groene (levende) afscheiding richting openbare ruimte, van inheemse soort (vb Liguster, beuk, haagbeuk, veldesdoorn, hulst, taxus) op de perceelsgrens vanaf het verlengde van de achtergevel van de woning tot een afstand van 7 meter vanaf de Inlaagdijk wordt daarmee het groene karakter van deze strook gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0020.png"

Door deze bouwbeperkingen en de positionering van de haagstructuur, in combinatie met het dwarsprofiel van deze route en de aansluiting op het openbare gebied van de Inlaagdijk blijft de huidige (verkeers) veiligheid intact. De combinatie van afstand van de voorgevel en de zijgevel van de perceelsgrens waarborgt tevens een voldoende zichthoek voor de gebruikers van de langzaamverkeersroute ter hoogte van de hoek van het perceel. De gebruikers van de Inlaagdijk hebben voldoende overzicht van het verloop van de route ter hoogte van deze hoeksituatie.

Ook zal door de betreffende overgangszone geen onevenredige afbreuk gepleegd worden aan het groene karakter van de langzaamverkeersroute. Ter hoogte van de Inlaagdijk blijft de bestaande open stedenbouwkundige structuur in stand door met name het uitsluiten van bouwwerken vanaf de Inlaagdijk tot 7 meter vanaf het openbare gebied.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt bovenstaande tot uitdrukking gebracht door het projectperceel grotendeels bestemd als 'wonen'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de vrijstaande woning gebouwd mag worden. In bovenstaande kaart is dit bouwvlak aangeduid met "bouwvlak hoofdgebouw". Voor de zone die is gelegen tussen het openbare gebied ter hoogte van de langzaamverkeersontsluiting en (het verlengde van) de voorste bebouwingsgrens van het bouwvlak voor het hoofdgebouw en (het verlengde van) de aan het openbaar gebied grenzende zijdelingse bebouwingsgrens van het bouwvlak voor het hoofdgebouw wordt voorzien in een bestemming 'tuin'. De aan te leggen groene (levende) afscheiding richting openbare ruimte, van inheemse soort (vb Liguster, beuk, haagbeuk, veldesdoorn, hulst, taxus) op de perceelsgrens vanaf het verlengde van de achtergevel van de woning tot een afstand van 7 meter vanaf de Inlaagdijk zal als een voorwaardelijke verplichting in de planregels worden geborgd.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

De gemeente Heusden wil zoveel als mogelijk een actueel kader hebben voor het huidige en toekomstige gebruik. Dat betekent dat het plan moet voldoen aan alle relevante wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 2012

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten

overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Het in geding zijnde projectperceel is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Zie hiervoor 3.1.4.

Conclusie

Er zijn geen nationale belangen in het geding. Van enige strijdigheid met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is geen sprake, zodat dit voor het onderhavige initiatief geen belemmering vormt.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuur Netwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Met dit initiatief zijn geen kaders noodzakelijk ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat met dit initiatief geen kaders noodzakelijk zijn ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen waarbij nationale belangen gemoeid zijn.

3.1.3 Besluit milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (MER) en de bijbehorende procedure (m.e.r.) is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten.

Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.

De realisatie van in dit geval een woning is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is als zodanig niet opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Bij de realisatie van een 2.000 woningen of meer of realisatie of wijziging van een locatie met een oppervlakte van 100 hectare of meer dient de m.e.r.-beoordelingsprocedure te worden doorlopen. Dat is hier niet het geval.

Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Deze zaken zijn uitgebreid onderzocht in het kader van onderhavige toelichting, tezamen met alle andere milieu hygiënische en planologische aspecten.

Hieruit zijn geen bezwaren gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criteria inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Aangezien er geen activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten kunnen hebben is uitgesloten dat onderhavige ontwikkeling een negatief effect kan hebben op de Natura 2000-gebieden en de Beschermde Natuurmonumenten. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" is bovendien gelegen op een afstand van circa 2,5 kilometer.

Conclusie

Het onderdeel m.e.r. is niet van toepassing.

Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro gaat in op duurzame verstedelijking en luidt als volgt:

"maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit twee eisen (treden):

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren. Ten aanzien van de eerste trede dient allereerst te worden beoordeeld of het planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het onderhavige planvoornemen betreft de realisatie van één woning, hetgeen op grond van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling behoeft te worden gezien. In dit kader is onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22-11-2015 ECLI:NL:RVS:2015:3542 van belang. Daarin wordt uitgesproken dat een woningbouwplan van 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet vereist.

Volgens jurisprudentie is de planologische toevoeging van een woning niet te beschouwen als een "stedelijke ontwikkeling" zoals op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef onder i, van het Bro wordt verstaan. Toetsing aan de ladder zoals dat in lid 2 is bepaald is daarom niet aan de orde.

Conclusie

Het planinitiatief, dat voorziet in het realiseren van één woning, is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving

Vooruitlopend op de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant reeds haar Omgevingsvisie opgesteld. De Omgevingswet heeft onder ander als doel om de overzichtelijkheid en het gebruiksgemak van het Omgevingsrecht te verbeteren. Ook beoogt de wet meer bestuurlijke afwegingsruimte en een meer samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. In de Brabantse Omgevingsvisie staat de fysieke wereld centraal. Deze fysieke wereld manifesteert zich in vier elementen: water, aarde, lucht en vuur (energie). De basis is dat deze elementen in balans zijn en blijven bij ruimtelijke transities. Draagvlak en draagkracht zijn hierbij belangrijke aspecten. De Brabantse Omgevingsvisie bestaat uit zeven hoofdstukken.

In hoofdstuk 5 staat beschreven wat de kernwaarden zijn voor het handelen van de provincie. Hierin wordt onder andere verwoord dat de provincie gaat voor meerwaarde-creatie. Dit betekent dat uitdrukkelijk gekeken wordt naar de effecten van ontwikkelingen op sociale inclusiviteit, veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

De beoogde ontwikkeling betreft een goede bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit doordat de woning op een passende wijze stedenbouwkundig is ingepast met dezelfde bouwregels als die voor de percelen in de directe omgeving gelden. Bovendien wordt het bestaand stedelijk gebied beter benut waardoor de ruimteclaim op natuur en landschap voor woningbouw kleiner wordt. De beoogde ontwikkeling past daarom binnen de kernwaarden voor het handelen van de provincie.

Conclusie

De uitwerking van de ambitie in programma's heeft nog niet plaatsgevonden. Het is derhalve niet mogelijk initiatieven te toetsen aan de omgevingsvisie. Totdat de programma's nader zijn uitgewerkt, worden de initiatieven voorlopig nog getoetst aan de 'Structuurvisie 2010 - partiele herziening 2014'.

3.2.2 Structuurvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

In de structurenkaart (zie onderstaande afbeelding) van de SVRO is het plangebied aangeduid als 'Zoekgebied verstedelijking'. Samen met het stedelijk concentratiegebied bieden de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling de ruimte om de verstedelijkingsbehoefte tot circa 2030 op te vangen. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak. In regionaal verband worden afspraken over het verstedelijkingsprogramma gemaakt. De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, het toevoegen van één woning, past binnen deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0021.png"

Uitsnede van de provinciale structurenkaart

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening, nu het initiatief zich afspeelt binnen het zoekgebied verstedelijking.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking.

De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze in de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. Er heeft voor de Interim Omgevingsverordening geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moeten worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening.

De Interim omgevingsverordening is digitaal. Dit betekent dat alle regels gekoppeld zijn aan een op een digitale kaart weergegeven werkingsgebied. Door op een willekeurig punt in de kaart te klikken, kan iemand zien welke regels op die plek gelden.

In hoofdstuk 3 zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen bij de uitvoering van hun bevoegdheden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Instructieregels voor het plangebied

Op basis van kaart 3 voor gemeenten - stedelijke ontwikkeling en erfgoed is duidelijk dat het plangebied is gelegen in het "Stedelijk gebied - Concentratiegebied" en dat sprake moet zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Hiervoor geldt dat de ontwikkeling moet passen in regionale afspraken en dat invulling moet worden gegeven aan de doelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en veilige, gezonde woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0022.png"

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een woning. Een dergelijke ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma zoals beschreven in paragraaf 4.3 en is daarmee in het regionaal ruimtelijk overleg afgezet tegen de actuele behoefte.

Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaand stedelijk gebied beter benut waardoor sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De woonfunctie is passend binnen de omgeving die gedomineerd wordt door woningen. Hierdoor wordt er aangesloten op de bestaande lagen (ondergrond- netwerk- en bovenste laag).

Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Voor het plangebied gelden ook de instructieregels aan gemeente die overeenkomen met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit: zorgvuldig ruimtegebruik, toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie.

In artikel 3.5 uit de omgevingsverordening is beschreven dat voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving rekening moet worden gehouden met:

  • a. Zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. De waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • c. Meerwaardecreatie.

Hierbij ligt het provinciaal belang vooral in het landelijk gebied. De ontwikkeling vindt plaats aansluitend aan een bestaande woonwijk. Het bestaand bebouwingspatroon langs de Janus van Engelenstraat wordt aangevuld. De bouwregels voor de nieuwe woning zijn gelijk aan de regels voor de percelen in de omgeving van het projectperceel en daardoor afgestemd op de hoogten van de bestaande panden. De afmetingen van de nieuwe woning zijn daardoor afgestemd op de afmetingen van de omliggende bebouwing. De ontwikkeling past binnen de omgeving en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door het beter benutten van gronden in bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De locatie is gelegen binnen de bestaande stedelijke structuur.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Heusden “Ideeën voor een plek”

De Structuurvisie Heusden 'Ideeën voor een plek' is in juli 2009 door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld en geeft de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020.

De gemeente Heusden heeft met haar “Nota Volkshuisvesting 2030' gekozen voor een open scenario. Dit scenario voorziet in de realisatie van 3.580 woningen tot 2030. Het woningbouwprogramma van de gemeente Heusden is behoedzaam en past ruimschoots binnen het volume dat de provincie Noord Brabant heeft voorzien voor de gemeente Heusden.

Hoewel het gemeentelijke programma in het licht van de provinciale cijfers relatief behoedzaam is, vormt het voor de komende jaren nog altijd een forse opgave. Deze taakstelling biedt echter goede perspectieven om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.

Daarom worden nieuwe woningbouwlocaties geconcentreerd aan de randen van de kernen, deels ter plaatse van verouderde bedrijventerreinen en op termijn ook ter plaatse van glastuinbouwgebied.

Volgens de plankaart behorende bij de structuurvisie behoort het plangebied tot het bestaande woongebied. Het gebied waarvan het projectperceel deel uitmaakt wordt aangemerkt als uitbreidingslocatie voor wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0023.png"

Uitsnede van kaart structuurvisie Ideeën voor een plek

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand woongebied. Hiermee wordt zorgvuldig met de ruimte omgegaan en wordt woningvoorraad niet onnodig met nog meer ontwikkelingen aan de buitenranden van de dorpskernen aangevuld. De beoogde ontwikkeling ter plaatse past daarmee binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

Conclusie

Dit initiatief past binnen de kaders van de structuurvisie. Het draagt bij aan het afstemmen van de woningvoorraad op toekomstige behoefte. Daarnaast is de locatie vanwege haar ligging nabij de dorpskern en de nabijheid van voorzieningen uitermate geschikt voor woningbouw.

3.3.2 Bestemmingsplan Vlijmen en Vliedberg herziening 2013

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 1.3.

3.3.3 Woonvisie 2020-2025 'tHuis in Heusden'

Met het vaststellen van de Woonvisie 2020-2025 'tHuis in Heusden' is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2020-2025 met een doorkijk van vijf jaar. De Woonvisie is op 4 augustus 2020 vastgesteld.

De woonvisie richt zich primair op de woonwensen, de woningen en de woonomgeving in Heusden, inclusief dwarsverbanden. Daarbij is de organisatiekracht van woningcorporatie, partners en inwoners natuurlijk onmisbaar om samen, al dan niet met de gemeente, tot concrete acties te komen.

De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners naar tevredenheid wonen en dat ze in Heusden een wooncarrière kunnen doorlopen. De meeste inwoners van Heusden zijn prima in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen woonsituatie. Echter mensen met beperkte kansen op de woningmarkt vanwege inkomen, gezondheid of anderszins, hebben ook recht op woonruimte in Heusden en verdienen aandacht. Met oog voor de gewenste kwaliteiten, geeft de gemeente samen met de expertise van haar partners in wonen, invulling aan de optimalisatie van plannen. Vanuit haar merkbelofte 'Dromen. Doen. Heusden.' Vindt de gemeente het logisch dat de inwoners zo veel mogelijk zelf kunnen bepalen hoe ze willen wonen, zowel in bestaande wijken als in een nieuwbouwomgeving. De gemeente stelt zich daarbij faciliterend op.

Een gevarieerd woningaanbod zorgt ervoor dat mensen in Heusden een wooncarrière kunnen doorlopen. De gemeente vindt het immers belangrijk dat inwoners een gewenste of passende woning kunnen vinden. Het woningbouwprogramma (planaanbod) moet daarom voorzien in het versterken van de woonidentiteiten en bijdragen aan een evenwichtige groei. Hiermee wordt gelijktijdig voldaan aan de regionale opgaven en afstemming. Het flexibel meebewegen met marktontwikkelingen en het kunnen oppakken van particuliere initiatieven vraagt om een integrale en duurzame aanpak om de diversiteit aan woonmilieus en woonvormen te vergroten.

Senioren wonen bij voorkeur in de nabijheid van voorzieningen, dus op inbreidingslocaties, zodat zij langer zelfredzaam zijn en minder vereenzamen. Het gemeentelijke streven is dan ook om nieuwbouwwoningen voor deze doelgroep in beginsel op inbreidingslocaties te realiseren, nabij de centra en voorzieningen waaronder woonservicezones.

Bijna alle geplande woningen worden gebouwd binnen gemeentelijke grondexploitaties, veelal op uitbreidingslocaties. Er is echter ook ruimte voor gemiddeld vijf woningen per jaar om invulling te kunnen geven aan de beleidsregel dat particulieren in principe altijd toestemming krijgen om één extra woning op hun perceel toe te voegen (mits aan alle ruimtelijke voorwaarden is voldaan).

De gemeente daagt bij nieuwbouw partijen uit om zoveel mogelijk in te zetten op consumentgericht, levensloop bestendig, circulair en duurzaam bouwen, overeenkomstig “Heel Heusden Duurzaam”, maar wil ook in blijven spelen op de behoefte aan consumentgericht maatwerk, waaronder bouwkavels voor particulieren.

Met betrekking tot de bouw van woningen op inbreidingslocaties is de gemeente van mening dat deze een kwalitatieve aanvulling/verbreding van het programma vormen. De gemeente geeft daarom de ruimte voor onder meer levensloopbestendige seniorenwoningen op inbreidingslocaties. Dit bevordert de doorstroming waardoor grotere eengezinswoningen vrijkomen.

Conclusie

Dit initiatief draagt bij aan het realiseren van de gemeentelijke ambities zoals zijn opgenomen in de Woonvisie 2020-2025 't Huis in Heusden'.

3.3.4 Woningbouwplanning 2015 en verder

De onderligger voor de gemeentelijke woningbouwplanning is de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant van begin 2012. Deze prognose loopt tot en met 2030. Volgens die prognose blijft Heusden qua inwoneraantal groeien en zal de woningvoorraad in de gemeente Heusden relatief zelfs meer moeten groeien; met 2.980 woningen in de periode 2015 - 2030. De beoogde groei van het aantal woningen is vooral om de voorziene eigen bevolkingsgroei op te vangen en het grotere aantal kleine huishoudens, waardoor de woningbezetting daalt. Daarnaast heeft Heusden ook een taak in de regionale woninggroei.

De geactualiseerde planning is conform het format van de provincie opgesteld. Basis zijn de lopende woningbouwprojecten en de toekomstige en potentiële woningbouwlocaties. De totale woningbouwgroei van 2015 tot 2030 blijft onder de geprognosticeerde groei van de provincie. Er worden namelijk 101 minder woningen gerealiseerd binnen de gemeente Heusden dan in de prognose van de provincie is opgenomen.

Conclusie

Het initiatief past binnen het woningbouwprogramma.

3.3.5 Welstandsnota Heusden 2019

Het welstandsbeleid van de gemeente Heusden is opgesteld vanuit de overtuiging dat in het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving voor de meest kwetsbare delen van de gemeente welstandstoezicht noodzakelijk is. Het beleid is dan ook opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te blijven. Het doel is dan ook om: “Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat”.

De gemeenteraad van Heusden vertrouwt erop dat de verantwoordelijkheid voor een aantrekkelijke, goed gebouwde omgeving voor een groot deel bij de inwoners zelf neergelegd kan worden. De gemeente heeft er voor gekozen om het welstandsbeleid exclusief te laten gelden voor die delen van de gemeente die het meest kwetsbaar zijn. De overige gebieden zijn minder kwetsbaar en daarom welstandsvrij.

Voor de beoogde ontwikkeling is een concreet bouwplan bekend. Hiervoor is inmiddels door de welstandscommissie op 17 juni 2021 een positief advies gegeven.

Conclusie

Nu voor deze locatie geen welstandstoets geldt vormt de welstandsnota geen belemmering voor het initiatief.

3.3.6 Groenstructuurplan

Op 3 juli 2018 is het Groenstructuurplan Heusden 2018-2022 door de gemeenteraad vastgesteld. Met dit groenstructuurplan heeft de gemeente vastgelegd welke groenelementen beeldbepalend zijn voor Heusden. Dit groen is vastgelegd op de groenstructuurkaart en wordt beschermd, doordat in geval van ontwikkelingen van zeer groot maatschappelijk belang, dit groen van functie of eigenaar mag veranderen. In dat geval is compensatie van te vervallen groen aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0024.png"

Uitsnede van het gemeentelijke groenstructuurplan

Conclusie

In het plangebied komt geen groen voor, zoals aangewezen in het Groenstructuurplan.

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden (GVVP)

3.3.7 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden (GVVP)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) staat de visie van de gemeente Heusden op het verkeer en vervoer in Heusden tot 2020. Zo'n lange termijnvisie op verkeer en vervoer is nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen en toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken. In het plan staat het beleid van de gemeente rond de auto, het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger. Ook is er aandacht voor onder andere goederenvervoer, parkeren en recreatief verkeer. De gemeenteraad heeft deze integrale nota in mei 2012 vastgesteld.

Het plan heeft een beoogde werkingsduur van 10 jaar. De gemeente Heusden heeft gekozen voor het toepassen van het concept Duurzaam Veilig. Dit staat voor een preventieve aanpak van de verkeersonveiligheid, waarbij een drietal hoofdkenmerken van het vervoers- en verkeerssysteem te onderscheiden zijn:

  • 1. ten eerste een omgeving die qua infrastructuur is aangepast aan de beperking van de menselijke vermogens;
  • 2. ten tweede voertuigen die zijn voorzien van middelen om de taken van mensen te vereenvoudigen en die geconstrueerd zijn om de kwetsbare mens zo goed mogelijk te beschermen;
  • 3. ten derde verkeersdeelnemers die adequaat worden opgeleid en geïnformeerd.

Het projectperceel zal worden ontsloten via een bestaande route van en naar de Janus van Engelenstraat. Gezien de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling zijn geen specifieke maatregelen nodig en leidt het niet tot verkeersonveiligheid. Ter verdere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.9.

Conclusie

Het initiatief past binnen de van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan.

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

4.1 Bodem

Door er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het projectperceel (rapportage d.d. maart 2021 projectnr. BM2724/2021).

Dit verkennende bodemonderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, is uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit voor zowel grond als grondwater. Het onderzoek is specifiek uitgevoerd in het kader van de geplande ontwikkeling van het terrein ten behoeve van woningbouw.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat:

  • de humeuze kleiig zandige bovengrond licht verhoogde gehalten bevat aan koper, lood, zink, cadmium en PAK. Dit heeft geen consequenties voor de bestemming wonen.
  • De zandige ondergrond 07-1,7 meter geheel schoon is voor alle parameters uit het standaardpakket.
  • In het grondwater barium en zink in gehalten boven de streefwaarden zijn aangetroffen. Dit zijn gebruikelijke, niet relevante verhogingen.

Vorenstaande heeft geen consequenties voor de voorgenomen woonbestemming c.q. nieuwbouw.

Conclusie

Op grond van het uitgevoerde onderzoeken vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het beoogde gebruik.

Bij eventuele toekomstige afvoer van mogelijk overtollige grond dient men altijd rekening te houden met de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, maar ook van een wijziging van bouwmogelijkheden nabij geluidbronnen, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, vliegtuigverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wgh is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • Woningen;
  • Andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • Geluidsgevoelige terreinen.

Omdat door met de beoogde ontwikkeling een nieuw geluidsgevoelig object wordt toegevoegd is aandacht nodig voor het aspect geluid.

Wegverkeerslawaai

Normen met betrekking tot verkeerslawaai worden thans in Nederland gebaseerd op de “regels op het gebied van het voorkomen of beperken van geluidhinder” (Wet geluidhinder). Krachtens deze wet worden zones aangegeven aan weerszijden van wegen. Binnen de zones wordt geëist, dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg ter plaatse van de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen een zekere maximale waarde niet overschrijdt.

Buiten de zones worden geen geluidseisen gesteld met betrekking tot wegverkeerslawaai.

De Janus van Engelenstraat betreft een weg voor bestemmingsverkeer met een 30 km/h-zone en is onderdeel van een woonwijk. Op 135 meter hemelsbreed van de projectlocatie ligt de Vergereindseweg. Dit is een 60km/u-weg. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder dient binnen een zone van 200 meter ten opzichte van de as van deze weg beoordeeld te worden of de gevelbelasting van de betreffende woning de 48 dB niet overschrijdt.

Uitgaande van:

  • de afstand van 135 meter ten opzichte van de Vergereindseweg
  • het feit dat sprake is van een 60 km/u-weg met:
    • 1. relatief lage intensiteiten
    • 2. een beperkt wegprofiel
  • tussen de geprojecteerde woning en de Vergereindseweg in het overdrachtsgebied:
    • 1. het waterstaatkundige werk de Inlaagdijk met een hoogte van 4 meter is gelegen
    • 2. een aantal woningen aanwezig is

rechtvaardigt dit de conclusie dat zonder een nader akoestisch onderzoek te houden, de gevelbelasting minder dan 48 dB zal bedragen. Daarbij beschouwende dat het Bouwbesluit een geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied eist, kan de conclusie worden getrokken dat deze omgeving geschikt is voor de woonfunctie en dus sprake is van een goed woon-, en leefklimaat.

Voor de bouw van een woning is daarmee een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van wegverkeerslawaai gegarandeerd.

Spoorweglawaai

Dit aspect is niet aan de orde.

Vliegtuiglawaai

Dit aspect is niet aan de orde.

Industrielawaai

Dit aspect is niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect “Geluid” is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Voor de woning moet worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van geluidwering. Dit wordt in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen beoordeeld.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal:

het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.

Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten omen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer.

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Beschouwing risicobronnen

Met behulp van de risicokaart is beschouwd of risicobronnen in de omgeving van het plangebied een isico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit de risicokaart blijkt, dat er geen risicobronnen met externe veiligheidsrisico's in de omgeving van het projectperceel zijn gelegen. Een verder beoordeling van het plaatsgebonden risico, respectievelijk roepsgebonden risico is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen. De afgelopen jaren is hier meer aandacht voor. Dit komt omdat er statistische aanwijzingen zijn dat de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk van invloed zijn op de gezondheid van kinderen.

Voorkomen moet worden dat nieuwe gevoelige functies binnen de magneetveldzone van 0,4 microTesla liggen. Dit blijkt uit het advies van het rijk uit 2005 en de toelichtende brief van 2008 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Toegelicht is dat bestemmingen waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig kunnen verblijven worden aangemerkt als gevoelig. Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. 'Zoveel als redelijkerwijs mogelijk' houdt in dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. Op de Netkaart van het RIVM zijn indicatieve zones voor magneetvelden van alle bovengrondse hoogspanningslijnen opgenomen. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden waar rekening mee moet worden gehouden.

In de nabijheid van het plan zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig.

Conclusie

Het aspect "hoogspanninglijnen" is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitvoering van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16 van de Wm. Vaststelling van een bestemminsplan is mogelijk als:

  • De concentratie stoffen in de lucht door de voorgenomen ontwikkeling verbetert of gelijk blijft;
  • Bij beperkte toename van de concentratie, door een met de activiteit samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • De toename, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Dit is het geval als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties PM10 of NO2 (max1,2 ìg/m3).

Toetsing initiatief aan “niet in betekenende mate” begrip

Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van een of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van “niet in betekenende mate” ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof.

Hiervan is volgens de ministeriele regeling van “niet in betekenende mate” sprake bij de realisatie van minder dan 1500 woningen op een ontsluitingsweg of minder dan 3000 woningen op twee ontsluitingswegen.

Dit bestemmingsplan betreft het planologisch mogelijk maken van een extra woning. Deze herziening is daarom een ontwikkeling die kleiner is dan 1500 woningen met een ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Toetsing initiatief aan “goede ruimtelijke ordening”

Naast de toetsing of het bouwplan een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of sprake is van een goed woon-, en leefklimaat en daarmee of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De GGD geeft op lokaal niveau advies over luchtkwaliteit in relatie tot gezondheid en ruimtelijke ordening. Juist bij gevoelige bestemmingen nabij drukke wegen is het wenselijk dat de gemeente om advies vraagt aan de GGD. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een drukke weg.

Toch is inzicht gezocht in de luchtkwaliteit ter plaatse. Dit is onderzocht door middel van de actuele kaartgegevens met betrekking tot de aspecten stikstofdioxide, fijnstof, zeer fijnstof en roet.

(atlasleefomgeving.nl). Hieruit blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden (stikstofdioxode: 40 ìg/m3 en fijn stof: 40 ìg/m3). Voor stikstofdioxide en PM10 is de achtergrondwaarde 18 ìg/m3 en voor zeer fijn stof (PM2,5) is de waarde 11 ìg/m3.

Omdat het projectperceel op basis van de actuele kaartbeelden niet is gelegen in een gebied met een slechte luchtkwaliteit (in de buurt van de grenswaarden), kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect “Luchtkwaliteit” is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Bij elk ruimtelijk besluit zal er sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat gevoelige functies (zoals wonen) geen overlast mogen hebben van in de omgeving aanwezige en toegestane bedrijven. Aan de andere kant moet ook gemotiveerd zijn dat de rechten van bestaande bedrijven in de omgeving niet geschaad worden door een besluit dat een nieuw gevoelig object mogelijk maakt. Omdat hier sprake is van de toevoeging van een woning (gevoelig object) verdient het aspect “milieuzonering” aandacht.

Geurhinder agrarische bedrijvigheid

De wetgeving rondom geur heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting door het opnemen van geurnormen en vaste afstanden. Hierbij is het mogelijk dat de gemeenteraad afwijkende normen vaststelt in een gemeentelijke geurverordening. Met deze opgenomen normen moet rekeningen gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt de omgekeerde werking genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gedaan op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabijgelegen veehouderijen;
  • Is ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Het projectperceel is gelegen in een bestaande woonwijk van Haarsteeg. In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Geur vormt geen belemmering voor het plan.

Spuitzones open teelten

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede locatiespecifieke onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kwekersgronden waar gewasbestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Een verdere beoordeling op basis van de benodigde afstanden tot de bronnen van gewasbeschermingsmiddelen is derhalve niet aan de orde.

Het aspect “milieuzonering, geur en spuitzones” is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Bedrijvigheid en richtafstanden

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden of woningen. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.

Zonering of functiemenging

Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 (VNG-brochure). In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt dat de in de brochure genoemde richtafstand met een stap kan worden verlaagd. Ook beschrijft de brochure gebieden waarbinnen functiemenging juist gewenst is bijvoorbeeld in stadscentra. Voor dit soort gebieden kent de brochure de systematiek van functiemenging.

De lijst in de brochure is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0025.jpg"

Richtafstanden conform Bedrijven en milieuzonering, VNG

Voor de uiteindelijke beoordeling van de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is van belang dat er geen sprake is van bedrijven, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkel- / bouwlocatie.

Het projectperceel sluit aan op en is gelegen in een rustige woonwijk waar geen bedrijven in nabijheid zijn gelegen. Een beoordeling op basis van inpasbaarheid ten aanzien van bedrijven en bedrijfsactiviteiten in de omgeving kan daarom met deze inventarisatie volstaan.

Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen belangen van bedrijven geschaad.

Conclusie

Uit voorgaande blijkt dat in algemene zin bij het projectperceel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat geen sprake is (van het schaden van belangen) van omliggende bedrijven.

Daarmee kan voor deze planwijziging een goed woon- en leefklimaat worden geborgd.

4.7 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven.

Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen. In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

In de directe omgeving van de projectpercelen zijn geen kabels en leidingen aanwezig, die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect "technische infrastructuur" is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vóór aanvang van de graafwerkzaamheden wordt de exacte ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.

4.8 Water

Waterbeheerplan Aa en Maas 2016-2021

In het Waterbeheerplan (WBP) beschrijft het waterschap Aa en Maas haar doelstellingen voor de periode 2016 – 2021 en de wijze waarop deze doelstellingen bereikt moeten worden. Hiermee geeft het waterschap invulling aan de verplichting vanuit de Waterwet en de Verordening water NoordBrabant om een waterbeheerplan op te stellen.

In het waterbeheerplan wordt een indeling gemaakt in de volgende programma's:

  • Veilig en bewoonbaar;
  • Voldoende water en robuust watersysteem;
  • Schoon water;
  • Gezond en natuurlijk water;
  • Het leveren van maatschappelijke meerwaarde

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt beleids- en algemene regels.

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun keuren geharmoniseerd, Brabant Keur. Daarnaast zijn de algemene regels vastgelegd binnen de “Algemene regels Aa en Maas”. De beleidsregels aanvullend op de Keur zijn verder vastgelegd binnen de “Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater”.

De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn;

minder dan 500m², tussen de 500m² en 10.000m² en meer dan 10.000m². Aanvullend op de beleidsregels is het stuk “Hydrologische uitgangspunten bij de keurregel voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”. Het bovenstaande resulteert in een voorkeursvolgorde voor het verwerken van hemelwater waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Vasthouden
  • 3. Bergen en afvoeren
  • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
  • 5. Afvoeren naar de riolering.

Vanuit de Algemene Regel is er geen verplichting tot aanleg van een retentievoorziening of infiltratievoorziening bij een verhardingstoename kleiner dan 500m². Met de gewenste nieuwbouw van een woning is er sprake van een toename beneden deze grens van 500m². Een verplichting tot aanleg van een berging/ infiltratiemogelijkheid is vanuit de Algemene regel van het Waterschap geen sprake.

De planlocatie is gesitueerd binnen een attentiegebied Keur. Binnen dit beschermd gebied grondwater mogen geen ingrepen plaatsvinden die negatieve gevolgen hebben op de natte natuur. Voor de beschermde gebieden die in de keur zijn aangewezen, geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid (Provinciaal Milieu- en Waterplan). Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid. Bij de attentiegebieden gaat het om beschermingsgebieden van gemiddeld 500 m rond de zogenaamde "natte natuurparels".

Peilafwijkingen mogen geen structureel hydrologisch negatief effect hebben op de waterhuishouding in natte natuurparels. Peilafwijkingen die de gewenste waterhuishouding structureel aantasten, kunnen alleen worden toegestaan indien het negatief effect volledig wordt gecompenseerd. Het effect van de peilafwijking wordt getoetst op de rand van de natte natuurparel.

De compensatie door aanvullende maatregelen wordt beoordeeld door het waterschap.

De perceelsgrens tussen het bouwperceel van de initiatiefnemer en het belendende perceel bestaat uit een watergang. Het betreft hier een C-watergang en daarmee zijn activiteiten, die daaraan worden uitgevoerd, vrijgesteld van een verbod op het dempen op grond van artikel 4 van de algemene regels van de keur van het Waterschap Aa en Maas.

De belendende buren hebben ingestemd met het dempen van de sloot.

De gemeente Heusden hanteert de norm dat voor plannen waarbij de verharding toeneemt met minder dan 2.000 m² er een compensatieberging van 60 mm per m² verharding geborgd dient te worden.

Voor de bouw van een nieuwe woning is het reëel van een verhardingstoename uit te gaan van 347 m² (205 m² dakvlak en 142 m² terreinverharding). Op basis van de bodematlas van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit lemig, fijn zand en de dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is gelegen op 40 tot 60 centimeter diepte. Lemig fijn zand is geschikt voor infiltratie van water. Voor een oppervlakteverharding van 347 m² is een waterberging van (347 x 0,06) circa 9 m³ nodig. Deze berging kan op verschillende manieren binnen het plangebied worden vormgegeven door middel van een vijver, grindkoffers of een ondergrondse voorziening.

Hier wordt met het uiteindelijke bouwplan rekening gehouden en zal worden voorzien in een toereikende waterberging.

Materiaalgebruik

Afkoppeling van de neerslag afkomstig van de verharde oppervlakken is goed mogelijk bij nieuwbouw.

Bij het voldoen aan de milieuhygienische randvoorwaarden (dubo-materialen etc.) kan de afgekoppelde afstromende neerslag vanuit het plangebied rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal gescheiden van het afvalwater worden aangeboden. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd die blad, zand e.d., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden.

Hier zal rekening mee gehouden worden.

Afvalwater

Het afvalwater zal gescheiden van het hemelwater worden aangeboden.

Conclusie

Het aspect "water" is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat voldaan gaat worden aan het bovengestelde.

4.9 Verkeer

De gemeente Heusden streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Hiervoor heeft de gemeente Heusden de “Nota Parkeernormen 2016” vastgesteld. Deze nota is uitgangspunt voor het parkeerbeleid binnen de gemeente en is gehanteerd bij het samenstellen van de parkeerbalans. De nota is planologisch geborgd in het “Parapluplan parkeren Heusden” van de gemeente.

Verkeersbewegingen

De woning wordt direct ontsloten op de Inlaagdijk. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 7,6 tot 8,6 motorvoertuigbewegingen (koop vrijstaand weinig stedelijk) volgens ASVV 2012. Dit aantal is gering in verhouding tot de bestaande motorvoertuigbewegingen op de bestaande omliggende wegen. Vanwege de beoogde ontsluiting zal dit de intensiteit op de Inlaagdijk eveneens nauwelijks tot niet beïnvloeden, omdat het slechts een uiterst beperkt percentage betreft van de huidige intensiteit op de Inlaagdijk. Het is dan ook niet aannemelijk dat de ontsluiting van de woning op de Inlaagdijk zal leiden tot een onevenredige belasting ervan.

Geconcludeerd kan worden dat de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is om de extra verkeersgeneratie van een vrijstaande woning op te kunnen vangen.

Parkeren

Voor de beoogde ontwikkeling speelt ook de vraag wat de nieuwe woning aan parkeerbehoefte met zich meebrengt en op welke wijze deze parkeervraag kan worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat deze ruimtebehoefte in principe op het eigen terrein, dus niet in de openbare ruimte wordt opgevangen.

Met behulp van de rekentool van het CROW is bepaald dat de locatie is gelegen in de zone “rest bebouwde kom en Buitengebied” en dat de stedelijkheidsgraad voor Heusden, respectievelijk Haarsteeg is bepaald op “niet stedelijk”.

Op basis van de Nota is de norm voor een vrijstaande woning in de zone “rest bebouwde kom en buitengebied” 2,3 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar om in de aanleg van drie parkeerplaatsen te voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering de uitvoering van het plan.

4.10 Flora en Fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is er de Wet natuurbescherming in. Deze wet heeft 3 wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. De uitvoering van de Wet natuurbescherming ligt bij de provincie.

Gebiedsbescherming

In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden zijn de Veluwe, Rijntakken (rivieren), de Waddenzee maar ook Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor een vergunning aangevraagd te worden.

Provincies hebben ervoor gekozen om deze gebieden te beschermen via het provinciale beleid. Ook de provincie Noord-Brabant heeft de gebieden in haar verordening toegewezen aan het Natuur Netwerk Brabant (NNB).

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuur Netwerk Brabant. Gezien de aard (geen bouwactiviteiten in een beschermd gebied), en de afstand (>2.500 meter) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) is het niet aannemelijk dat het plan negatieve effecten heeft op natuurgebieden.

Stikstofdepositie

Te veel stikstofneerslag is slecht voor de natuur. Daarom is een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit nodig voor activiteiten (bijvoorbeeld in de landbouw, woningbouw, wegenbouw of de industrie) waar stikstof bij vrij komt. Ook voor de bouw van de nieuwe woning is het nodig inzicht te krijgen in de stikstofdepositie op in de omgeving van het plangebied gelegen Natura-2000 gebieden.

Om een zorgvuldige afweging te maken bij nieuwe activiteiten wordt AERIUS Calculator ingezet.

Hiermee kan berekend worden welke depositie een project veroorzaakt en op welke natuurgebieden die depositie neerslaat. Met het gebruik van AERIUS Calculator kunnen projecten doorgang vinden waar kan worden aangetoond dat een activiteit niet tot een toename van depositie leidt. Er is dan namelijk geen toestemming vereist voor het aspect stikstofdepositie. Daarnaast is het met AERIUS Calculator mogelijk om vergunningen aan te vragen op grond van intern salderen.

Voor dit initiatief is een AERIUS berekening opgesteld. De uitgangspunten, resultaten en conclusie van deze berekening is als bijlage aan deze toelichting gevoegd.

Uit de stikstofberekening blijkt dat de aanlegfase niet leidt tot een toename hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

De verklaring hiervoor is gelegen in het feit dat de afstand tussen het plangebied en het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek circa 3 km bedraagt. Gelet hierop en gelet op het eenmalige karakter van de aanlegfase, heeft de depositie van de aanlegfase geen meetbaar of merkbaar effect op de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen binnen het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek.

Uit de AERIUS berekening blijkt dat de gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie kent boven de 0,00mol/ha/jr. Gelet op de afstand van circa 3 km tot aan het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek heeft de gebruiksfase geen significant negatief effect op dit Natura 2000-gebied.

De stikstofdepositie ter plaatse van het Natura-2000 gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek kent geen toename boven de 0,00 mol/ha/jr in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Soortbescherming

In de Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.

Hiervoor verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de voormalige Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. Onder de Wet natuurbescherming worden 75 soorten vaatplanten beschermd.

Het plangebied herbergt geen vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaarbeschermde soorten en geen groeiplaatsen van zwaarbeschermde planten. Jaarrond beschermde vogelnesten zijn hier niet aanwezig. De hagen en bomen langs de randen functioneren mogelijk als broedplaats voor kleine zangvogels. Voor zover deze beplantingselementen niet behouden kunnen blijven, dienen deze verwijderd te worden buiten het broedseizoen. In dat geval is er geen strijdigheid met de Wet Natuurbescherming.

Op het perceel zelf zijn naar verwachting slechts algemene, licht beschermde soorten aanwezig als egel, veldmuis, mol etc. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de relevante verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.

Nadelige gevolgen voor natuurwaarden worden daarom niet verwacht waardoor nader veldonderzoek niet aan de orde is.

Uiteraard is de algemene zorgplicht, zoals is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming ten allen tijde van toepassing.

Afpalingsrecht Eendenkooi

Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt ter plekke de aanduiding “Eendenkooi”. Dit betekent dat ter plekke een juridische regeling van toepassing is teneinde een afweging te maken tussen de ruimtelijke ontwikkeling en het geldende afpalingsrecht. Met dit recht wordt beoogd om eenden binnen de afpalingkring niet te verontrusten.

Het planinitiatief zal geen invloed hebben op het belang van rust rondom de Eendenkooi. De beoogde ontwikkeling ligt namelijk ten zuiden van de Inlaagdijk, die als een fysieke grens kan worden gezien tussen laagdynamische functies zoals agrarisch grondgebruik en de meer hoogdynamische functies als verkeer en wonen. En daarmee is het plangebied niet geschikt als rustgebied voor eenden. Bovendien betreft het hier een perceel met een relatief beperkte oppervlakte dat omsloten is door bebouwing, waardoor het ook volstrekt ongeschikt is als rustplaats voor watervogels.

Conclusie

Het aspect "natuur" is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een plantoelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0026.png"

Kaartbeeld uit 1900

Archeologie

Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Bij ingrepen waarbij de ondergrond ernstig wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Het plangebied wordt volgens de gemeentelijke Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart gewaardeerd met een archeologische verwachtingswaarde. Deze waarde is toegekend aan gebieden waar het gaat om een archeologisch monument, een archeologisch waardevol terrein (zoals hoeven, molens, klooster en kasteelterreinen), historische kernen en oude gehuchten. Het plangebied behoort tot de laatste categorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0027.png"

Uitsnede van de archeologische Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Heusden

De archeologische beleidsadvieskaart vertaalt de verwachtingenkaart in een aantal waardes dat betrokken worden bij de ruimtelijke plannen van de gemeente Heusden. Voor het plangebied is het gebied 'Archeologisch waardevol gebied 4: Verwachtingswaarde archeologie - hoog' van toepassing.

Deze beleidscategorie omvat de categorie 'hoge archeologische verwachting' van de archeologische verwachtingenkaart. Het betreft landschappelijke zones met naar verwachting een gemiddelde dichtheid aan archeologische sporen. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Op 1 april 2021 is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door Transect gehouden. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat voor het gebied hoge archeologische verwachtingswaarden dienen te worden toegekend, hetgeen dient te leiden tot een inventariserend veldonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de ondergrond dusdanig is verstoord dat een lage verwachting is vastgesteld op het aantreffen van archeologische waarden. Transect adviseert dan ook om het plangebied vrij te geven zonder de noodzaak van een aanvullend onderzoek.

Mochten desondanks tijdens de (graaf)werkzaamheden archeologische vondsten en/of sporen worden aangetroffen dan zal dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 direct bij het bevoegde gezag, in dit geval de gemeente Heusden, gemeld worden.

Op 17 juni 2021 heeft de gemeente ingestemd met de inhoud en strekking van het rapport. Het rapport is inmiddels definitief gemaakt op 23 juli 2021. Op basis van dit rapport heeft de gemeente inmiddels een selectiebesluit genomen waardoor de bestaande dubbelbestemming kan vervallen.

Cultuurhistorie

De volgende afbeelding is een uitsnede uit de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.BPjvengelenstraat-VG01_0028.png"

Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Heusden

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of gebouwen aanwezig.

Westelijk van het plangebied zijn enkele panden aangeduid als “overige historische bouwkunst”. De toekomstige nieuwe woning die past binnen de stedenbouwkundige context van de omgeving doet geen afbreuk van in de nabijheid van het plangebied gelegen cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect “archeologie en cultuurhistorie” is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Gezondheid

Ten aanzien van eventuele gezondheidsrisico's in relatie tot veehouderijen in de nabijheid van het plangebied is een aantal aspecten van belang. In het bijzonder gaat het om eventuele risico's als gevolg van varkens-, en pluimveehouderijen (endotoxinen) en geitenhouderijen.

Varkens-, en pluimveehouderijen (endotoxinen)

Een veehouderij in de omgeving van een woning kan effecten hebben op de gezondheid. Omwonenden van veehouderijbedrijven worden blootgesteld aan bepaalde micro-organismen en endotoxinen. Zowel micro-organismen en endotoxinen kunnen effecten op de gezondheid hebben. Het gaat dan vooral om effecten op de luchtwegen. Op basis van de “Notitie endotoxine toetsingskader 1.0” kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen varkens-, en/of pluimveehouderijen aanwezig. Daarnaast is het plangebied buiten de richtafstanden gelegen die aangehouden moet worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Geitenhouderijen

Mogelijk is er een verband tussen het langdurig verblijven in de nabijheid van een geitenhouderij en het krijgen van longontsteking. In de periode 2009-2013 is het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn op 7 juli 2016 gepubliceerd (hoofdrapport VGO). Gegevens van 110.278 patiënten, die ingeschreven stonden bij 27 huisartspraktijken in het VGO-onderzoeksgebied, zijn hiervoor geanalyseerd. Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. In het aanvullend VGO-onderzoek (VGO-2) zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. Onder andere is onderzocht of er in de jaren 2009-2013 een verband bestond tussen de woonafstand tot geitenhouderijen en het risico op longontsteking. Gemiddeld over deze onderzoeksjaren laten de aanvullende analyses een 29% verhoogde kans op longontsteking zien voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km (dit is vergeleken met bewoners zonder een geitenhouderij binnen deze afstand van de woning). Uit het onderzoek volgt dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij bijna drie keer groter is dan het risico op longontsteking tot een afstand van ca. 1 km rond een pluimveehouderij. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers niet worden aangegeven. Het gevolg is dat het nemen van effectieve bedrijfsgerichte maatregelen nu nog niet mogelijk is.

Binnen de nabijheid van het plangebied zijn geen geitenhouderijen gelegen. Een verdere toetsing aan de “Handreiking veehouderij en volksgezondheid” is voor geitenhouderijen niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect "gezondheid" is geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Wat betreft systematiek van de integrale herziening is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).

Er is sprake van een specifiek bestemmingsplan voor een enkel kadastraal perceel, een postzegelplan. Het perceel sluit aan bij het bestemmingsplan Haarsteeg (2015). DaaromDit postzegelplan sluit qua systematiek en bestemming zo veel mogelijk aan op dit bestemmingsplan.

5.2 Systematiek bestemmingen

De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 1 'Inleidende Regels' wordt ingegaan op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 van de regels - 'Bestemmingsregels'- worden regelingen gegeven voor de functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of afwijking) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnen de doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend.
  • In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels weergegeven (anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels etc.).
  • In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

5.3 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Wijze van meten

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Hierna volgt een korte toelichting op deze bestemmingen.

Wonen

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen. Hoofdgebouwen zijn ter plaatse van het bouwvlak toegestaan. De afmetingen van het bouwvlak zijn bepaald aan de hand van de omliggende woonbestemmingen met een bouwvlak. Het bouwvlak heeft in lijn met het vigerend bestemmingsplan een afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelgrenzen. De voorgevelrooilijn komt overeen met de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen aan de westzijde van de Janus van Engelenstraat.

Voor wat betreft de goot- en bouwhoogtes is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Haarsteeg (2015). Daarnaast is binnen deze bestemming, onder voorwaarden, de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep toegestaan. Het aantal woningen is vastgelegd in de regels. Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de woning pas in gebruik kan worden genomen nadat het beplantingsplan is gerealiseerd.

Tuin

De gronden die zijn aangewezen als 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken met uitzondering van erkers bij woningen en erfafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 meter toegestaan. Daarnaast is parkeren toegestaan ter plekke van de aanduiding en er dient een groene afscheiding te worden gerealiseerd. Deze is als voorwaardelijke verplicthing opgenomen bij de bestemming 'wonen'.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn bepaalde specifieke gebruiksregels opgenomen voor het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen het gehele plangebied.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.

Slotregel

Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Omgevingsdialoog

Voorafgaande aan het concrete planinitiatief heeft de initiatiefnemer de direct aanwonenden over zijn bouwplan geïnformeerd. Met de eigenaren van het belendende onbebouwde perceel aan de Janus van Engelenstraat heeft hij overeenstemming bereikt over het dempen van de gezamenlijke watergang. Op basis van de reactie van de eigenaren van de Hendrik de Jonghstraat 21 is er voor gekozen om de ontsluiting van het perceel te verplaatsen van de Janus van Engelenstraat naar de Inlaagdijk. Verder zijn ook de bewoners van het pand Inlaagdijk 49 op de hoogte gesteld.

6.2 Vervolg van de procedure

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb in de Staatscourant en een huis-aan-huis blad te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan de wettelijke overlegpartners.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Vervolgens kan het bestemmingsplan worden vastgesteld. Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking, tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt ingediend. In dat laatste geval wordt de werking van het vaststellingsbesluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.

Ten behoeve van het realiseren van de woning die op grond van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal op grond van artikel 33 van de Wro gelijktijdig een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in procedure worden gebracht. Deze aanvraag doorloopt dezelfde procedure als het bestemmingsplan.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

Met de initiatiefnemer zal voorafgaande aan het vaststellen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin onder andere wordt bepaald dat eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.

Conclusie

In voorliggend geval is het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer noodzakelijk. En daarmee is het initiatief economisch uitvoerbaar.