Plan: | Steenweg 7A, Oudheusden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0797.BPSteenweg7a-VG01 |
De gemeente is voornemens medewerking te verlenen aan de bouw van een vrijstaande woning op het perceel ten zuiden van Steenweg 7 in Oudheusden, kadastraal bekend gemeente Heusden, sectie F, nummer 1417.
De beoogde ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot de bouw van een vrijstaande woning op het genoemde perceel.
De locatie ligt aan de noordelijke rand van Oudheusden en ten oosten van het Jagershof, achter de woning Steenweg 7. Ten noorden van Oudheusden is de vesting Heusden gelegen.
Locatie van het plangebied (plangebied rood omcirkeld)
Het plangebied grenst aan de woonpercelen Steenweg 7, Jagershof 7 en Jagershof 8.
Locatie van het plangebied (plangebied rood omlijnd)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Oudheusden' dat op 18 december 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' zonder bouwvlak. Zonder bouwvlak is het niet toegestaan om een vrijstaande woning te realiseren.
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' geldt voor hoofdgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van 7 respectievelijk 11 meter. Ook voor de woningen op aangrenzende percelen (Steenweg 7, Jagershof 7, 8 en 9) zijn deze maximale maten van toepassing.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven met het plangebied rood omlijnd.
Uitsnede geldende bestemmingsplan met aanduiding van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied is tevens het 'Parapluplan Parkeren Heusden' van kracht. Dit plan is op 18 september 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit plan is een uniforme parkeerregeling voor de gemeente Heusden opgenomen en bevat een dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid van de gemeente Heusden.
Het gemeentelijke parkeerbeleid is verwoord in de 'Nota Parkeernormen 2016'. Bij de totstandkoming van deze nota zijn de parkeerkencijfers van het CROW als vertrekpunt gebruikt (CROW publicatie 317, oktober 2012).
Een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van een vergunningplichtige nieuw- of verbouwontwikkeling en/of wanneer sprake is van wijziging van het gebruik. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven de bestaande tekorten niet te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.
In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de bestaande situatie en de voorgenomen nieuwe ontwikkeling. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie en een toetsing aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten, waar ook de resultaten van de benodigde onderzoeken uiteen gezet worden. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische haalbaarheid en hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke haalbaarheid.
Het plangebied ligt in een deel van Oudheusden dat wordt gekenmerkt door grote kavels met een grote variatie aan kavel- en bebouwingsvormen. Het plangebied is in de huidige situatie de achtertuin van de woning Steenweg 7. Het plangebied is onbebouwd. Het perceel grenst aan de Steenweg en voor en klein gedeelte aan het Jagershof, en wordt aan alle zijden omsloten door woonpercelen. Op deze percelen zijn vrijstaande woningen met enkele bijgebouwen gerealiseerd.
Zicht op plangebied (links) en woning aan de Steenweg 7 (rechts) vanaf Herptseweg gezien
De (directe) omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gedomineerd door de woonfunctie. Aan de overzijde van de Steenweg, op nummer 4 en 6, zijn percelen gelegen met de bestemming 'Gemengd'. Ter plaatse van deze gronden zijn naast woningen, bedrijven in de categorieën A en B toegestaan, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en detailhandel.
Het nu nog onbebouwde kavel wordt voorzien van een bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning. Voor de vorm en afmetingen van het bouwvlak, waarbinnen deze woning moet worden gebouwd, is aansluiting gezocht bij de bebouwing aan zowel het Jagershof als de Steenweg. Door de situering van de woning blijft het karakter van beide straten behouden.
Ook voor de toegestane bouwmassa van de nieuwe woning is aansluiting gezocht op de omliggende bebouwing. Het perceel heeft een omvang van 980 m² en is voorzien van een bouwvlak van 10 x 18,4 meter. De diepte van het bouwvlak is gelijk aan het bouwvlak van Steenweg 7.
Het bouwvlak ligt 3 meter uit de noordelijke perceelsgrens (Steenweg 7). Voor de positie van de voorste grens van het bouwvlak is aansluiting gezocht bij de grens van het bouwvlak voor de woning Steenweg 7.
Binnen het bouwvlak is een vrijstaande woning met een maximale goot- en bouwhoogte van 7 respectievelijk 11 meter toegestaan. Hiermee wordt aangesloten op de maximaal toegestane bouwhoogtes van omliggende woningen.
Uitsnede terreininrichting van het nieuwe perceel
Ontsluiting en parkeren
Voor het nieuwe bouwkavel dient een nieuwe ontsluiting te worden gerealiseerd. Ingevolge het gemeentelijke parkeerbeleid dienen 2 parkeerplaatsen op het eigen terrein te worden gerealiseerd. In overleg is bepaald dat deze parkeerplaatsen worden aangelegd aan de zijde van de Steenweg (zie bovenstaande situatietekening). De nieuwe uitweg is mogelijk binnen de groenbestemming die voor de gronden die grenzen aan het perceel geldt (zie uitsnede geldende bestemmingsplan in paragraaf 1.3.1).
Toetsingskader
De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. De SVIR richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie het meest gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports, inclusief de achterlandverbindingen. De SVIR formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Oudheusden. In het SVIR zijn geen specifieke voorwaarden opgenomen voor het plangebied. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro.
Toetsingskader
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen.
Beoordeling en conclusie
Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De planlocatie is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van het Barro. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.
Toetsingskader
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt, waarin twee vragen een belangrijke rol spelen:
Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.
Beoordeling en conclusie
Om te beoordelen of een ontwikkeling ladderplichtig is, wordt gekeken naar nieuwe stedelijke
ontwikkelingen. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd 'ruimtelijke ontwikkeling van een
bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling op het gebied van wonen wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning en is daarom geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Bovendien is het perceel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, namelijk binnen de bebouwde kom van Oudheusden.
Wat betreft de woningbehoefte kan worden aangegeven dat de beleidsregel particuliere woningbouwverzoeken 2017, zoals vastgesteld op 19 december 2017, de mogelijkheid biedt voor de toevoeging van maximaal één extra woning op eigen grond. In de woningbouwplanning 2019 en verder, zoals vastgesteld op 7 mei 2019, is hierin voorzien door circa 5 woningen/jaar voor particuliere inbreiding op eigen perceel te reserveren. De woning die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is er hier één van.
Toetsingskader
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze
structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke
beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige
veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit 2 delen (A en B) en een uitwerking. Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. De provincie Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).
In de structuurvisie worden drie belangrijke kernwaarden genoemd:
Om dit te bereiken, is een gemengd landelijk gebied noodzakelijk. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich dan ook in evenwicht met elkaar en de omgeving. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Hierbij is het wel van belang dat ontwikkelingen passen in de omgeving, zowel qua aard, schaal als functie.
Beoordeling en conclusie
In de structurenkaart van de Structuurvisie is het plangebied opgenomen als 'Kernen in het landelijke gebied'. Zie hieronder een uitsnede van de structurenkaart, waarop het plangebied met een rode druppel is aangegeven.
De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening
Voor het plangebied doet de structuurvisie verder geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 3.1.3. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan de gemeente en de provincie overgelaten.
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2022 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma’s. Inmiddels is er ook een omgevingsverordening vastgesteld, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.2.3.
Planspecifiek
De omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.
Toetsingskader
De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld.
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze in de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. Er heeft voor de Interim omgevingsverordening geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp moeten worden gecontinueerd. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In het algemeen geldt daarbij dat de inzet van de verordening in de provincie Noord-Brabant is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor het vanuit provinciale belangen nodig is om regels in te zetten of waarvoor het vanuit de wet verplicht is om regels te stellen in de verordening.
In hoofdstuk 3 zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen bij de uitvoering van hun bevoegdheden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. De instructieregels uit hoofdstuk 3 gelden niet alleen voor bestemmingsplannen, maar bijvoorbeeld ook voor beheersverordeningen en uitvoeringsbesluiten.
Instructieregels voor het plangebied
Op basis van kaart 3 voor gemeenten is het plangebied aangewezen als 'landelijke kern' binnen het Stedelijk gebied met het voor de ontwikkeling relevant thema "wonen". Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken en het een duurzame ontwikkeling is.
In paragraaf 3.1.3 is aangegeven dat in de woningbouwcijfers per kern rekening is gehouden met een aantal particuliere initiatieven voor de bouw van extra woningen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte binnen het Stedelijk gebied. In Oudheusden is reeds sprake van een veilige en gezonde leefomgeving. In lijn met de huidige wet- en regelgeving zal bij de bouw van de nieuwe woning zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame energie. Uiteraard wordt er gasloos gebouwd en wordt gestreefd naar 'nul op de meter'.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Voor het plangebied gelden ook de instructieregels aan gemeente die overeenkomen met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit: zorgvuldig ruimtegebruik, toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie. In artikel 3.5 uit de omgevingsverordening is beschreven dat voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving rekening moet worden gehouden met:
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een extra woning binnen het 'Stedelijk gebied' mogelijk. Er wordt voldaan aan de regels uit de Interim Omgevingsverordening. De woning past binnen de regionale afspraken over wonen en er is sprake van meerwaardecreatie door optimale benutting van de bestaande ruimte en dus zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsingskader
De structuurvisie is op 21 juli 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Heusden. Deze structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020. Relevant voor dit bestemmingsplan is het thema wonen.
Wonen
De gemeente Heusden heeft met haar “Nota Volkshuisvesting 2030’ gekozen voor een open scenario. Dit scenario voorziet in de realisering van 3.580 woningen tot 2030. De meest recente provinciale prognoses gaan zelfs uit van een verruiming en versnelling van dit programma. Daarin wordt namelijk uitgegaan van de bouw van 3.320 woningen in de periode 2009 tot 2020 en 5.385 in de periode 2009-2030.
Deze taakstelling biedt goede perspectieven om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Nieuwe woningbouwlocaties worden geconcentreerd aan de randen van de kernen. Daarnaast wil de gemeente:
Uitsnede kaart Structuurvisie Heusden
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt binnen bestaand woongebied. Het realiseren van een nieuw bouwkavel voor een vrijstaande woning past in de structuurvisie.
Er is nog geen concreet bouwplan voor de nieuwe woning bekend. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de realisatie van de woning zal aan het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid worden getoetst.
Toetsingskader
Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 'Dromen waarmaken' wordt ingespeeld
op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvesterlijke ontwikkelingen in de komende
beleidsperiode met een doorkijk van tien jaar.
Dromen waarmaken
De woonvisie heeft als titel ‘Dromen waarmaken’. Deze verwoordt in opvatting van de gemeente,
dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De
gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij heeft de gemeente bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten binnen de gemeente en wil de kans benutten die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt eveneens de gelegenheid de belofte om bij te dragen aan de regionale woonopgaven waar te maken.
Bewoners maken Heusden
Met Dromen.Doen.Heusden heeft de gemeente haar inwoners uitgedaagd zelf initiatief te nemen in het beïnvloeden of creëren van de gewenste leefomgeving. Dat wil de gemeente verbreden naar (ver)nieuwbouw van woningen.
Nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners
De gemeente heeft een uitbreidingsopgave met het oog op de (zij het afvlakkende) huishoudensgroei. De nieuwbouwmogelijkheden wil men benutten om leemten op te vullen en om mensen of organisaties de gelegenheid te geven iets nieuws te creëren. Dat betekent dat met nieuwbouw (ook) wordt ingespeeld op de veranderingen in de bevolking richting meer kleine en meer oudere huishoudens. De gemeente kiest nadrukkelijk voor een organische en consument gestuurde aanpak van gebiedsontwikkeling.
Benutten kracht bestaande wijken
Belangrijk zijn de bestaande wijken. Daar staat immers het grootste deel van het woningaanbod van
straks. De gemeente kiest voor een integrale benadering (wonen, openbare ruimte, voorzieningen)
en zorgt ervoor dat burgers en andere partijen zoveel mogelijk het heft in eigen hand kunnen nemen.
Beoordeling en conclusie
De beoogde ontwikkeling wordt op eigen initiatief gerealiseerd. De gemeente heeft in haar Woonvisie aangegeven dit te stimuleren. Het project draagt in die zin bij aan de gemeentelijke woningbouwopgave.
Toetsingskader
De gemeenteraad van Heusden heeft op 14 mei 2019 de Welstandsnota Heusden vastgesteld. Dit beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat in het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving voor de meest kwetsbare delen van de gemeente Welstandstoezicht noodzakelijk is. Het beleid is dan ook opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te blijven. Het doel is dan ook om:
"Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, maar verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat".
De gemeenteraad van Heusden vertrouwt erop dat de verantwoordelijkheid voor een aantrekkelijke, goed gebouwde omgeving voor een groot deel bij de inwoners zelf kan worden neergelegd. De gemeente heeft er voor gekozen om het welstandsbeleid exclusief te laten gelden voor die delen van de gemeente die het meest kwetsbaar zijn. De overige gebieden zijn minder kwetsbaar en daarom welstandsvrij.
Beoordeling en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling is nog geen concreet bouwplan bekend. Het plangebied is in de welstandnota aangeduid bouwplan als 'Bebouwingstypen - Individuele woningbouw'. Dit houdt in dat de bouw van een woning welstandsvrij is.
Toetsingskader
In de ‘Nota Parkeernormen Heusden 2016’, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 mei 2016, worden de landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in de gemeente Heusden. Het uitgangspunt hierbij is dat voor een nieuwe ontwikkeling het aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld dat op eigen terrein moet worden gerealiseerd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden geborgd dat er voldoende ruimte beschikbaar is om de benodigde parkeeroplossingen te faciliteren. Bij deze plannen toetst de gemeente of er voldoende ruimte in het ontwikkelingsgebied is om de toekomstige parkeervraag van de functies in het plan op te vangen. Uitgangspunt daarbij is dat de benodigde ruimtebehoefte in principe op het eigen terrein, dus niet in de openbare ruimte wordt opgevangen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is gelegen in de zone "rest bebouwde kom en buitengebied". De stedelijkheidsgraad voor Heusden, respectievelijk Oudheusden is bepaald op "niet stedelijk".
Op basis van de parkeernota is de norm voor een vrijstaande woning in de zone "rest bebouwde kom en buitengebied" 2,3 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar om in de aanleg van deze parkeerplaatsen te voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. Daarvoor gelden richtafstanden tot gevoelige functies, zoals woningen, binnen verschillende omgevingstypen. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is onderzoek noodzakelijk.
Het plangebied valt binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Ten zuiden van het plangebied gelegen is een autobedrijf aanwezig. Het autobedrijf is gevestigd aan de Steenweg 1 en is bestemd als 'Bedrijf'. In het bestemmingsplan is opgenomen dat bedrijven tot en met categorie B zijn toegestaan. Dit bedrijf valt op de daarvoor opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten binnen categorie B. In de VNG-handreiking valt dit bedrijf onder categorie 2 (SBI-code 451, 452, 454) waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De afstand van het plangebied tot dit bedrijfsperceel is circa 170 meter en is daarmee niet van invloed op de bedrijfsactiviteiten. Bovendien zijn er al woningen op kortere afstand van het bedrijf aanwezig.
Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Steenweg (huisnrs. 4 en 6), bevinden zich twee percelen met een de bestemming 'Gemengd'. Ter plaatse van deze bestemming zijn bedrijven tot de categorieën A en B toegestaan, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en detailhandel. Bedrijfsactiviteiten in categorie B hebben een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij, indien bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies, zonder belemmering of invloed op een goed woon- en leefklimaat kunnen plaatsvinden.
Aan de Steenweg 4 zijn een fysiotherapeut en logopedie gevestigd. De kortste afstand van het bouwvlak tot dit bedrijfsperceel is circa 40 meter en de nieuwe woning is daarmee niet van invloed op de bedrijfsactiviteiten.
Steenweg 6 is momenteel in gebruitk als woning.
Tot slot zijn in de woning Steenweg 7 naast de hoofdfunctie wonen maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Momenteel is hier een tandartsenpraktijk aanwezig. De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het bouwvlak waarbinnen deze voorzieningen zijn toegestaan, bedraagt ruim 9 meter. Door de afstand tussen de bouwvlakken zijn gebouwen bouwkundig van elkaar gescheiden en de maatschappelijk en woonfunctie niet van invloed op elkaar.
Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen milieugevoelige functies of bedrijven aanwezig die invloed hebben op de beoogde ontwikkeling. Ook levert de realisatie van een woning geen beperkingen op voor aanwezige inrichtingen of bedrijven.
Gezien het bovenstaande vormt het omgevingsaspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de bouw van een vrijstaande woning binnen het plangebied.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een
project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet.
Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde ontwikkeling/bebouwing.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het
huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
Door Econsultancy is in november 2019 een bodemonderzoek (Bijlage 1) uitgevoerd om vast te stellen of binnen het plangebied een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is of dat er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen nieuwbouw.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond tot maximaal 1,0 m onder maaiveld voornamelijk uit sterk zandige klei bestaat die bovendien zwak humeus is. Daaronder bestaat de bodem uit zwak tot matig siltig, matig fijn zand. De zandlaag wordt vanaf 1,5 meter onder maaiveld doorsneden door een matig zandige kleilaag met een dikte van circa 20 cm. De ondergrond is bovendien plaatselijk zwak tot matig roesthoudend.
De bovengrond is plaatselijk zwak aardewerk- en baksteenhoudend. Tevens is in het opgeboorde materiaal over het traject 0,2-0,7 meter onder maailveld plaatselijk een lichte bijmenging met baksteen waargenomen. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt de bovengrond licht verontreinigd te zijn met kobalt, koper, kwik, nikkel, lood en zink (zware metalen). Deze lichte verontreiniging met zware metalen houdt mogelijk verband met de bijmengingen van baksteen en aardewerk die in de bovengrond aangetroffen zijn. Analytisch zijn geen verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen aangetoond. In de ondergrond en het grondwater zijn eveneens geen verhoogde gehalten aangetroffen.
Verder zijn er op basis van het vooronderzoek tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en grondwater géén belemmering voor de beoogde bouw van een woning.
Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben in 2007 geleid tot
een aanpassing van de Wet milieubeheer op het gebied van de luchtkwaliteitseisen. Het Besluit en de
Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” zijn in dat jaar in werking getreden. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde indien:
Het Besluit 'Niet In Betekenende Mate'
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van
een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de
concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de
grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof als stikstofdioxide.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd
NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de
toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een
categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt, is een project in betekenende mate
(IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie, behoort een project tot een niet in de regeling NIBM genoemde categorie, dan zal steeds met behulp
van onderzoek dienen te worden aangetoond op het project NIBM is.
In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van maximaal 1.500 woningen met één ontsluitingsweg niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Dit bestemmingsplan betreft een ruimtelijke ontwikkeling die vele malen kleiner is dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een
verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het toetsingskader wordt voor het akoestisch onderzoek gevormd door de Wet geluidhinder. Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, heeft eveneens beleid hogere waarden opgesteld voor wegverkeerslawaai.
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder is bepaald dat, met uitzondering van een weg binnen een woonerf of met een
maximumsnelheid van 30 km/uur, elke weg van rechtswege een zone heeft. De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Indien de zone van de weg overlapt met het plangebied, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk en moet de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in acht worden genomen. Een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is na afweging van geluidsreducerende maatregelen toegestaan tot de maximaal te ontheffen geluidsbelasting.
Wanneer op basis van overwegende bezwaren de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemming onvoldoende of niet kan worden gereduceerd, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning.
In de directe omgeving van het plan zijn meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur gelegen. Dergelijke wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is echter een akoestisch onderzoek naar het woon- en leefklimaat ten gevolge van deze wegen benodigd. De beoordeling van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden op basis van de Wet geluidhinder. Voor de nabijgelegen 30 km/uur wegen bestemmingsplan kunnen vanwege het ontbreken van een zone geen hogere waarden worden vastgesteld.
In onderstaande tabel is het toetsingskader voor het akoestisch onderzoek samengevat. Uitgangspunt voor het toetsingskader is de realisatie van een nieuwe woning binnen de bebouwde kom van Oudheusden.
Tabel 4.1 Samenvatting toetsingskader
Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Heusden verleent in principe altijd hogere waarden. Wel dient daartoe een onderzoek te worden uitgevoerd, voorzien van een onderbouwing op basis van de Wet geluidhinder.
In november 2019 is door Econsultancy een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuw te realiseren woning hoogstens 47 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogte toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de bouw van een woning binnen het bouwvlak.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van infrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan het volgende worden geconcludeerd:
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transportroutes
Nabij het plangebied lopen geen verkeerswegen, water- of spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. In het plangebied ligt derhalve geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour en is ook geen sprake van een groepsrisico als gevolg van een transportroute.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen geconstateerd voor de ruimtelijke ontwikkeling vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en hollen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet mogen worden gedood, gevangen of verontrust en planten niet mogen worden geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene
verbodsbepalingen). In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
In december 2019 is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage daarvan is als Bijlage 3 opgenomen.
De aanwezigheid van geschikt habitat binnen het plangebied voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 4.2 Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
In het rapport wordt aangegeven dat ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren.
Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Verder blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek, bevindt zich op circa 5,5 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie.
Uit het onderzoek blijkt dat met betrekking tot Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en de beschermde houtopstanden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren worden voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden als gevolg van de bouw van een woning binnen het plangebied.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling wordt hierna alleen ingegaan op het relevante beleid van het waterschap en de gemeente.
Waterbeheerplan 2016-2021
In het waterbeheerplan 2016–2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied.
Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010 - 2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.
Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen, worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen voor de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden.
Gemeentelijk beleid
De raad van Heusden heeft op 3 juli 2018 het Waterplan Heusden 2018-2022 vastgesteld. Het waterplan is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het waterplan legt de gemeente vast wat zij wil bereiken en wat de rol van burgers en bedrijven is ten aanzien van het watersysteem. Het waterplan vervult hiermee vier hoofdfuncties:
Het plan betreft de bouw van een vrijstaande woning aan de Steenweg in Oudheusden. Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling bij aanleg gebruik maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater wordt voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. De aansluiting op het gemeentelijk rioolsysteem zal worden gerealiseerd met een gescheiden drukrioleringsunit voor afvalwater.
In de Keur is bij een toename van verhard oppervlak van niet meer dan 2.000 m², geen watercompensatie vereist. De gemeente hanteert het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Hiervoor is in het gemeentelijk waterbeleid vastgelegd dat bij een toename van het verhard oppervlakte (bebouwing en verharding) moet worden voorzien in voldoende waterberging. Concreet gaat het om 60 mm per m² verharding. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of hieraan wordt voldaan.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Archeologie
In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft Econsultancy in november 2019 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Hierbij is inzichtelijk gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht.
Archeologische verwachtingskaart
De kern Oudheusden is op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart nagenoeg geheel aangeduid als gebied met archeologische waarde.
Uitsnede archeologische beleidkaart met aanduiding van het plangebied
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
De gespecificeerde archeologische verwachting is voor het Paleolithicum tot en met de Bronstijd onbekend. De archeologische verwachting is laag dan wel hoog voor de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen, afhankelijk of er een rivierkom dan wel een oeverwal of kronkelwaard in het plangebied aanwezig is. De verwachting is hoog voor resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Eventuele archeologische resten worden vanaf het maaiveld verwacht.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
De in het plangebied aangetroffen zandafzettingen zijn opvallend uniform gesorteerd en komen, ondanks hun hoge kalkgehalte, over als dekzandafzettingen. Mogelijk betreffen het voormalige dekzandafzettingen die door de Maas zijn geërodeerd en vervolgens opnieuw gesedimenteerd. De aanwezigheid van met name zandafzettingen, doorsneden door kleilagen van wisselende dikte, doet vermoeden dat het plangebied op een kronkelwaard van de Oude Maasje en/of Dussen stroomgordel ligt, afgedekt met een dek van oeverafzettingen. De top van het bodemprofiel is ontkalkt. De plaatselijk relatief dikke zwak humeuze bouwvoor is vermoedelijk veroorzaakt door de ligging in/nabij de oude kern van Oudheusden. De fragmenten baksteen in de bouwvoor hangen hier vermoedelijk ook mee samen. Buiten de bouwvoor is er in het plangebied geen verstoord bodemprofiel aangetroffen.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en de bij het verkennend booronderzoek aangetroffen bodemopbouw heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten vanaf de Ijzertijd. Verder geldt er een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen die samenhangen met de ligging van het plangebied in/nabij de historische kern van Oudheusden. Op basis van het behoud van een hoge trefkans voor archeologische resten vanaf de Ijzertijd blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.
Cultuurhistorie
Het plangebied wordt niet gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevol gebied of object. Wel ligt het plangebied aan een cultuurhistorisch waardevolle lijnelement. Het betreft volgens de kaart een 'landweg' (de Steenweg) tussen de vesting Heusden en de kern Oudheusden. Het beleidsadvies dat hiervoor geldt luidt als volgt: "Opstellen van voorwaarden gericht op het benutten van wegpatronen als basis bij ruimtelijke ontwikkelingen en recreatief gebruik". Voor het plangebied gelden ten aanzien van cultuurhistorie geen verdere beperkingen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
De beoogde ontwikkeling is kleinschalig van aard en leidt niet tot veranderingen aan het karakteristieke landschap. Bovendien maakt het plangebied feitelijk gezien geen deel uit van de cultuurhistorisch waardevolle landweg. De beoogde ontwikkeling is daarmee niet van invloed op de ligging en inrichting van de Steenweg.
Conclusie
De gemeente Heusden heeft ingestemd met de inhoud en strekking van het rapport van Econsultancy en het daarin opgenomen advies om het plangebied nader te onderzoeken. Daarvoor is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen. Het vervolgonderzoek kan op deze wijze op een later moment plaatsvinden, in ieder geal voordat bodemingrepen plaatsvinden.
Daarnaast kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van cultuurhistorie optreden.
In het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk significant nadelig kan worden beïnvloed. In het Besluit m.e.r. wordt de realisatie van woningen aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). Naast de aanvliegroutes via het Besluit m.e.r. of de "passende beoordeling" (Wet natuurbescherming), kan ook een m.e.r.-plicht ontstaan via aanvullend binnen de Provinciale Milieuverordening opgenomen activiteiten. Noord-Brabant heeft echter geen aanvullende m.e.r.-plichtige activiteiten opgenomen.
Onder de drempelwaarden uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
In onderhavig geval is sprake van het toevoegen van één vrijstaande woning, zijnde een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Ten aanzien van een mogelijke MER-plicht geldt dat er in onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden (zie paragraaf 4.7). Ook de overige omgevingsaspecten, zoals onderzocht en beschreven in dit hoofdstuk, leiden niet tot nadelige milieugevolgen. Op 7 juli 2020 heeft het college van Heusden op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.
De gemeente Heusden heeft haar duurzaamheidsambities verwoord in de duurzaamheidsagenda 'Heel Heusden Duurzaam'. Voor de nieuw te bouwen woning is nog geen concreet bouwplan bekend. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de realisatie van de woning zal aan het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid worden getoetst.
In dit hoofdstuk worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels dienen te worden gehanteerd, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Opbouw bestemmingen
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Tuin
De gronden, die zijn aangewezen als 'Tuin', zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Onder voorwaarden mogen binnen deze bestemming erkers, balkons of luifels en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen van hoofdgebouwen van aangrenzende bestemmingen worden gebouwd. Er zijn ook regels opgenomen voor het bouwen van overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De rest van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Voor de bouwregels is aangesloten bij de bouwmogelijkheden op de aangrenzende woonpercelen aan de Steenweg en het Jagershof. Binnen het bouwvlak mogen het hoofdgebouw en daarbij behorende bouwwerken worden opgericht, buiten het bouwvlak zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m². Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m² mag deze oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
Omdat de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 429 m² bedraagt, betekent dit voor het nieuwe bouwperceel dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak maximaal 73 m² (60 m² en 10% van (429-300) 129 m²) mag bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de bouwregel dat de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen worden bebouwd. Zelfs als ook nog gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om maximaal 30 m² aan overkappingen te bouwen de achtertuin.
Waarde - Archeologie 2
Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Overeenkomstig het gemeentelijk archeologiebeleid zijn in deze dubbelbestemming regels opgenomen ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden van de gronden.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bevat een bouwverbod voor gebouwen die groter zijn dan 100 m² én een grotere verstoringsdiepte dan 50 cm. Het bevoegd gezag kan afwijken van het verbod en gebouwen met een grotere oppervlakte toestaan, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden. Hiertoe kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een
aantal voorbeelden genoemd die in ieder geval als strijdig worden beschouwd. Ook is een regeling opgenomen voor niet strijdig gebruik en het afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. Het betreft het afwijken van de bestemming ten aanzien van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, namelijk de realisatie van een woning. Er dient een exploitatieplan te worden opgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven. Daarnaast zijn de kosten die worden gemaakt bij voor de beoogde ontwikkeling voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.
Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Steenweg 7A, Oudheusden’ heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend.
Voor de beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar de Nota zienswijzen, die als Bijlage 5 is opgenomen. Het bestemmingsplan is niet aangepast naar aanleiding van de zienswijze.
Op 15 december 2020 is het bestemmingsplan vastgesteld.