1.1 plan:
het bestemmingsplan Herpt met identificatienummer NL.IMRO.0797.BPHeusdenseweg1a4-VG01 van de gemeente Heusden.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder
meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate
de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met
het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf
achter het hoofdgebouw te komen.
1.9 achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er
geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van het huishouden, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.11 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse
vervaardigde producten is toegestaan.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingsgebied:
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.14 bed and breakfast:
een aan de woonfunctie ondergeschikte recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed and breakfast voorziening wordt niet verstaan
overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden
en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 bestaande situatie:
- bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan,
dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht
heeft verkregen.
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil)
en zolder (ruimten onder de kap) voor zover deze zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor woonfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden biedt als de daaronder gelegen bouwlagen.
1.24 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde
hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolg de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
1.26 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.30 dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw.
1.31 eenheden:
verblijfsruimten binnen een complex of gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf.
1.32 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.33 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving en die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden.
1.34 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
1.36 gebruiksoppervlakte:
de vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande
scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
1.37 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, welke niet door gebouwen mag worden overschreden.
1.38 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.40 huishouden:
een persoon of groep personen die een huishouding voert waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling
en voor zover het een groep personen betreft van onderlinge verbondenheid.
1.41 kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds
bouwwerk.
1.42 kleinschalig kamperen:
kleinschalige recreatieve activiteiten waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aan de orde zijn.
1.43 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de
regel kleiner dan 2 ha.
1.44 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouden, die hulpbehoevend is,
respectievelijk zijn, op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.45 nevenactiviteit:
activiteiten die in ruimtelijke opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.46 ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende
daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.
1.47 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.48 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.49 opslag (statisch):
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet
worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's,
boten, caravans, campers en dergelijke.
1.50 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
1.51 perceelsgrens:
de grens van een perceel.
1.52 ruimtelijke eenheid:
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
1.53 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van
die ruimte.
1.54 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door
de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde
ruimte(n).
1.55 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder
meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.56 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel.
1.57 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.58 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoevevan het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.60 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.61 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.62 woonoppervlakte:
De woonoppervlakte is gelijk aan de som van de netto-vloeroppervlakten van de vertrekken van een woning, exclusief het gebruiksoppervlakte van de ruimten aangemerkt als ‘overige gebruiksfunctie’.