Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Brugstraat 36 Vinkel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0796.0002539-1401
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Brugstraat 36 Vinkel met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002539-1401 van de gemeente ‘s-Hertogenbosch.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
 
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
 
1.8 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw;
 
1.13 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.21 detailhandel
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.22 dove gevel:
Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB(A) onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
 
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.24 extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden;
 
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.26 geluidgevoelige ruimte:
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
 
1.27 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.28 huishouden:
een persoon, of groep personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur valt niet onder het begrip ‘huishouden’;
 
1.29 inwoning:
medegebruik door maximaal twee personen door bewoning van (een) kamer(s), die onderdeel uitmaakt/uitmaken van een woning, die door een ander huishouden in gebruik is.
 
1.30 kamerverhuur/verkameren:
het al dan niet bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van kamers binnen een woning, niet zijnde inwoning, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en/of wasgelegenheid en/of toilet.
 
1.31 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.32 splitsen van een woning:
het verbouwen van een woning tot twee of meer woningen, dan wel het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat feitelijk twee of meer woningen ontstaan.
 
1.33 twee-aaneenwoning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
 
1.34 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.35 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.36 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij de openbare weg, en het verlengde daarvan;
 
1.37 voorgevelrooilijn:
langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn
overeenkomstig de richting van de weg geeft;
 
1.38 vrijstaande woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;
 
1.39 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning;
 
1.40 woning:
een (gedeelte van) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, al dan niet in combinatie met inwoning door maximaal twee personen. Een woning heeft een eigen toegang en de bewoner(s) kan/kunnen deze bewonen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.
 
1.41 zelfstandige woonruimte:
zie definitie ‘woning’.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 heb bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
 
2.8 peil
  1. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische doeleinden;
  2. groen(voorzieningen);
  3. verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en kenmerken van deze gronden.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  2. op deze gronden mag niet ondergronds worden gebouwd.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
3.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende activiteiten uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het vergraven, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van bedrijfspaden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 200 m2.
3.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; of
  2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat moment geldende/aangevraagde vergunning.
3.3.3 Toelaatbaarheid
Het bevoegd gezag verleent de in lid 3.3.1 genoemde vergunning als vaststaat dat de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan de landschappelijke waarden en geen onevenredig nadelige gevolgen zal hebben voor de naast gelegen gebieden.
 
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.4.1 Wijzigen naar bestemming ‘Natuur’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen naar ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, als vast staat dat:
  1. de wijziging uitsluitend plaatsvindt ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor het natuurnetwerk Nederland (NNN), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie buiten NNN;
  2. de wijziging pas plaatsvindt op aanvraag van de eigenaar of nadat de aankoop/overdracht verzekerd is of al heeft plaatsgevonden;
  3. de wijziging pas plaatsvindt als er sprake is van concrete inrichting en zicht op uitvoering;
  4. door de beoogde wijziging de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. de instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in de notitie‘Landschappelijke inpassing, d.d. september 2023, Mureau Advies, Wagenberg’, die is opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels;
  4. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  5. speelvoorzieningen;
  6. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, verhardingen, terrassen en standplaatsen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.
 
4.2.2 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 m;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het bouwen van gebouwen, onder de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte van een gebouw is 15 m2;
  2. de maximale bouwhoogte is 3 m.
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en wegverkeer;
  2. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  3. verblijfsgebied en verblijf;
  4. verkeersvoorzieningen
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenstroken en aanplant;
  7. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri’s, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen, terrassen en dergelijke;
en tevens voor:
  1. evenementen en weekmarkten.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.
 
5.2.2 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders aangegeven in de bestemming;
  3. binnen het bouwvlak bedraagt de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m;
  4. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend gebouwen met een maximale oppervlakte van 30 m2 toegestaan;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 m;
  2. de maximale bouwhoogte van een vlaggenmast is 6 m;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m.
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. huisvesting in verband met mantelzorg;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘afschermende voorziening 1’ en ‘afschermende voorziening 2’ uitsluitend voor een afschermende voorziening;
  5. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.
 
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  5. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 35° en niet meer dan 60°;
  6. de voorgevellijn van het hoofdgebouw dient evenwijdig te lopen met de naar de wegzijde gerichte grens van het bouwvlak;
  7. de minimale afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ aan beide zijden 3 m;
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ aan één zijde 3 m;
  8. ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofdgebouwen;
  9. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  10. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven;
  11. het is verboden een woning te splitsen in meerdere woningen.
6.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  2. voor bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gelden de bouwregels in 6.2.2;
  3. voor bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de regels onder d. tot en met k.;
  4. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  5. van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, moet een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m2 onbebouwd blijven;
  6. de maximale oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m2, onverminderd het bepaalde onder d.;
  7. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m2 en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak is groter dan 200 m2, dan is de maximale oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m2, onverminderd het bepaalde onder d.;
  8. de maximale bouwhoogte is 3 m;
  9. als met hellende dakvlakken wordt gebouwd, is de maximale goothoogte 3,3 m, de maximale bouwhoogte 5 m en de maximale dakhelling 50°;
  10. bijgebouwen en overkappingen met één hellend dakvlak mogen uitsluitend worden gebouwd als een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankapping); hierbij is de maximale goothoogte 3,3 m, de maximale bouwhoogte 5 m en moet het hoogste punt tegen de zij- en/of achtergevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  11. dakterrassen zijn niet toegestaan;
  12. het is verboden een aan- en/of bijgebouw om te bouwen tot één of meer zelfstandige woningen;
  13. het bepaalde onder l. is niet van toepassing op in overeenstemming met het voorheen geldende plan reeds gerealiseerde zelfstandige woningen in aan- en/of bijgebouwen of op een daarvoor verleende vergunning.
6.2.4 Bouwwerken geen gebouwen of overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  2. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  3. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m2, onverminderd het bepaalde onder b.;
  4. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m2 en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak is groter dan 200 m2, dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m2, onverminderd het bepaalde onder b.;
  5. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 m;
  6. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 m;
  7. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.
6.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen
Voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:
  1. het uitvoeren van bouwwerkzaamheden als bedoeld in 6.2 is uitsluitend toegestaan indien, uiterlijk binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een of meerdere woningen, de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden wordt, zoals opgenomen in de notitie‘Landschappelijke inpassing, d.d. september 2023, Mureau Advies, Wagenberg’, die is opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels;
  2. het uitvoeren van bouwwerkzaamheden als bedoeld in 6.2 is uitsluitend toegestaan indien, uiterlijk binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een of meerdere woningen, de leibomen bij de vrijstaande woning aan de Van Rijckevorselweg worden gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden worden, zoals opgenomen in de notitie ‘Landschappelijke inpassing, d.d. september 2023, Mureau Advies, Wagenberg’, die is opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels;
     
  3. de omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend indien daarbij vaststaat dat de geluidreducerende maatregelen ten behoeve van de betreffende woning worden gerealiseerd, zoals genoemd in de rapportage‘Akoestisch onderzoek industrielawaai & RO-toets, Brugstraat 36 Vinkel, d.d. 19 juli 2022, De Roever Omgevingsadvies, Schijndel’, die is opgenomen als bijlage 2 bij deze planregels. Het betreft de volgende geluidreducerende maatregelen, zoals weergegeven in hoofdstuk 5 Conclusies en bijlage VIII van voornoemde rapportage:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – afschermende voorziening 1’ moet een afschermende voorziening worden gerealiseerd met een lengte van minimaal 27 meter en minimaal 1,8 meter hoog. De massa van de afschermende voorziening moet ten minste 10 kg/m2 bedragen en de afschermende voorziening moet bestaan uit een geheel gesloten structuur.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – afschermende voorziening 2’ moet een afschermende voorziening worden gerealiseerd met een lengte van minimaal 10 meter en minimaal 2 meter hoog. De massa van de afschermende voorziening moet ten minste 10 kg/m2 bedragen en de afschermende voorziening moet bestaan uit een geheel gesloten structuur.
    3. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ moet een bijgebouw gerealiseerd worden met een oppervlakte van 150 m2. Het bijgebouw moet voldoen aan de op de verbeelding opgenomen verplichte bouwhoogte en verplichte goothoogte.
    4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – hogere gevelwering’ is de berekende gevelwering hoger dan de in het Bouwbesluit opgenomen 20 dB. Deze gevels dienen minimaal te voldoen aan de bij de aanduiding opgenomen gevelwering.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Hoofdgebouwen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder e., voor een kap met een dakhelling kleiner dan 35° of groter dan 60°.
 
6.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder e. en f., voor erfafscheidingen met een hoogte van 2,5 m, indien de erfafscheiding een open pergola-achtige constructie heeft;
  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder e. en f., voor afschermende voorzieningen zoals bedoeld in 6.1 onder e.
6.4.3 Afwijking geluidreducerende maatregelen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.5 onder b. als in plaats van de geluidreducerende maatregelen die zijn genoemd in de rapportage ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai & RO-toets, Brugstraat 36 Vinkel, d.d. 19 juli 2022, De Roever Omgevingsadvies, Schijndel’, andere geluidreducerende maatregelen worden gerealiseerd en in stand gehouden, die vergelijkbare of betere geluidreducerende eigenschappen bezitten.
 
6.4.4 Afwijking woningsplitsing
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder k. voor het toestaan van woningsplitsing, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de te splitsen woning is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – buitengebied’;
    2. door de splitsing worden maximaal twee woningen toegevoegd;
    3. aangetoond is dat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is, conform het bepaalde in artikel 11 onder c.;
    4. de splitsing mag geen onaanvaardbare inbreuk maken op het woon- en leefklimaat van omwonenden met betrekking tot de aard van de omgeving, de leefbaarheid in de omgeving, de sociale veiligheid en de milieu-hygiënische situatie;
    5. aangetoond is dat na splitsing sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de gesplitste woningen met betrekking tot de woonkwaliteit voor bewoners en de milieu-hygiënische situatie;
    6. er mogen geen onevenredige belemmeringen voor in de omgeving aanwezige functies optreden;
    7. de splitsing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en/of cultuurhistorische waarden op en in de omgeving van de betreffende locatie;
    8. er heeft een zorgvuldige omgevingsdialoog plaatsgevonden;
  2. of wordt voldaan aan het gestelde onder a. sub 4 tot en met 8, wordt getoetst aan de ‘Beleidsregels woningsplitsing en verkameren ’s-Hertogenbosch 2023’, met dien verstande dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of aan de betreffende voorwaarden wordt voldaan.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
6.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met het plan strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten die publiekaantrekkend zijn;
  2. het gebruik van aan- en/of bijgebouwen als zelfstandige woning en het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor inwoning. Mantelzorg valt hier niet onder. Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing op:
    1. in overeenstemming met het voorheen geldende plan reeds gerealiseerde zelfstandige woningen in aan- en/of bijgebouwen of op een daarvoor verleende vergunning;
    2. in overeenstemming met het voorheen geldende plan reeds gerealiseerde inwoning in vrijstaande bijgebouwen of op een daarvoor verleende vergunning;
  3. kamerverhuur. Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing op in overeenstemming met het voorheen geldende plan reeds gerealiseerde kamerverhuur of op een daarvoor verleende vergunning.
  4. het splitsen van een woning. Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing op in overeenstemming met het voorheen geldende plan reeds gerealiseerde woningsplitsing of op een daarvoor verleende vergunning.
6.5.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in 6.1 onder a. moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen samen mag voor de beroeps- of bedrijfsactiviteit worden gebruikt, tot in totaal 50 m2;
  2. de beroeps- of bedrijfsactiviteit moet naar aard, omvang en uitstraling passen in de woonomgeving;
  3. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet vergunningplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wabo en niet meldingplichtig volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  4. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  5. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroeps- of bedrijfsactiviteit en onder de voorwaarde dat de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met de beroeps- of bedrijfsactiviteit.
6.5.3 Voorwaardelijke verplichtingen
Voor het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor deze bestemming, gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:
  1. het gebruik als bedoeld in 6.1 is uitsluitend toegestaan indien, uiterlijk binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een of meerdere woningen, de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden wordt, zoals opgenomen in de notitie ‘Landschappelijke inpassing, d.d. september 2023, Mureau Advies, Wagenberg’ die is opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels;
  2. het gebruik als bedoeld in 6.1 is uitsluitend toegestaan indien, uiterlijk binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een of meerdere woningen, de leibomen bij de vrijstaande woning aan de Van Rijckevorselweg worden gerealiseerd en duurzaam in stand worden gehouden, zoals opgenomen in de notitie ‘Landschappelijke inpassing, d.d. september 2023, Mureau Advies, Wagenberg’ die is opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels;
     
  3. het gebruik als bedoeld in 6.1 is uitsluitend toegestaan indien de geluidreducerende maatregelen worden gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden worden, zoals genoemd in de rapportage ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai & RO-toets, Brugstraat 36 Vinkel, d.d. 19 juli 2022, De Roever Omgevingsadvies, Schijndel’, die is opgenomen als bijlage 2 bij deze planregels. Het betreft de volgende geluidreducerende maatregelen, zoals weergegeven in bijlage VIII van voornoemde rapportage:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – afschermende voorziening 1’ moet een afschermende voorziening worden gerealiseerd met een lengte van minimaal 27 meter en minimaal 1,8 meter hoog. De massa van de afschermende voorziening moet ten minste 10 kg/m2 bedragen en de afschermende voorziening moet bestaan uit een geheel gesloten structuur.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – afschermende voorziening 2’ moet een afschermende voorziening worden gerealiseerd met een lengte van minimaal 10 meter en minimaal 2 meter hoog. De massa van de afschermende voorziening moet ten minste 10 kg/m2 bedragen en de afschermende voorziening moet bestaan uit een geheel gesloten structuur.
    3. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ moet een bijgebouw gerealiseerd worden met een oppervlakte van 150 m2. Het bijgebouw moet voldoen aan de op de verbeelding opgenomen verplichte bouwhoogte en verplichte goothoogte.
    4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – hogere gevelwering’ is de berekende gevelwering hoger dan de in het Bouwbesluit opgenomen 20 dB. Deze gevels dienen minimaal te voldoen aan de bij de aanduiding opgenomen gevelwering.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.6.1 Afwijking publieksaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.1 voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, onder de voorwaarden als bepaald in 6.5.2 en onder de voorwaarde dat het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie.
 
6.6.2 Afwijking meldingplichtige aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactivteit
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.2 onder c voor het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarde dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving: bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking moet vast staan dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.
 
6.6.3 Afwijking geluidreducerende maatregelen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.3 onder b. als in plaats van de geluidreducerende maatregelen die zijn genoemd in de rapportage
‘Akoestisch onderzoek industrielawaai & RO-toets, Brugstraat 36 Vinkel, d.d. 19 juli 2022, De Roever Omgevingsadvies, Schijndel’, andere geluidreducerende maatregelen worden gerealiseerd en in stand gehouden, die vergelijkbare of betere geluidreducerende eigenschappen bezitten.
 
6.6.4 Afwijking woningsplitsing
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder k. en 6.5.1 onder d. voor het toestaan van woningsplitsing, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de te splitsen woning is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – buitengebied’;
    2. door de splitsing worden maximaal twee woningen toegevoegd;
    3. aangetoond is dat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is, conform het bepaalde in artikel 11 onder c.;
    4. de splitsing mag geen onaanvaardbare inbreuk maken op het woon- en leefklimaat van omwonenden met betrekking tot de aard van de omgeving, de leefbaarheid in de omgeving, de sociale veiligheid en de milieu-hygiënische situatie;
    5. aangetoond is dat na splitsing sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de gesplitste woningen met betrekking tot de woonkwaliteit voor bewoners en de milieu-hygiënische situatie;
    6. er mogen geen onevenredige belemmeringen voor in de omgeving aanwezige functies optreden;
    7. de splitsing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en/of cultuurhistorische waarden op en in de omgeving van de betreffende locatie;
    8. er heeft een zorgvuldige omgevingsdialoog plaatsgevonden;
  2. of wordt voldaan aan het gestelde onder a. sub 4 tot en met 8, wordt getoetst aan de ‘Beleidsregels woningsplitsing en verkameren ’s-Hertogenbosch 2023’, met dien verstande dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of aan de betreffende voorwaarden wordt voldaan.
6.6.5 Afwijking kamerverhuur / verkameren
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 onder c. voor het toestaan van kamerverhuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. kamerverhuur vindt niet plaats ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – buitengebied’;
    2. aangetoond is dat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is, conform het bepaalde in artikel 11 onder c.;
    3. door het verkameren ontstaan er maximaal 4 kamers;
       
    4. de kamerverhuur mag geen onaanvaardbare inbreuk maken op het woon- en leefklimaat van omwonenden met betrekking tot de aard van de omgeving, de leefbaarheid in de omgeving, de sociale veiligheid en de milieu-hygiënische situatie;
    5. aangetoond is dat na kamerverhuur sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de te realiseren kamers met betrekking tot de woonkwaliteit voor bewoners en de milieu-hygiënische situatie;
    6. er mogen geen onevenredige belemmeringen voor in de omgeving aanwezige functies optreden;
    7. kamerverhuur leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en/of cultuurhistorische waarden op en in de omgeving van de betreffende locatie;
    8. er heeft een zorgvuldige omgevingsdialoog plaatsgevonden;
  2. of wordt voldaan aan het gestelde onder a. sub 3 tot en met 7, wordt getoetst aan de ‘Beleidsregels woningsplitsing en verkameren ’s-Hertogenbosch 2023’, met dien verstande dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of aan de betreffende voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.
 
7.2 Bouwregels
 
Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 50 m2 en meer dan 0,50 m beneden maaiveld.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2 en toestaan dat onder maaiveld wordt gebouwd, mits:
  1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  2. indien uit het onder 7.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder 7.3 sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
 
7.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden groter dan 50 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  2. graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld;
  4. slopen van bouwwerken en/of funderingen;
  5. alle overige bodemverstorende werkzaamheden groter dan 50 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
7.4.2 Uitzonderingen
Het verbod onder lid 7.4.1 geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
  3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning;
  4. als op grond van de Erfgoedwet, de Monumentenwet of de Monumentenverordening een vergunning is vereist of als overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument;
  5. die door deskundigen worden verricht in het kader van archeologisch onderzoek als bedoeld onder lid 7.4.3 onder b.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning als bij de verlening daarvan vaststaat dat:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. op basis van een archeologisch onderzoek een door deskundigen opgesteld rapport is overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  3. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld en naar het oordeel van het bevoegd gezag een rapport als bedoeld sub b niet nodig is; het bepaalde in lid 7.4.4 is overeenkomstig van toepassing.
7.4.4 Stellen van voorwaarden
Als uit het rapport als genoemd in lid 7.4.3 onder b of uit andere beschikbare informatie als genoemd in lid 7.4.3 lid c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden of het slopen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, als uit een nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.
 
8.2 Bouwregels
 
Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, met een grondoppervlakte groter dan 100 m2 en meer dan 0,50 m beneden maaiveld.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2 en toestaan dat onder maaiveld wordt gebouwd, mits:
  1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  2. indien uit het onder 8.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder 8.3 sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
 
8.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  2. graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld;
  4. slopen van bouwwerken en/of funderingen;
  5. alle overige bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
8.4.2 Uitzonderingen
Het verbod onder lid 8.4.1 geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
  3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning;
  4. als op grond van de Erfgoedwet, de Monumentenwet of de Monumentenverordening een vergunning is vereist of als overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument;
  5. die door deskundigen worden verricht in het kader van archeologisch onderzoek als bedoeld onder lid 8.4.3 onder b.
8.4.3 Toelaatbaarheid
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning als bij de verlening daarvan vaststaat dat:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. op basis van een archeologisch onderzoek een door deskundigen opgesteld rapport is overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  3. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld en naar het oordeel van het bevoegd gezag een rapport als bedoeld sub b niet nodig is; het bepaalde in lid 8.4.4 is overeenkomstig van toepassing.
8.4.4 Stellen van voorwaarden
Als uit het rapport als genoemd in lid 8.4.3 onder b of uit andere beschikbare informatie als genoemd in lid 8.4.3 lid c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden of het slopen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, als uit een nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied
 
De gronden met de aanduiding ‘Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ zijn tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater.
 
10.1.1 Verbod uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding ‘Milieu – grondwaterbeschermingsgebied’ uit te voeren:
  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  2. het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;
  3. het verrichten van bodemonderzoek;
  4. het infiltreren van water;
  5. het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;
  6. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.
10.1.2 Weigeringsgronden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
10.1.3 Vergunning Provinciale Milieu Verordening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 wordt verleend indien het werk, geen bouwwerk zijnde, op grond van de Provinciale Milieu Verordening is goedgekeurd.
 
10.1.4 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 is niet vereist voor:
  1. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
  1. bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  2. bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig/opgericht zijn of kunnen worden, maar in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.
  3. bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aan de hand van de Nota Parkeernormering 2021 van de gemeente ’s-Hertogenbosch bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  4. het bepaalde onder c. geldt onverkort bij de toepassing van in dit plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Verboden ander gebruik
 
Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.
 
12.2 Strijdig gebruik
 
Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld onder 12.1 wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een prostitutiebedrijf;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
12.3 Voorwaardelijke verplichting gebruik ten aanzien van parkeren
  1. het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2021;
  2. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Algemene afwijkingsregels ten aanzien van bouwen
 
Het bevoegd gezag kan, als bij de verlening van de omgevingsvergunning vast staat dat het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, afwijken van de regels en de verbeelding:
  1. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  2. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en de richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakoppervlak bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4 m mag bedragen.
13.2 Algemene afwijkingsregels ten aanzien van gebruik
 
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 12 als bij de verlening van de omgevingsvergunning vast staat dat strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
 
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Brugstraat 36, Vinkel.