direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Orthen Links, Orthensedonk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002536-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wijk Orthen-Links in 's-Hertogenbosch is in de periode vanaf 2013 tot heden grotendeels herontwikkeld. Hiervoor is in 2013 het bestemmingsplan 'Orthen-Links' opgesteld. Eén locatie, bekend als fase 4, is destijds niet meegenomen in het bestemmingsplan 'Orthen-Links'. Initiatiefnemer BrabantWonen is in samenspraak met de gemeente voornemens om een appartementengebouw te realiseren met 22 woningen en een buurtkamer. Hiermee wordt invulling gegeven aan fase 4 van het plan Orthen-Links en wordt de herontwikkeling van deze wijk afgerond. Het complex zal worden gesitueerd tussen de wegen Orthensedonk, Van Wandelenstraat en de Margarethalaan, nabij de hoofdentree tot het woongebied. Om het plan mogelijk te maken zullen drie woningen aan de Margarethalaan plaats moeten maken voor de voorgenomen ontwikkeling. Deze woningen zullen worden gesloopt.

Voor de realisatie van het voorgenomen initiatief is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Daarnaast is het wenselijk om de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden ten zuidwesten van de beoogde ontwikkellocatie weg te bestemmen. Hier was in het bestemmingsplan 'Orthen-Links' het buurtcentrum beoogd, eventueel in combinatie met (zorg)woningen. Dit is niet langer aan de orde. Het is wenselijk deze gronden her te bestemmen naar de bestemming 'Groen'.

Voorliggend document voorziet in de bestemmingsplantoelichting en bijbehorende onderzoeken voor het planvoornemen.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit twee delen: enerzijds de beoogde ontwikkellocatie aan de Orthensedonk, Van Wandelenstraat en Margarethalaan en anderzijds een gedeelte van het nabij gelegen openbaar gebied tussen de Van Wandelenstraat en Orthensedonk.

Het eerstgenoemde plandeel wordt begrensd door drie wegen. Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Van Wandelenstraat, aan de zuidwestzijde door de Orthensedonk en aan de zuidoostzijde door de Margarethalaan. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door de woonpercelen Orthen 82A-88/Margarathalaan 3-3A. Het plangebied staat kadastraal bekend als sectie L, perceelnummers 591, 592, 670, 671, 685, 686, 691, 779 en 780. De percelen samen hebben een oppervlakte van circa 800 m2. Figuur 1 geeft de begrenzing van dit gedeelte van het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0001.png"  
Figuur 1: Begrenzing plangebied: plandeel ontwikkellocatie - plangebied omlijnd met rood (Bron: PDOK Viewer)  

Het tweede plandeel wordt begrensd door de ter plaatse geldende bestemming 'Gemengd' binnen het gebied tussen de Orthensedonk en de Van Wandelenstraat, ten zuidwesten van het te ontwikkelen plandeel. Dit betreft delen van de percelen kadastraal bekend als sectie L, perceelnummers 552, 553 en 659. Dit plandeel is ongeveer 475 m² groot. Figuur 2 geeft indicatief de begrenzing van dit gedeelte van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0002.png"  
Figuur 2: Begrenzing plangebied: plandeel wegbestemmen buurthuis - plangebied omlijn met rood (Bron: PDOK Viewer)  

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van de huidige situatie is opgenomen. Hoofdstuk 3 voorziet in een beschrijving van het voorgenomen plan. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 4 wordt het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevings- en milieuaspecten. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in diverse juridisch-planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 voorziet in de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk komt het omgevingsdialoog aan bod, evenals het vooroverleg en de vaststellingsprocedure.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving locatie en ligging in de stad

Het plangebied ligt in de wijk Orthen-West binnen de bebouwde kom van 's-Hertogenbosch en nabij de oorspronkelijke plaats Orthen. Orthen is met voorsprong de oudste wijk van 's-Hertogenbosch. De stad is ontstaan vanuit Orthen. De dorpskern lag lange tijd los van de stad, maar na de jaren '50 kwam daar verandering in door meervoudige bouwplannen. Vanuit daar ontstond de wijk Orthen-Links, gelegen tussen de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Utrecht en de Hambakenweg, een belangrijke noord-zijdverbinding door 's-Hertogenbosch. De wijk ligt aan de noordkant van de Bossche binnenstad en ten zuidwesten van het oorspronkelijke bebouwingslint van Orthen en is onderdeel van bestemmingsplan 'Orthen-Links' uit 2014. In Orthen-Links is vanwege de slechte bouw- en woontechnische staat van de huurwoningen (met uitzondering van de woningen uit 1993) en de schrale uitstraling van de openbare ruimte gekozen voor een grootschalige aanpak van de wijk in de vorm van een gefaseerde herstructurering van circa 260 woningen. Deze is inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Rondom het hergestructureerde gedeelte van de wijk is een gedeelte van de oorspronkelijke (woon)bebouwing gehandhaafd. In figuur 3 is de ligging van het plangebied in groter verband aangegeven en in figuur 4 de ligging van de wijk Orthen-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0003.png"  
Figuur 3: Ligging plangebied binnen 's-Hertogenbosch (Bron: PDOK Viewer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0004.png"  
Figuur 4: Situering van de wijk Othen-West (aangeduid met blauw) waarbinnen het plangebied is gelegen (Bron: kadastralekaart)  

Orthen-West
De ligging van Orthen-West is ideaal ten opzichte van stad en snelwegen (A59 en A2). Ook is de wijk is gelegen op fietsafstand van het centrum 's-Hertogenbosch. De wijk Orthen-West is door de nabij gelegen infrastructuur enigszins geïsoleerd gesitueerd, waardoor de woonbuurt zich in de luwte van de stad de afgelopen decennia heeft ontwikkeld tot een eigenzinnige wijk met verschillende hechte sociale netwerken. De meeste bewoners zijn trots op hun wijk en erg gezind met de grootschalige vernieuwing die heeft plaatsgevonden. De buurt bestaat overwegend uit een woonfunctie. Bedrijven zijn voornamelijk gesitueerd aan de weg Orthen en het dijklinkt Orthen, de randen van de wijk.

Met de ontwikkeling van fase 4 zal er worden voorzien in kleine huurappartementen en het terugbrengen van het buurtcentrum binnen de wijk.

Plangebied
Het plangebied zelf bestaat deels uit een braakliggend terrein. De oorspronkelijke woonbebouwing aan de Orthensedonk is circa 5 jaar geleden reeds gesloopt. Aan de Margarethalaan is nog een blok van drie woningen aanwezig uit de oorspronkelijke woonwijk. Figuur 5 geeft een indruk van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0007.png"  
Figuur 5: foto's van huidige situatie in het plangebied; boven: luchtfoto vanuit noordwestkant, midden: straatbeeld Margarethalaan, onder: straatbeeld Orthensedonk (Bronnen: Google Maps en Hilberinkbosch Architecten)  

2.2 Ruimtelijke structuur

De wijk is gelegen tussen rail- en wegenstructuur. Aan de zuidzijde van de wijk wordt de wijk begrensd door de Zandzuigerstraat, waar een maximale snelheid geldt van 50 km/uur. Deze weg vormt een voorname oost-westelijke verbinding ten noorden van de binnenstad en is aan de merken als een gebiedsontsluitingsweg. Dit geldt ook voor de Hambakenweg/Orthen ten oosten van de wijk, welke een noord-zuidelijke gebiedsontsluitingsweg vormt. Aan de westzijde wordt de wijk begrensd door de spoorweg 's-Hertogenbosch-Utrecht en aan de noordoostzijde door de weg Orthen. Laatstgenoemde weg maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke bebouwingslint van Orthen, maar heeft niet langer een doorgaande functie na de afsluiting van de spoorwegovergang voor gemotoriseerd verkeer enige jaren geleden.

Het plangebied zelf wordt begrensd door drie wegen:

  • Margerethalaan; zone 30 km/uur
  • Orthensedonk; zone 30 km/uur
  • Van Wandelenstraat; zone 30 km/uur.

Vanaf de kruising Orthen/Hambakenweg/Het Wielsem wordt de wijk betreden over de Van Wandelenstraat. Deze straat is aangelegd tijdens de hernieuwing van de wijk. Voorheen was de Margerethalaan de hoofdontsluitingsweg van de wijk. Op circa 170 meter ten westen van het plangebied is de spoorverbinding Utrecht-'s-Hertogenbosch gelegen.

De wijk Orthen-West wordt, na de recente herstructurering, gekenmerkt door open straten en een groen karakter. De wijk beschikt over een dorpskarakter door traditioneel materiaalgebruik. Er is een kleinschaligheid gecreëerd door variatie in kleur van de gevels en daken, sprongen in rooilijn of daklijn en dakkapellen. De woningen zijn voornamelijk grondgebonden woningen die over een tuin beschikken, en een appartementencomplex aan de spoorzijde van de wijk. Aan de voorzijde van het plangebied (gelegen aan de Orthensedonk weg), zijn twee grote groenpercelen gecreëerd, genaamd de Donk. De Donk vormt het hart van het gebied en fungeert als een centrale ontmoetingsruimte voor de bewoners. Het heeft een open karakter waar de omliggende woningen vrij zicht hebben op de groene ruimte. De inrichting van de Donk bestaat uit een verhoogd grasvlak met verspreid staande bomen waartussen speelvoorzieningen zijn geplaatst. Direct aan de overzijde van de Orthensedonk weg (gezien van het plangebied) is een kunstgrasveld gesitueerd.

Op circa 400 meter ten westen van het plangebied zijn volkstuinen gelegen, Volkstuin Adelheidstraat. De volkstuinen zijn buiten het herstructureringsgebied gebleven en hebben hun orginele staat behouden. De laaggelegen moestuinen worden intensief gebruikt door de huurders van de tuinen, veelal bewoners van de wijk en omliggende buurten.

Aan de weg Orthen ten oosten, noorden en noordwesten van het plangebied is de bebouwing uit eerdere perioden (overwegend daterend van begin 20e eeuw tot en met de jaren '70) grotendeels behouden. Dit betreft over het algemeen relatief lage bebouwing, veelal bestaande uit één bouwlaag met een kap.

2.3 Functionele structuur

De wijk Orthen-West kent veel voorzieningen in de nabije omgeving. Op vijf minuten afstand ligt Orthenpoort, waar dagelijkse boodschappen gedaan kunnen worden. Daarbij is het winkelcentrum Rompert op betrekkelijk korte afstand gelegen. Voor sportactiviteiten kunnen bewoners terecht bij het nabijgelegen sportpark Hambaken voor voetbal, handbal en tennis.

In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen, infrastructuur en groen aanwezig. In het westelijk plandeel is een speelvoorziening aanwezig. Aan de weg Orthen ten oosten en ten noorden van het plangebied is ook een aantal andere functies aanwezig. Dit betreft onder meer bedrijven en horeca.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het braakliggende deel van het te ontwikkelen perceel is onderdeel van het bestemmingsplan 'Orthen-Links' gemeente 's-Hertogenbosch, vastgesteld op 22 april 2014. Het perceel beschikt over de enkelbestemming 'Wonen - 1' met een opgenomen bouwvlak. Hiervoor geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%, een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter. De situering van dit bouwvlak en de daarbij behorende bouwmogelijkheden zijn niet toereikend om het beoogde bouwplan te realiseren.

Daarnaast ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Orthen-Links' de bestemming 'Gemengd' ten zuidwesten van de ontwikkellocatie. Deze bestemming biedt mogelijkheden voor maatschappelijke dienstverlening en woningen, waarbij tot 7 meter hoog mag worden gebouwd. Het maximum bebouwinbgspercentage is 90%. Deze bestemming is bij de transformatie van de wijk niet geëffectueerd en het is niet wenselijk om deze bouw- en gebruiksmogelijkheden te handhaven. Daarom wordt de bestemming voor deze gronden gewijzigd naar 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0008.png"  
Figuur 6: Vigerend bestemmingsplan 'Orthen-Links' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

In het deel van het perceel waar nog drie woningen zijn gesitueerd (die worden gesloopt in het voorgenomen plan) geldt het bestemmingsplan 'Noord' van de gemeente 's-Hertogenbosch, vastgesteld op 22 mei 2013. Het perceel beschikt over de enkelbestemming 'Wonen' met een bouwvlak met de 'bouwaanduiding - aaneengebouwd'. Hiervoor geldt een maximum bouwhoogte van 9 meter en een maximum goothoogte van 6 meter. Ongeveer de helft van het plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. De bouwmogelijkheden binnen dit plandeel zijn niet toereikend om het beoogde planvoornemen te kunnen realiseren. Daarom wordt ook voor dit gedeelte het bestemmingsplan herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0009.png"  
Figuur 7: Vigerend bestemmingsplan 'Noord' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bebouwing

Het planvoornemen ziet op het realiseren van een nieuw woongebouw binnen het plangebied tussen de Van Wandelenstraat, de Orthensedonk en de Margarethalaan. Binnen het gebouw is ruimte voor 22 appartementen en een buurtkamer. Het gebouw is een, niet geheel gesloten, stedelijk bouwblok met de voorzijde gelegen aan de Orthensedonk. Uitgangspunt van het plan is om aan te sluiten op de hernieuwde stijl van Orthen-Links. De woningen oriënteren zich met de voorgevels naar de wegen die het plangebied begrenzen, zie ook de impressie van het bouwplan in figuur 8.

De zorgvuldig verdeelde massa is ontworpen in een U-vorm met een verspringing aan de voorzijde van de gevel. De kopgevels gesitueerd naar de bestaande woningen, gelegen aan de achterzijde van het plangebied, zullen gesloten worden uitgevoerd om privacy te bewaren tegen inkijk in de tuinen van de achterliggende woningen (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0010.png"  
Figuur 8: Impressie voorgevel planvoornemen, gezien vanaf de Orthensedonk (Bron: BrabantWonen)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0011.png"  
Figuur 9: Impressie planvoornemen (Bron: BrabantWonen)  

De appartementen zullen een grootte hebben van circa 50 m2 en zijn uitgevoerd als tweekamerappartementen. De buurtkamer wordt gesitueerd aan de hoek van de Orthense donk en de Van Wandelenstraat. De Van Wandelenstraat is de belangrijkste toegangsweg de wijk in, één van de redenen waarom de buurtkamer aan de zijde van de Wandelenstraat en de Orthensedonk wordt gesitueerd binnen het gebouw.

Het gebouw is opgebouwd uit drie bouwlagen met een plat dak. Dit wijkt af van het beeldkwaliteitsplan voor de wijk (Beeldkwaliteitsplan Orthen Links). Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er echter geen bezwaar tegen een drielaags gebouw met een plat dak. Zie hierover nader paragraaf 4.3.4.

Het dak zal worden voorzien van een groendak met beplanting en waterretentie. Ook zullen de gevels gelegen richting de bestaande bebouwing zullen voorzien van gevel begroeiing die wordt geplant in de volle grond. De gevel zal daar worden voorzien van netten die zullen dienen als geleider voor de beplanting. De bijbehorende overdekte fietsenstallingen zullen ook voorzien worden van een groendak.

Met de booge nieuwbouw aan de entree van de wijk, wordt een ruimtelijk-stedenbouwkundig passende invulling gegeven aan het momenteel gedeeltelijk braakliggende terrein. De herstructurering van Orthen-West wordt daarmee afgerond.

3.2 Gebruik

Het planvoornemen betreft de realisatie van een appartementencomplex met 22 woningen en een inpandige buurtkamer op de begane grond. In de 22 appartementen gaan jongvolwassenen wonen die een vorm van autisme hebben. Zij zullen hier zelfstandig wonen onder begeleiding van Cello. Er worden dus woningen voor een specifieke doelgroep gerealiseerd.

De buurtkamer zal dienen als huiskamer van de buurt. De ruimte zal worden gehuurd door de gemeente en zal worden beheerd door de welzijnsorganisatie Farent.

De raad heeft in december 2009 een amendement aangenomen over de buurtkamerfunctie, die vóór de herstructurering in Orthen-West aanwezig was en waarvan het behoud voor de wijk wenselijk werd geacht. In het amendement stond: “Nieuw Orthen Links krijgt een buurthuis/ontmoetingsruimte. Indien mogelijk worden extra voorzieningen toegevoegd passend bij de schaal van de buurt". Tijdens de herontwikkeling van Orthen-Links is de buurthuiskamer meermaals verplaatst. Deze is nimmer gerealiseerd op de door het bestemmingsplan 'Orthen-Links' beoogde locatie ten zuidwesten van het beoogde appartementengebouw. In plaats daarvan is er nu voor gekozen de buurthuisfunctie te integreren in deze nieuwbouw middels de realisatie van een buurtkamer. Deze plek wordt hiervoor passend gevonden en biedt een goede synergie tussen de woonfunctie en buurthuisfunctie in het gebouw.

De buurtkamer zal een oppervlakte krijgen van circa 82 m²; deze oppervlakte is in lijn met de omvang die in het bestemmingsplan 'Orthen-Links' is gefaciliteerd. Mede gelet op de grootte van het gebied en de kaders van de Nota Accommodatiebeleid, is voor deze buurthuisfunctie uitgegaan van de lichtste variant, namelijk een buurt(huis)kamer.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied genereren verkeer. Om inzicht te krijgen in het verkeer dat gegenereerd zal worden door de ontwikkeling, is een berekening opgesteld. Deze berekening is uitgevoerd op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381. In de Nota Parkeernormering 2021 van de gemeente 's-hertogenbosch zijn geen kencijfers voor de verkeersgeneratie opgenomen. In de plaats is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren - Kerncijfers parkeren en Verkeersgeneratie' van het CROW. Tevens is op basis van de omgevingsadressendichtheid - 1.985 adressen per km in Orthen-West - de stedelijkheidsgraad (sterk stedelijk) bepaald. Tot slot ligt het plangebied in de zone 'rest bebouwde kom'.

Berekening verkeersgeneratie
De woningen worden geclassificeerd als huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) onder 'rest bebouwde kom'. In tabel 3.1 zijn de kencijfers voor de verkeersgeneraie weergegeven.

Tabel 3.1: verkeersgeneratie huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)  
  Verkeersgeneratie (per woning)  
  rest bebouwde kom  
  min.   max.  
Sterk stedelijk   3,2   4,0  

Onder verkeerksgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorzieningen toe rijdt en hiervan wegrijdt. Het initiatief betreft de bouw van 22 woningen, 3 woningen worden gesloopt om plaats te maken voor de ontwikkeling. Dit zorgt voor een toevoeging van 19 nieuwe woningen ten opzichte van de huidige situatie. Deze toename wordt berekend.

De minimale verkeersgeneratie bedraagt 3,2 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (gemiddelde van maandag t/m zondag). Dit komt conform CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' overeen met 3,55 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal (gemiddelde van maandag t/m vrijdag). De verkeersgeneratie conform de rekenmethode van CROW van het voormalige programma is daarmee: 19 woningen x 3,55 = 67,48 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Er is uitgegaan van het minimaal aantal verkeersbewegingen, omdat het plangebied in de nabijheid van openbaar vervoer is gelegen en in de omgeving ook diverse voorzieningen (winkels, horeca, etc.) aanwezig zijn.

Voor een buurthuis/buurtkamer met een sociaal-culturele functie bestaan geen standaard verkeercijfers op basis van de CROW-publicatie. Gezien de aard en de beperkte omvang (ca. 82 m²) van deze functie, is een minimale verkeersgeneratie te verwachten. Bezoekers komen uit de buurt en zullen in beginsel niet mer de auto komen. Een verkeersgeneratie van maximaal 4 mvt/etmaal als worst case uitgangspunt wordt dan ook reëel geacht.

Dit betekent dat het plan leidt tot een toename van afgerond maximaal 72 mvt/etmaal op werkdagen.

Verkeersafwikkeling
Het initiatief genereert maximaal 72 extra verkeersbewegingen per werkdagetmaal. Het gemotoriseerd verkeer wordt geheel afgewikkeld middels de bestaande wegenstructuur. Dit betreffen de Margerethalaan, Orthensedonk en de Van Wandelenstraat. Het plangebied ligt nabij de hoofdontsluiting van de wijk, die is berekend op een adequate afwikkeling van het verkeer uit deze wijk. Het verkeer kan middels deze ontsluiting dus goed worden afgewikkeld op het omliggende wegennet. Er zijn geen belemmeringen in de normale afwikkeling van het verkeer te verwachten.

3.3.2 Parkeren

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft de Nota Parkeernormering 2021 vastgesteld op 27 november 2021. Dit is de opvolger van de Nota Parkeernormering 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, het is een belangrijk instrument voor de gemeente om te sturen op het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze normen moeten actueel zijn en aansluiten bij het beleid en de opgaven waar de stad voor staat, zoals de woningbouwopgave, bereikbaarheid, klimaat en economie. Om deze reden zijn de parkeernormen geactualiseerd.

De belangrijkste nieuwe keuze is de geactualiseerde bereikbaarheidsstrategie is om niet langer de knelpunten in het verkeerssysteem als uitgangspunt te nemen, maar om stedelijke dynamiek en ontwikkelingen centraal te stellen. De parkeernormen zijn aangepast, zodanig dat ze aansluiten bij de ambities van de gemeente met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling, bereikbaarheid en klimaat. Dit houdt in dat parkeernormen zijn verlaagd in de gebieden waar de ruimte het schaarst is: in de (brede) binnenstad en de schil daaromheen. De parkeernormen leveren een bijdrage aan het oplossen van de verdichttingsopgave en aan het ontwikkelen van aantrekkelijke interactiemilieus. De parkeernormen in het overige gedeelte van de gemeente zijn grotendeels hetzelfde gebleven.

In de brede binnenstad (zone 1a en 1b) zijn de parkeernormen voor woningen verlaagd tot maximaal 1,0 parkeerplaats per woning. Ook in zone 2, de gereguleerde schil rondom het centrum, zijn de normen iets verlaagd. De uitdaging om efficiënt met de beschikbare ruimte om te gaan, is hier groot. De parkeernota betreft ook parkeernormen en regels voor fietsparkeren. Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt gerealiseerd.

In de Nota Parkeernormering 2016 werd een aparte parkeernorm gehanteerd voor woningen in de categorie aanleunwoningen. De functie aanleunwoning/zorgwoning kan echter breed worden geïnterpreteerd en is moeilijk te definiëren. Bovendien is het in de praktijk moeilijk te bepalen wanneer iets als aanleunwoning kan worden zou moeten worden aangemerkt. In de actuele Nota Parkeernormering 2021 wordt daarom de term aanleunwoning niet meer gebruikt. Voor woningen met zorg en zorginstellingen gelden de volgende parkeernormen:

  • Intramurale zorgwoningen vallen onder de categorie verpleeghuis/verzorgingshuis.
  • Extramurale zorgwoningen worden beschouwd als reguliere woningen en hiervoor gelden dus de parkeernomen voor reguliere woningen.

Het plan betreft woningen waar begeleiding wordt verzorgd door Cello. Dit kan worden gezien als extramurale zorg. Het plangebied zal moeten voldoen aan de reguliere parkeernorm voor reguliere woningen.

3.3.2.1 Auto's

In Bijlage 2 is een parkeeronderbouwing opgenomen. Hierin is de parkeerbehoefte van het intiiatief berekend op basis van de Nota Parkeernormering 2021. De totale parkeerbehoefte vanwege het plan is 14 parkeerplaatsen.

Het parkeren vindt plaats in het openbaar gebied. Dit betreft bestaande parkeervoorzieningen verspreid over de wijk Orthen West en enkele parkeerplaatsen aangrenzend aan het plangebied. In de bijlage is de parkeersituatie binnen de wijk Orthen West onderzocht. Hieruit blijkt dat binnen de wijk circa 330 parkeerplaatsen voor auto's beschikbaar zijn. De totale parkeerbehoefte exclusief de beoogde ontwikkeling is, worst case berekend, circa 298 parkeerplaatsen. Er is dus voldoende parkeergelegenheid beschikbaar binnen de wijk. Het realiseren van extra parkeerplaatsen is daarom niet nodig en is met het oog op de ruimtelijke kwaliteit en verblijfskwaliteit van de wijk niet wenselijk.

In het onderzoek is tevens gekeken naar de kwalitatieve aspecten van het parkeren in de wijk. Hieruit blijkt dat er sprake is van een voldoende evenwichtige verdeling van het aantal parkeerplaatsen binnen de wijk. Ook zijn er binnen acceptabele loopafstand van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig.

Aanvullend op het voornoemde onderzoek zijn in september 2023 op zes maatgevende momenten parkeertellingen uitgevoerd in de wijk Orthen-Links, ter verificatie van de parkeerbalans en -situatie. De rapportage met de resultaten van deze tellingen is opgenomen in Bijlage 3.

Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de bezettingsgraad in de wijk in de avond het hoogste is, hetgeen in een woonwijk in zijn algemeenheid ook mag worden verwacht. De bezettingsgraad over het gehele onderzoeksgebied bezien is in deze periode gemeten op 73-75% (weekdag 20.00 en 23.00 uur, zaterdag 20.00 uur). Op het drukste gemeten moment waren binnen het onderzoeksgebied nog 78 vrije parkeerplaatsen beschikbaar. Dit kan op wijkniveau zonder meer als een acceptabele parkeersituatie worden beschouwd. In de dagperiode is de bezetting aanzienlijk lager, met een laagst gemeten bezetting van 48% (165 vrije plaatsen).

Het parkeeronderzoek biedt eveneens inzicht in de verdeling van de bezetting over de wijk. In zijn algemeenheid kan worden geconstateerd dat de parkeerbezetting in het (noord)westelijk deel van de wijk rondom de Adelheidstraat het laagst is. De bezetting is hier op vrijwel alle meetmomenten <50%. Deze secties liggen op een loopafstand van ca. 150-250 meter van het plangebied en zijn daarmee niet optimaal gelegen, maar wel geschikt als uitwijkmogelijkheid. Nabij het plangebied is de parkeerbezetting wisselend. Op alle meetmomenten zijn binnen een loopafstand van <100 meter meerdere secties aanwezig met een bezettingsgraad <75%. Een opvallende piek in de parkeerbezetting in de noordoostelijke hoek van de wijk is de doordeweekse avond. Deze piek is vermoedelijk te relateren aan de nabijgelegen sportschool.

De resultaten van het parkeeronderzoek bevestigen al met al het beeld dat de wijk beschikt over voldoende parkeerplaatsen, ook na inpassing van de onderhavige planontwikkeling. Hoewel de verdeling van de beschikbare parkeerplaatsen over de wijk niet volledig in evenwicht is, bevestigen de uitgevoerde parkeertellingen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare parkeersituatie in (delen van) de wijk. De verwachting is dat er ook na inpassing van de planontwikkeling sprake blijft van een aanvaardbare parkeersituatie in de wijk. Het onderzoek geeft geen aanleiding om extra parkeervoorzieningen in of nabij het plangebied te realiseren.

3.3.2.2 Fietsen

In Bijlage 2 is ook een beschouwing van het fietsparkeren opgenomen. Met het voorgenomen plan worden 22 woningen gerealiseerd van circa 50 m2. Dit zou betekenen dat voor de 22 woningen, gecategoriseerd als 'niet-grondgebonden woningen' moet worden voorzien in 66 fietsparkeerplekken voor bewoners. Deze worden in een gemeenschappelijke fietsenberging op maaiveld (naast het gebouw) gerealiseerd. Deze voorziening voldoet aan de kwalitatieve normen van de Nota.

Verder moet worden voorzien in 11 fietsparkeerplekken voor bezoekers in de openbare ruimte. Hiervoor is, in overleg met de gemeente, ruimte voorzien nabij de entree van de buurtkamer.

3.4 Openbare ruimte

De openbare ruimte rondom het plangebied is reeds ontwikkeld en zal voor het planvoornemen niet worden gewijzigd. Deze bestaat grenzend aan het plangebied uit stoepen, parkeervoorzieningen en groen.

Het plandeel ten zuidwesten van de ontwikkellocatie maakt deel uit van het openbaar gebied, namelijk de groenvoorziening centraal binnen de wijk. Hier is ook een speelvoorziening aanwezig.

3.5 Bomen

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een 'Bomenbeleidsplan 2017'. De gemeente streeft naar een evenwichtige omgang met groen en bomen. Het beleidsplan bevat informatie over hoe de gemeente omgaat met bomen en waarom. Binnen de gemeente is ongeveer 6% van het oppervlak bedekt met groen van bomen, behoud van het structurerend en functioneel groen staat binnen de gemeente voorop. Kwaliteit is daarbij belangrijker dan kwantiteit. De bomen binnen de gemeente zijn onderverdeel in vier categorieën:

  • Monumentale houtopstanden
  • Waardevolle houtopstanden
  • Structuren
  • Sfeervlakken en sfeerbomen.

Bij planvorming moet het belang van groen en bomen altijd worden meegenomen. Ook bij (her-) ontwikkeling komen nieuwe groene invullingen tot stand. Hierbij geldt dat er op elke plek een ontwerp wordt gemaakt waarin ook wordt gekozen hoe het groene karakter wordt ontwikkeld. Het bomenbeleid is juridisch uitgewerkt in de Bomenverordening 2017. De gemeente heeft een Groene Kaart 's-Hertogenbosch opgesteld om te zien onder welke categorieën de bomen vallen en waar deze zich bevinden.

Het plangebied is niet gelegen binnen de boomstructuur van de gemeente 's-Hertogenbosch, ook zijn er op het plangebied geen monumentale bomen gelegen. Zie tevens figuur 10.

Bij de ontwikkeling worden twee nieuwe bomen aangeplant op het binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0012.png"  
Figuur 10: uitsnede uit Groene Kaart gemeente 's-Hertogenosch  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voor dit plan relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede omgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften.

Doorwerking plan
De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkeling, gezien de aard, de ligging en de beperkte schaalgrootte van de ontwikkeling, niet geschaad.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Laddertoets
Onderbouwing behoefte
Het woningbouwplan betreft een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en moet daarom worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Door de beperkte omvang van de buurtkamer is dit deel van de ontwikkeling niet Ladderplichtig. De ondergrens ligt in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Deze drempelwaarde wordt niet overschreden (beoogde oppervlakte is ca. 82 m²) en bovendien is er sprake van een verplaatsing van deze functie van het nabij gelegen bestemmingsvlak 'Gemengd' naar onderhavig plan.

De gemeente 's-Hertogenbosch moet voorzien in de groeiende woningbehoefte en veranderende woonwensen. Met de Woonvisie 's-Hertogenbosch heeft de raad een ambitieus woningbouwprogramma vastgesteld: doel is om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030 (zie paragraaf 4.3.2).

De meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie Noord Brabant (september 2020) onderstreept de noodzaak voor een stevig woningbouwprogramma. Volgens deze prognose moet de woningvoorraad van 's-Hertogenbosch groeien van 72.990 woningen in 2020 naar 81.165 woningen in 2030. Ook daarna wordt nog een stevige groei in de woningbehoefte voorzien, die pas na 2035 iets gaat afvlakken.  

Om deze ambitie te realiseren is voldoende woningbouwcapaciteit nodig en daarbinnen met name harde plannen. Dit zijn plannen waarvoor de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedures doorlopen zijn. In lijn met de Woonvisie 's-Hertogenbosch gaat het daarbij om plannen in diverse woonmilieus om aan de verscheidenheid van woonwensen tegemoet te kunnen komen. Dit in lijn met de principes van de compacte, complete en contrastrijke stad, zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Structuurvisie.

Dit bestemmingsplan draagt bij aan de kwantitatieve woningbehoefte.

Per 1-1-2023 bedroeg de potentiële woningbouwcapaciteit voor de periode 2023 tot en met 2027 6.400 woningen. Voor ruim 4.000 woningen was het bestemmingsplan al vastgesteld, voor 1.500 woningen zijn al ontwerpbestemmingsplannen gepubliceerd. Dit plan behoort tot de plancapaciteit waarvan al een ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd. Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien moet de harde plancapaciteit op orde blijven en dus moeten er jaarlijks gemiddeld voor zo'n 1.000 woningen plannen worden vastgesteld. Voorliggend plan met ruimte voor 19 toe te voegen woningen draagt daaraan bij.

Het plan maakt overigens al jaren onderdeel uit van de potentiële (zachte) plancapaciteit en kan, na het doorlopen van de benodigde RO-procedures, bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke woningbouwopgave en voorzien in de specifieke woonbehoefte van jongvolwassenen met een (lichte) stoornis in het autistisch spectrum die zelfstandig kunnen wonen met een situatieafhankelijke vorm van woonbegeleiding.

Bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom van 's-Hertogenbosch op een bestaand bouwperceel. De ontwikkeling wordt dan ook gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Verdere toetsing aan de tweede trede van de Ladder is niet aan de orde.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is aangetoond. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over de Brabantse leefomgeving in 2050. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • werken aan energietransitie;
  • een klimaatproof Brabant;
  • de slimme netwerkstad;
  • concurrerende duurzame economie.

Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Doorwerking plan
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 22 appartementen en een buurt(huis)kamer op een braakliggend perceel binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet aan de provinciale omgevingsvisie van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling heeft geen grote invloed op de vier gestelde ambities. Wel moet de ontwikkeling in lijn zijn met de basis opgaven waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 5 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze aspecten en waarom de beoogde ontwikkeling anderzijds geen belemmeringen oplevert voor andere functies. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de omgevingsvisie geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen. Nadere regels van de provincie Noord-Brabant voor ruimtelijke projecten zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op deze Omgevingsverordening.

4.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is per 5 november 2019 in werking getreden.

Vooralsnog treedt op 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens is een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'Stedelijk gebied'.

Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkelingen in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Op basis van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Voor wat betreft de regionale afspraken wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2 (ladder voor duurzame ontwikkeling). Ten aanzien van het aspect woningbouw en de verantwoording ervan wordt tevens verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in het gemeentelijk beleid m.b.t. woningbouw als bedoeld in paragraaf 3.5. Hierin is zowel inzicht verschaft in de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing van het aantal woningen alsmede de daarover gemaakte afspraken in regionaal verband.

De realisatie van de commerciële voorzieningen in het plangebied is verantwoord in paragraaf 4.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking).

Uit de toelichting op de ontwikkeling blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid.

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met onderstaande regels uit de Interim omgevingsverordening:

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • artikel 3.8 meerwaardecreatie;
  • Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit


Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten worden hierna beschreven.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
De toedeling van functies dient plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag. Het bestaand ruimtebeslag betreft 'het bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel'. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik omdat deze plaatsvindt binnen het 'stedelijk gebied'.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de Iov N-B specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem.

Er dient rekening gehouden te worden met de laag dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Doorwerking plan
Het plan is niet gelegen binnen één van de onderdelen van de Interim Omgevingsverordening. De planlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied en betreft een beperkte toevoeging aan een al bestaande woonwijk. Gezien de aard en de locatie van de ontwikkeling, zijn hiermee geen provinciale belangen aan de orde. Het plan is niet strijdig met de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 'Stad tussen stromen'

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De structuurvisie handhaaft het concept van de vleugelstad. De stadsuitbreidingen kunnen worden beschouwd als stedelijke 'vleugels'die zijn aangehaakt aan de binnenstad. De restanten van de bedijking van de Beerse Overlaat in het natuurgebied de Heinis vormen een vanzelfsprekende natuurlijke scheiding tussen de noordelijke Maasvleugel en de oostelijke stadsuitbreidingen. Meer ruimtelijke samenhang binnen de vleugels is verkregen door de barrières van zware infrastructuur (vooral spoor- en snelwegen) strategisch te plaatsen.

Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in 'De Maasvleugel'. De ontwikkelingen van de Maasvleugel hebben gezorgd voor een stadsbegrenzing aan de Maas. Treinstation 's-Hertogenbosch Oost is gerealiseerd waardoor je vanuit de noordzijde van de stad een goede treinverbinding hebt: enerzijds richting het centrum van de stad met het centraal station en anderzijds richting Oss-Nijmegen. De eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad in de wijken is door de herstructurering, vernieuwing en actief beheer doorbroken.

Er heeft zich een geleidelijke upgrading voltrokken van ‘volksbuurten’ naar een meer gemengd milieu met huur- en koopwoningen. De groeiende vraag naar levensloopbestendige woningen is bij de wijkaanpak en nieuwbouw meegenomen. Door selectieve verdichting en soms zelfs verdunning is het groen in de woonwijken niet verloren gegaan en hier en daar zelfs duidelijk verbeterd. Bijzondere woonvormen bevinden zich in de nabijheid van buurt- en wijkcentra, dorpskernen en rond het stadscentrum. In de woningbouw ligt het accent nu nog meer op aanpassing en renovatie van de bestaande woningvoorraad.

Voor de stad is de ontwikkeling van appartementen op bepaalde locaties van essentieel belang. In stedelijke gebieden worden appartementen veelal gepland terwille van de versterking van de schaarse centrumstedelijke woonmilieus (nabij het stadscentrum, wijkcentra en de stedelijke verbindingsassen), waar door intensief en meervoudig ruimtegebruik gestapelde bouw wordt nagestreefd. Het is dus van belang om de bouw van deze appartementen te prioriteren en faseren en in overeenstemming te brengen met de ontwikkeling van de vraag.

Het planvoornemen voorziet in de vraag van appartementen in een wijk die veelal bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen. Het initiatief draagt bij aan differentiatie in de wijk. Door in het appartementengebouw ook het buurtkamer te realiseren ontstaat synergie tussen beide functies. De woningen zijn bedoeld voor een specifieke doelgroep, namelijk jongvolwassenen die begeleiding bij het wonen nodig hebben. Combinatie van deze functie met de buurtkamerfunctie sluit aan bij de uitgangspunten van de Structuurvisie. Het initiatief is dan ook passend binnen deze visie.

4.3.2 Woonvisie/Woonbeleid

Strategisch innovatief woonprogramma
De gemeenteraad heeft als ambitie uitgesproken om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030. Daarbij is de ambitie een stedelijke differentiatie over de volgende categorieën:

  • minimaal 30% sociale huur;
  • minimaal 20% middenhuur en goedkope koop;
  • maximaal 50% dure huur en (middel)dure koop.

Op projectniveau wordt gestreefd naar differentiatie binnen de categorieën. Daarbij is maatwerk in de percentages mogelijk, indien dat bijdraagt aan een leefbare en inclusieve buurt.

De nieuwbouw draagt bij aan de aantrekkelijkheid en diversiteit van woonmilieus. Dit door het realiseren van (hoog)stedelijke woonmilieus met hoogbouw, compacte woonvormen en (collectieve) voorzieningen. Maar ook door het mogelijk maken van verdichting en verduurzaming van woonbuurten buiten het centrum en in groenstedelijke woonmilieus. In de dorpse woonmilieus worden ook op kleine schaal woningen toegevoegd. We stimuleren projecten die innovatief en vernieuwend zijn, bijvoorbeeld door circulair te bouwen of door toekomstige bewoners te betrekken en zeggenschap te geven. Daarnaast dienen projecten bij te dragen aan de hierboven genoemde opgaven.

Bestuursakkoord 2022-2026 'Slagkracht en ambitie'
In het bestuursakkoord is opgenomen dat voor (nog) zachte plannen gestuurd wordt op 70% betaalbare woningbouw. Het gaat daarbij om 30% sociale huur, 30% middenhuur, 10% betaalbare koop en 30% dure huur en koop. Deze ambitie betreft het totale stedelijk programma, op projectniveau kan hiervan worden afgeweken.

Doorwerking plan
Voorgenomen ontwikkeling speelt in op de opgaven geformuleerd in de gemeentelijke Woonvisie. Dit plan biedt ruimte om 19 woningen toe te voegen. Het plan speelt in op het realiseren van een passend woningaanbod voor 1- en 2-persoonshuishoudens in het sociale huursegment. Daarmee draagt dit plan bij aan de ambitie uit zowel de woonvisie als het bestuursakkoord om (meer) betaalbare woningen toe te voegen. Daarbij draagt dit plan bij aan de woningbehoefte van een specifieke doelgroep, te weten jongvolwassenen met een (lichte) stoornis in het autistisch spectrum. Het plan voorziet in de behoefte van deze doelgroep om zelfstandig onder begeleiding van zorgaanbieder Cello te wonen. Ook wordt er ingespeeld op een inclusieve buurt door het mogelijk maken van huisvesting voor een kwetsbare doelgroep. De ontwikkeling realiseert netto 19 nieuwe woningen, wat bijdraagt aan de realisatie van de benodigde 10.500 nieuwe woningen.

Het plan sluit hiermee aan op de ambities opgesteld in de Woonvisie. Zie tevens Bijlage 4, waarin het initiatief uitvoeriger is getoetst aan de Woonvisie en andere relevante beleidskaders.

Conclusie
Onderhavig plan draagt bij aan de doelstellingen van het woonbeleid en aan het ontspannen wonen in en sterke stad met leefbare buurten en dorpen. Meer specifiek voorziet het plan in de woonbehoefte van jongvolwassenen met een (lichte) stoornis in het autistisch spectrum die in staat zijn om, met een zekere vorm van woonbegeleiding, zelfstandig te wonen.

De combinatie met de buurtkamer bevordert bovendien het contact met de buurt en draagt daarmee bij aan de inclusie van de bewoners. Het plan sluit daarmee aan op de doelstelling dat inwoners zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en zoveel mogelijk met eigen regie deel uitmaken van de Bossche samenleving.

4.3.3 Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de nota 'Parkeernormering 2021' (27 november 2021). De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie en per stadsdeel gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. Zoals in de Actualisatie Koersnota is gesteld: “mobiliteit staat ten dienste van het realiseren van een bereikbare, leefbare en economisch sterke stad.” Parkeren is een essentieel onderdeel van mobiliteit, maar staat tegelijkertijd in dienst van ambities op het gebied van leefbaarheid, economie en bereikbaarheid van de stad. Het parkeerbeleid is dus geen doel op zich, maar een middel om bij te dragen aan de ambities van de stad. Daarnaast is parkeren voorwaardenscheppend voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen zijn aangepast, zodanig dat ze aansluiten bij de ambities van de gemeente met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling, bereikbaarheid en klimaat. Wel is het mogelijk om middels het maatwerkkader te kunnen afwijken van de parkeernorm, indien de initiatiefnemer dat weet te onderbouwen. Hierdoor kunnen de gemeentelijke ambities worden gerealiseerd zonder dat dit leidt tot een te hoge parkeerdruk in het openbaar gebied.

Doorwerking plangebied
In paragraaf 3.3.2 is uitvoerig beschreven op welke wijze in het plan wordt opgegaan met het parkeren. Naar deze paragraaf wordt dan ook verwezen.

4.3.4 Welstand

In de welstandsnota uit 2011 is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente ‘s-Hertogenbosch neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria. Het welstandsbeleid vormt daarbij de basis voor een actief, inspirerend en open architectuurbeleid conform de doelstellingen van de wetgever. Met deze welstandsnota wordt beoogd de burgers vooraf te informeren over de criteria en uitgangspunten, die de welstandscommissie zal hanteren bij de beoordeling van een bouwplan dat haar om advies wordt voorgelegd. Bovendien wordt inzicht gegeven in de hoofdlijnen en procedures waarbinnen de welstandscommissie handelt en waarbinnen de welstandsadviezen worden gevormd. Wanneer het welstandsbeleid daarnaast ook nog eens - bestuurlijk en maatschappelijk - breed gedragen wordt, zal dit zeker leiden tot de indiening van ‘passende’ ontwerpen van bouwplannen en zal repressief optreden (handhaving) uitzondering worden. De welstandsnota dient gezien te worden als een stimulans en inspiratiebron voor de kwaliteit van architectuur en het daarmee samenhangende welstandsniveau in de stad. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft naast de welstandsnota diverse beeldkwaliteitsplannen opgesteld voor gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte met opgestelde toetsbare criteria. In beginsel is een beeldkwalitetisplan buitenwettelijk en vormvrij, tenzij het beeldkwaliteitsplan gebruikt wordt voor het toeten van bouwplannen.

Doorwerking plangebied
Het voorgenomen plan is gelegen binnen het beeldkwaliteitsplangebied 'Orthen Links', vastgesteld op 22 april 2014. Het beeldkwaliteitsplan is de leidraad voor de behandeling van bouwplannen in de welstandcommissie binnen de gemeente 's-Hertogenbosch. In nader overleg kan worden afgeweken van de richtlijnen, indien dit geen afbreuk doet aan de beeldkwaliteit. De toetsing van de beeldkwaliteit zal geschieden door de welstandcommissie of een gemandateerd stedenbouwkundig ambtenaar. De wijk is ingedeeld in vier sfeergebieden met elk een eigen karakter. Het plangebied ligt in gebied 2: de woonbuurt tussen het dijklint en de Adelheidsstraat. De bebouwing heeft een duidelijke parcelering en een heldere ambitie ten aanzien van het kleur- en materiaalgebruik. Ook wordt er in de bebouwing gesteld dat er bakstenen in diverse kleurstellingen moeten worden toegepast, met sprongen in goot- en rooilijnen (zie beeldkwaliteitsplan Orthen Links). Uit de onderstaande impressie van het schetsontwerp van de nieuwbouw blijkt dat het plan goed past binnen de ambities uit het beeldkwaliteitsplan.

Het gebouw is opgebouwd uit drie bouwlagen met een plat dak. Dit wijkt af van het beeldkwaliteitsplan voor de wijk. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er echter geen bezwaar tegen een drielaags gebouw met een plat dak, omdat het blok de entree van de wijk markeert en een meerzijdig oriëntatie kent. Ook heeft het bouwblok niet alleen woonfuncties in de plint, maar ook een buurtkamer. Daarnaast zorgt de nieuwbouw voor een goede aansluiting op de bestaande bebouwing en het openbare ruimte. Zo ligt het blok aan een centraal gelegen ruim groen plein. De nieuwbouw met buurtfunctie vervult een centrale positie in de buurt. Het  bouwplan volgt verder de bouwstenen uit het beeldkwaliteitsplan en weerspiegelt het karakter van het gebied. Welstand heeft de vormgeving met een plat dak voor dit bouwplan dan ook aanvaardbaar gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0013.png"  
Figuur 11: impressie uit schetsontwerp bouwplan (bron: Hilberinkbosch Architecten)  
4.3.5 Bomen, water en groen

De Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021 is door de gemeenteraad vastgesteld op 9 maart 2021. Deze verordening bestaat uit drie onderdelen: bomen, water en groen en behoort bij de visie 's-Hertogenbosch Groen en Klimaatbestendig. In de verordening worden regels gesteld over het vellen van houtopstanden (bomen), het lozen van hemelwater en grondwater en het realiseren van groen. Het doel hiervan is het beperken van de gevolgen van klimaatverandering. Door de gevolgen van klimaatverandering wordt de gemeente 's-Hertogenbosch kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. Ook is sprake van achteruitgang van de biodiversiteit. Met de regels in de verordening kunnen de gevolgen van klimaatverandering beter worden opgevangen en wordt een meer groene en blauwe inrichting van de stad, wijken en dorpen geborgd.

Bomen
Voor bomen (houtopstanden) is aangesloten bij de uitgangspunten van het Bomenbeleidsplan 2017. Bomen dragen bij aan een betere wateropvang, leveren schaduw, een hogere luchtvochtigheid en dragen daarmee bij aan verkoeling. Ook dragen bomen bij aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving en zijn bepaalde houtopstanden waardevol voor onze leefomgeving. Daarom zijn in de verordening regels opgenomen om categorieën houtopstanden die voor de gemeente van belang zijn te beschermen. Voor deze categorieën houtopstanden geldt onder meer een vergunningplicht. Zonder een vergunning mogen deze houtopstanden niet worden geveld.

In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet aan de beschermde bomenstructuren. Het plan is daarom niet strijdig met het Bomenbeleidsplan. Er worden enkele nieuwe bomen gerealiseerd op het onbebouwde terrein rondom de nieuwbouw.

Water
Voor water gelden regels voor het lozen van grondwater en hemelwater. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen door extreme neerslag toe, maar ook de kans op langdurige periodes van droogte. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het onder meer van belang dat voldoende waterberging op eigen terrein wordt gerealiseerd. Daarom is in de verordening onder meer de verplichting opgenomen om hemelwater op eigen terrein te verwerken, waarbij een hemelwatervoorziening met een bepaalde capaciteit moet worden gerealiseerd.

Dit onderdeel is uitgewerkt in de waterparagraaf in paragraaf 5.11.

Groen
In de nieuwe verordening is een groennorm opgenomen voor plannen waarbij meer dan 500 m² nieuwe/ vernieuwde verharding wordt gerealiseerd. Het plangebied is op de Groenkaart behorend bij de verordening aangeduid als 'brede binnenstad'. Hiervoor geldt een groennorm van minimaal 35%. Het doel van de groennorm is om te komen tot een klimaatadaptieve, biodiverse en groene omgeving.

Onderbouwing groennorm
Kwantitatief
In figuur 13 (beter leesbare versie is opgenomen in Bijlage 1) is de kwantitatieve groenscore voor het planvoornemen bepaald. Hieruit blijkt dat de groenscore in oppervlakte (zonder aanvulling) in lijn met de groennorm is en dat deze inclusief aanvulling op 73% uitkomt. Daarmee wordt ruimschoots aan de kwantitatieve groennorm.

Het scoresysteem heeft als doel een groenscore te bepalen welke getoetst kan worden aan de groennorm zoals opgenomen in de Groennormkaart van de Verordening (bijlage 3).

Scoresysteem Kwanitatieve groenscore  
Hoe groot is het plangebied/ project gebied (of perceel)?   922 m²  
Wat is de oppervlakte bebouwing (woning, bedrijf, garage, tuinhuis, etc.)?   523 m²  
Wat is de oppervlakte groen en water (gras, plantenbakken, perkjes, vijver, wadi, tuin, etc.)   131 m²  
Wat is de oppervlakte verharding (in-/oprit, wegen, treras, looppaden etc.)   268 m²  
Wat is de oppervlakte half verharding (grasbetonstenen)?   0 m²  
Totaal   922 m²  
   
De groenscore zonder aanvulling   14%  
   
Aanvullend    
Is er sprake van een groen dak?   78 m²  
Is er sprake van een groene gevel?   90 m²  
Is er sprake van een kroonprojectie bomen?   30 m²  
   
De groenscore met aanvulling   73%  
Figuur 12: Kwantitatieve groenscore planvoornemen  


De groenscore bedraagt 73%, inclusief groen dak, groene gevel en kroonprojectie bomen.

Kwalitatief
Doelstelling ten aanzien van ecologie is het vergroten van de biodiversiteit. Hiervoor geldt een minimale kwalitatieve biodiversiteitscore. Deze score wordt bepaald aan de hand van bijlage 4b van de Verordening. Het plan dient te voldoen aan een minimum score van 8 (van de maximaal 13) punten en voldoet hieraan. Onderhavig plan wordt ingeschaald op 8 punten. Dit wordt per onderdeel kort toegelicht.

  • A: de kwantitatieve groenscore bedraagt 73% en is meer dan 38% boven de groennorm;
  • B1: In de huidige situatie zijn geen groene kwaliteiten in het plangebied aanwezig. Het betreft een braakliggend terrein zonder waardevol groen. Er is ook geen water aanwezig. In de toekomstige situatie wordt binnen de beperkt beschikbare ruimte zoveel als redelijkerwijs mogelijk groen toegepast, zowel op het binnenterrein (met de toevoeging van twee bomen) als aan de randen (beplanting, haag). Omdat er geen bestaande groene kwaliteiten zijn, is echter een score van 0 toegekend;
  • B2: de beschikbare ruimte is beperkt. Op de onbebouwde ruimte, het dak en de gevels wordt groen toegevoegd, dat beschutting en voedsel kan bieden voor diersoorten;
  • C1: er wordt grotendeels gebruik gemaakt van inheemse soorten;
  • C2: op de kopgevel wordt een groene/begroeide gevel gerealiseerd met gebiedseigen beplanting;
  • D: in het ontwerp van het gebouw zijn nestgelegenheden voor vleermuizen en vogels geïntegreerd, op een vergelijkbare wijze als eerder in de wijk toegepast. Deze maatregelen maken ook onderdeel uit van het ecologisch uitvoeringsprotocol.

Samenvattend wordt in het plan naar rato van de beperkt beschikbare ruimte en de functie van het plangebied voorzien in diverse waardevolle groenelementen. Het plan levert hiermee een bijdrage aan het behoud/de vergroting van de biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0014.png"  
Figuur 13: kwalitatieve groenscore/biodiversiteitscore  

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
Er zijn twee omgevingstypes, namelijk een rustige woonwijk en gemengd gebied. Volgens de VNG-brochure is een rustige woonwijk, een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied, als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstypen gemengd gebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied.

5.2.2 Onderzoek

De planlocatie is gelegen in een woonwijk. In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen echter ook verschillende vormen van bedrijvigheid te vinden. Functies in de nabije omgeving bestaan uit de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', 'Horeca' en 'Kantoor'. Het omgevingstype is te karakteriseren als een gemengd gebied, vanwege de ligging van het plangebied aan de rand van een lint met diverse functies. De richtafstanden mogen met één stap worden verlaagd.

Invloed omgeving op plangebied
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. In de huidige situatie is het plangebied eveneens bestemd voor 'Wonen'. Hierna wordt getoetst of de richtafstanden van in de omgeving gelegen functies over het plangebied heen reiken.

Ten oosten van het plangebied aan de weg Orthen is een aantal bedrijfsmatige functies en een horecagelegenheid aanwezig. De kortste afstand van dergelijke functies tot het plangebied is ongeveer 20 meter. De betreffende functies behoren tot milieucategorieën 1 en 2. Aan de bijbehorende richtafstand van maximaal 10 meter wordt voldaan.

Ten zuidwesten van het plangebied gelegen op circa 170 meter bevinden zich panden van Weener XL, die zijn bestemd als 'Bedrijf - 2'. Deze bestemming laat bedrijven toe onder de categorieën 1 en 2 zoals genoemd in de bij de regels als bijlage behorende Staat van Bedrijfsactieviteiten - bedrijventerreinen. Voor deze categorieën gelden de afstanden 10 en 30 meter. Hier wordt ruim aan voldaan.

Ten westen van het plangebied op circa 250 meter is het industrieterrein De Rietvelden-Ertveld gelegen. De gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 4.1, waar een richtafstand geldt van 100 meter voor gemengd gebied. Hier wordt aan voldaan. Het plangebied ligt overigens ook buiten de geluidzone behorende bij dit gezoneerde industrieterrein (zie ook hierna in paragraaf 5.3), zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in dit opzicht voldoende is geborgd.

Ten zuidoosten van de planlocatie gelegen op circa 90 meter afstand bevinden zich panden met de enkelbestemming 'Horeca'. De enkelbestemming biedt ruimte voor horecabedrijven tot en met categorie 3 van de bij de regels als bijlage behorende Staat van Horeca-activiteiten. Hier zijn geen richtafstanden aan verbonden, zodat belemmeringen over en weer niet aan de orde zijn.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied voldoende geborgd is. De woningen worden buiten de richtafstanden van omliggende bedrijvigheid opgericht. Er ontstaan ook geen belemmeringen voor deze functies.

Invloed plangebied op omgeving
Het planvoornemen ziet tevens op het realiseren van een kleinschalige maatschappelijke functie, namelijk een buurtkamerfunctie in het gebouw. Gezien de aard en omvang van deze voorziening behoort deze tot milieucategorie 1. Een dergelijke functie is inpasbaar in deze omgeving, omdat hierbij in gemengd gebied geen richtafstand behoort. Onevenredige hinder kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

5.2.3 Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen de richtafstanden van omliggende bestemmingen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.3 Geluid

5.3.1 Toetsingskader

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het besluitgebied (nieuwe) geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
5.3.2 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidsonderzoekszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De beoogde ontwikkeling ligt binnen de zone van enkele wegen met een geluidzone. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, de hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt dan 63 dB.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting en de hoogst toelaatbare geluidbelasting staan beschreven in artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh). De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB (artikel 82 lid 1 Wgh). Mocht niet aan deze grenswaarde kunnen worden voldaan, dan kan eventueel ontheffing worden verkregen voor een hogere waarde (artikel 83 Wgh). De toegestane snelheid varieert bij de verschillende wegen in het onderzoeksgebied. Voor 50 km/uur wegen bedraagt de reductie 5 dB. Voor 30 km/uur wegen is er geen aftrek.

Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van deze weg geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 63 dB. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • Bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of woningindeling)

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen. Een hogere waarde mag – zoals gezegd - de maximale geluidsbelasting van 63 dB niet overschrijden. Voorwaarden voor een vast te stellen hogere waarde zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van een geluidsluwe (rustige) zijde en een geluidsniveau in de buitenruimte (zoals achtertuin/balkon) dat voldoet aan de ambitie voor het betreffende gebied. Voor geluidsbelastingen op gevels meer dan 63 dB kan formeel geen ontheffing worden verleend.

Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat deze binnenwaarde wordt voldaan.

Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 22 appartementen en een buurtkamer. Voor de geluidgevoelige bestemming (wonen) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Toetsing heeft plaatsgevonden op de volgende wegen: Ertveldweg, Hambakenweg, het Wiessem, Orthen, Orthenseweg en Zandzuigerstraat.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van vrijwel alle onderzochte wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Uitzondering hierop is de weg Orthen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt namelijk dat een hogere waarde voor deze weg nodig is, omdat de geluidbelasting maximaal 53 dB bedraagt. Een hogere waarde is nodig voor de appartementen vanwege te hoge geluidsbelastingen aan de zuidoostzijde van het gebouw, waarbij de hoogste belasting op de 2e verdieping optreedt. Er wordt wel (ruimschoots) voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Maatregelen aan de bron en/of in de overdracht zijn redelijkerwijs niet mogelijk. Maatregelen bij de ontvanger zijn mogelijk met inachtneming van de in het onderzoek berekende cumulatieve geluidbelastingen. Deze bedraagt maximaal 59 dB ter plaatse van de zuidoostelijke gevel op de 2e etage. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan 59 - 33 = 26 dB.

Het woon- en leefklimaat is aan de buitenzijde van het appartementen te classificeren als 'matig' en aan de binnenzijde als 'zeer goed'. Hiermee kan een acceptabel woon- en leefklimaat voldoende worden geborgd. Dit blijkt mede uit de volgende omstandigheden:

  • De appartementen beschikken over een geluidluwe gevel;
  • De appartementen beschikken over een geluidluwe buitenruimte;
  • Aangezien nieuwbouw daarnaast over het algemeen aan hoge eisen voor de gevelwering voldoet kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat binnenin de woningen niet in de weg staat.

Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en aan de in het gemeentelijk beleid genoemde subcriteria. De relevante beleidsstukken zijn: Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente 's-Hertogenbosch d.d. 16-6-2009 en de Nota hogere grenswaarden geluid voor gemeente 's-Hertogenbosch d.d. augustus 2010. Er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid voor een onrustig gebied in een stromingszone. Maatregelen worden dan niet doelmatig geacht.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het verlenen van hogere waarden niet op bezwaren stuit.

5.3.3 Railverkeerslawaai

Een belangrijke basis voor de bescherming van geluidgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai in het ruimtelijke spoor is de Wet geluidhinder (Wgh). Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidzones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Als de ontwikkeling binnen de zone ligt, is de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel (of bouwvlak als dat groter is) van de woning 55 dB. Onder voorwaarden is een hogere geluidbelasting mogelijk tot 68 dB. De beoogde ontwikkeling ligt binnen de zone van de spoorlijn 's-Herogenbosch-Utrecht. Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk.

Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 55 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:

  • Bronmaatregelen (bijvoorbeeld aanpassing intensiteiten of soort wegdekverharding)
  • Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidsafscherming)
  • Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld aanbrengen extra geluidsisolatie aan de gevel of woningindeling).

Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor geluidsgevoelige objecten een hogere waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij zulke gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting.

Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de zone van het spoortraject 's-Hertogenbosch-Utrecht. Het planvoornemen betreft 22 appartementen. Voor deze geluidgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

De berekende geluidbelasting bedraagt op zijn hoogt 45 dB op de 2e verdieping ter plaatse van de zuidwestgevel op vier toetspunten, op de noordwestgevel op één toetspunt en op de zuidoostgevel op één toetspunt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt niet overschreden. Het verlenen van hogere waarden is daarom niet noodzakelijk.

Aangezien wegverkeerslawaai de enige gezoneerde geluidsbron is waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden (zie par. 5.3.2), is cumulatie op basis van de Wgh niet nader onderzocht. Wel is in het kader van de benodigde gevelwering en het woon- en leefklimaat de geluidbelasting van weg- en railverkeerslawaai gecumuleerd. Het woon- en leefklimaat voor de appartementen wordt geclassificeerd als 'zeer goed'.

5.3.4 Industrielawaai

Geluidszonering
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder.

Het doel van zo'n geluidszone is tweeledig: Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai. De zone vormt als het ware een buffer (ruimtelijke scheiding) tussen industriële activiteiten en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De keuze van de ligging van de zone is gebaseerd op een afweging tussen de ruimte voor de bedrijven (industrie) en de ruimte voor geluidsgevoelige objecten. De geluidzone zelf vormt hierbij een aandachtsgebied voor geluid, waarin niet zonder meer nieuwe woningen (en andere geluidgevoelige objecten) mogen worden gebouwd. De geluidzone voorkomt hiermee dat woonbebouwing oprukt in de richting van bedrijven. Het andere doel van de geluidzone is het bieden van akoestische ruimte waarover bedrijven op het industrieterrein maximaal kunnen beschikken. Door het vastleggen van een geluidzone wordt wettelijk akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein gezamenlijk maximaal kunnen beschikken zodat dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen vastleggen in het bestemmingsplan biedt daarmee zowel de omgeving (omwonenden) als bedrijven rechtszekerheid over de kwaliteit van het gebruik van hun kavel.

De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone, die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A) contour, worden vastgelegd. De geluidzone is daarmee het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens (de 50 dB(A) contour). De zone is dus het gebied, behalve het industrieterrein zelf, waarbinnen vanwege dat industrieterrein een geluidsbelasting mag heersen van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer. Deze eis is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Gevolg hiervan is, dat bij ontwikkelingen op en rond het industrieterrein, rekening wordt gehouden met de geluidzone die om het industrieterrein is gelegen. Dit geldt zowel bij ruimtelijke plannen, als bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bij meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen in de zone geldt een hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A). De geluidbelasting op woningen op een gezoneerd industrieterrein wordt formeel niet getoetst. Dit geldt ook voor andere mogelijk geluidsgevoelige objecten.

Doorwerking plangebied
Binnen de bestemmingsplannen 'Noord' en 'Orthen Links' is de geluidzone rondom het bedrijventerrein 'De Rietvelden - Ertveld' geprojecteerd. Dit betreft een geluidgezoneerd industrieterrein. Binnen het bestemmingsplan is een geluidzone 'industrie' opgenomen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein De Rietvelden - Ertveld op geluidsgevoelige objecten. Het plangebied is niet gelegen binnen deze geluidzone. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Gezien de ligging op betrekkelijk grote afstand van de geluidzone, is een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat vanwege het industriterrein niet aannemelijk.

5.3.5 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief. Ten aanzien van het wegverkeerslawaai zijn hogere waarden benodigd. Deze kunnen redelijkerwijs worden verleend. Het is van belang dat de procedure voor de vaststelling van hogere waarden gelijk moet oplopen met het bestemmingsplan. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan voldoende worden geborgd.

5.4 Trillingen

Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).

Doorwerking plangebied
Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. De spoorweg is gelegen op circa 180 meter afstand van het plangebied en ligt daarmee ruimschoots buiten deze afstand. Op basis van de Handreiking nieuwbouw en spoortrillingen is voor ontwikkelingen binnen de zone tussen 100 en 250 meter van het spoor, zoals onderhavig plangebied, een quickscan trillingshinder aan de orde als klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven. Een dergelijke aanleiding is hier niet aan de orde. In dat verband is van belang dat in het kader van het tracébesluit Meteren-Boxtel (2020) een trillinghinderonderzoek is uitgevoerd, waarin ook de wijk Orthen West is meegenomen (Arcadis, PHS Meteren-Boxtel, Achtergrondrapportage Trillingen, maart 2020). Uit dit onderzoek kan worden afgeleid dat ter plaatse van het plangebied geen onevenredige trillinghinder kan worden verwacht. Nader onderzoek of nadere maatregelen zijn niet noodzakelijk.

5.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Bij onderhavig plan is lichthinder niet relevant te noemen, omdat in de omgeving van het plangebied geen functies of voorzieningen aanwezig zijn, waarvan onevenredige lichthinder te verwachten valt. Sportpark Noord, waar sportvelden met verlichting aanwezig zijn, ligt op ruim 100 meter afstand van het plangebied. Gezien deze afstand kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat onevenredige lichthinder kan worden uitgesloten.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Activiteitenbesluit (eventueel vuurwerkbesluit)
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)

5.6.2 Onderzoek externe veiligheid

Het beoogde plan maakt het oprichten van een nieuw kwetsbaar object mogelijk. Met behulp van de risicokaart is een inventarisie gemaakt van risicobronnen met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. Onderstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart, de planlocatie is aangeduid middels een blauwe omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0015.png"  
Figuur 14: ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen  

In het kader van dit bestemmingsplan is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 7. Hierna worden de resultaten van dit onderzoek besproken. In het onderzoek is tevens getoetst aan het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid (Beleidsvisie externe veiligheid, 2010). Tevens is de Veiligheidsregio Brabant Noord in de gelegenheid gesteld om een vooroverlegreactie in te dienen en een advies uit te brengen. De vooroverlegreactie (d.d. 24 maart 2021 met kenmerk 2021-000758, Bijlage 9) en het advies (d.d. 15 juni 2023 met kenmerk 2023-002079, Bijlage 10) zijn bij de verantwoording van het groepsrisico betrokken.

Beschouwing risicobronnen
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante risicobronnen gelegen.

Transport over het spoor
Circa 185 meter ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn (verbinding Utrecht - 's-Hertogenbosch). Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze risicobron. Op basis van de Beleidsvisie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen
Het plangebied ligt in de nabijheid van hogedruk aardgasleiding Z-523-01-deel-1. Aangezien het plan deels binnen de 100% en 1% letaliteitsafstand van deze buisleiding ligt, is de hoogte van het groepsrisico van zowel de huidige als toekomstige situatie berekend. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 8. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied lager is dan de oriënterende waarde (OW), maar wel hoger dan 0,1 * OW. De planvorming heeft geen rekenkundige invloed op de hoogte van het groepsrisico.

De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) worden meegenomen in de beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Uit bovenstaande beschouwing blijkt dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig is vanwege de aanwezigheid van een spoorlijn en buisleiding in de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 4 van Bijlage 7 is deze verantwoordingsplicht uitgewerkt.

Uit deze verantwoording blijkt dat de restrisico's acceptabel kunnen worden geacht. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn geen overwegende bezwaren aan de orde.

Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding en spoorlijn (transportroute voor gevaarlijke stoffen). Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Tevens is het groeprisico ten aanzien van de buisleiding berekend. Het plan heeft geen rekenkundige invloed op de hoogte van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt ook niet overschreden.

De Veiligheidsregio Brabant-Noord heeft zoals gezegd d.d. 21 maart 2021 een vooroverlegreactie ingediend en d.d. 15 juni 2023 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het vooroverleg en advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.6.3 Onderzoek kabels en leidingen

Ten noorden van het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen van 150 kV, die beschikt over een magneetveldzone van 100 meter aan weerszijden van de leiding. Het plangebied is niet gelegen binnen deze zone.

Voor het overige zijn in de omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Lucht

5.7.1 Toetsingskader

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen. Een project is toelaatbaar als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma
  • Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM.
  • Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2 µg/m³).

Op 22 september 2022 heeft de World Health Organization (WHO) nieuwe advieswaarden voor de luchtkwaliteit uitgebracht. De advieswaarden zijn flink naar beneden bijgesteld ten opzichte van de advieswaarden uit 2005. De advieswaarden zijn gezondheidskundige grenzen voor de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Deze waarden staan los van de EU-richtlijn Luchtkwaliteit.

Stof   EU-grenswaarde   WHO-advieswaarde (2021)  
NO2   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   25 µg/m3   5 µg/m3  
Tabel: Europese grenswaarden en WHO-advieswaarden - jaargemiddelde concentratie (Bron: InfoMill.nl)  
5.7.2 Onderzoek

Met voorgenomen ontwikkeling is er sprake van de bouw van 22 appartementen. Woningen zijn niet aangewezen als 'gevoelige bestemming' in het Besluit Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Wel moet er gekeken worden of het plan NIBM (Niet in betekende mate bedragen) aan de luchtverontreiniging. Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 µg/m³. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een worst-case uiterst maximum van 72 motorvoertuigwegingen per per etmaal (zie par. 3.3.1), toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

Zoals gezegd is een formele toets aan de kwaliteitsnormen hier niet aan de orde, echter is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' de luchtkwaliteit wel beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0016.png"  
Figuur 15: Luchtkwaliteit sitkstofdioxide NO2 - 2020 (Bron: atlasleefomgeving.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0017.png"  
Figuur 16: Fijnstof (PM10) - gemiddeld in 2020 (Bron: atlasleefomgeving.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0018.png"  
Figuur 17: Fijnstof (PM2,5) - gemiddeld in 2020 (Bron: atlasleefomgeving.nl)  

De huidige concentraties zijn in beeld gebracht in figuren 15 tot en met 17. De NO2 concentratie ter plaatsevan de planlocatie is 14-16 µg/m3; dit valt boven de WHO-advieswaarde maar ruim onder de EU-grenswaarden. De fijnstof PM10 concentratie is 16-18 µg/m3, dit valt boven de WHO-advieswaarde maar ruim onder de EU-grenswaarden. Ook de concentratie fijnstof PM2,5 van 10-11 µg/m3, valt boven de WHO-advieswaarde, maar ruim onder de EU-grenswaarden. Daarmee kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' zorgt niet voor belemmeringen.

5.8 Bodem

5.8.1 Toetsinskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

5.8.2 Onderzoek

Het plan betreft geen functiewijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Binnen het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'wonen'. Het plangebied is ook als zodanig in gebruik c.q. in gebruik geweest. Een bodemonderzoek is daarom voor de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk. Wel zal na sloop van de bestaande bebouwing een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd en een bodemonderzoek in het kader van de omgevingsvergunningprocedure nodig zijn.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor 'Orthen Links' zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken geven geen aanleiding om belemmeringen in dit opzicht te verwachten. In en nabij het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetroffen of verwacht, die aanleiding tot nader onderzoek zouden kunnen geven. Verwacht mag worden dat de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.8.3 Conclusie

Het aspect odem vormt geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet nodig in het kader van dit bestemmingsplan.

5.9 Geur

5.9.1 Toetsingskader

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de Wgv zijn voor verschillende dieren geuremissienormen opgenomen die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over de Verordening geurhinder en veehouderij 2008. Deze geurverordening is in werking getreden op 21 mei 2008 en daarin zijn de volgende geurbelasting normen opgenomen (het plangebied is niet gelegen binnen Gebied 1 of 2):

  • a. Binnen de bebouwde kom wordt, met uitzondering van Gebied 1 en Gebied 2 en in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de wet, een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan 1,0 odour unit per kubieke meter lucht.
  • b. Binnen de bebouwde kom wordt in Gebied 1 en Gebied 2 en in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de wet, een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan 5,0 odour units per kubieke meter lucht.
  • c. Buiten de bebouwde kom wordt in Gebied 1 en Gebied 2 en in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de wet, een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan 5,0 odour units per kubieke meter lucht.
  • d. Buiten de bebouwde kom wordt, met uitzondering van Gebied 1 en Gebied 2 en in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de wet, een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan 10,0 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van artikel 6 van de wet en in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, tot een geurgevoelig object:

  • a. binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;
  • b. buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.
5.9.2 Onderzoek

Onderzocht is of er redelijkerwijs sprake kan zijn van te ervaren geurhinder van een of meerdere veehouderijen op de locatie van de vluchtelingenopvang. Dat kan worden achterhaald aan de hand van luchtfoto's en de kaarten 'Veehouderijen in Noord-Brabant' en 'Achtergrondbelasting geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

Uit de geraadpleegde bronnen volgt dat in de directe omgeving van het plangebied op circa 2,1 km ten noordwesten zich een vleesvarkenshouderij bevindt. Aan de hand van de opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' valt fokken en houden van varkens onder de milieucategorie 4.1 waar een richtafstand geldt van 100 meter tot gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen de afstand voor geuroverlast.

Ten zuidwesten op 3,2 en 3,4 km liggen twee melkrundveehouderijen. Aan de hand van de opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' valt fokken en houden van rundvee onder de milieucategorie 3.2 waar een richtafstand geldt van 50 meter tot gemengd gebied. Voornemens plangebied bevindt zich niet binnen de afstand voor geuroverlast.

Bovenstaande kan worden bevestigd aan de hand van de gegevens uit de kaart 'Achtergrond geurbelasting' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Een voor het plangebied relevante uitsende van deze kaart is opgenomen in onderstaande figuur 18. Uit de kaart 'Achtergrondbelasting geur' volgt dat de kwaliteit van de leefomgeving met betrekking tot geur afkomstig van de agrarische bedrijven binnen het plangebied zeer goed is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0019.png"  
Figuur 18: Achtergrondbelasting geur planlocatie (gelegen binnen zwarte omlijning). Bron: atlas odzob  
5.9.3 Conclusie

Er is geen sprake van belemmeringen met betrekking tot het aspect geur agrarisch.

5.10 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0020.png"  
Figuur 19: ligging hoogspanningsverbindingen ten opzichte van plangebied.  

De hoogspanningslijnen gelegen in de omgeving van het plangebied betreffen een spanning van 150kV. Voorgenomen plangebied is gelegen om 200 meter van de dichtstbij gelegen hoogspanningslijn. De hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 100 meter, beide richtingen. Het plangebied is buiten de indicatieve zone gelegen. Het Rijksbeleid en de aanwezige hoogspanningslijn vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.11 Water

5.11.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het waterbeleid in Nederland wordt van Europees niveau vertaald via rijks-, provinciaal en waterschaps-beleid, naar gemeentelijk beleid om samen de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Dit resulteert in de verplichting een watertoets uit (te) laten voeren. De voorschriften zijn vastgelegd in onder andere de Europese Kaderrichtlijn Water (22 december 2004) en zijn verder geïmplementeerd in het Rijksbeleid om te komen door samenwerking met de verschillende bevoegdheden te komen tot een duurzaam watersysteem. Naast dit beleidskader is het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 opgesteld als opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het is onderdeelvan het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Het doel van dit nieuwe RWP is; een klimaat adaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstel van de systeemwerking, er moet zuinig gedaan worden met het water en de bodem en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte en droge tijden. Het RWP is op 22 december 2021 in werking getreden.

Voor het grotere oppervlaktewater zijn er in Nederland diverse waterschappen actief die zich richten op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. De waterbeheerders werken daarom integraal samen met gemeenten, die het beheer over de ruimtelijke ordening en openbare ruimte hebben, om deze doelstellingen te halen.Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. De doelen van het waterschap voor de periode van 2022-2027 staan beschreven in het Waterbeheerplan. Het waterbeheer van Aa en Maas laat zich leiden door de volgende missie: "Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten". Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt bij het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij planontwikkelingen wordt tevens de gemeente betrokken omdat deze meestal het beheer over het lokale (opper)vlaktewater hebben.

De drie Brabantse waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta hebben hiervoor een gezamenlijke Keur opgesteld (Keur waterschap Brabantse Delta 2015). De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken en moet een vergunning aanvragen. In sommige gevallen volstaat een melding. De uitzonderingen staan beschreven in de Algemene regels. Afhankelijk van de werkzaamheden in het oppervlaktewater kan een vergunning benodigd zijn. Inrichtingen van waterhuishoudingen voor nieuw- (her/ver) bouwplannen worden door het bevoegd gezag getoetst en gekeurd. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.

5.11.2 Onderzoek

De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • 1. hergebruik
    • 2. infiltratie/bergen
    • 3. afvoer;
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
    • 1. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
    • 2. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
    • 3. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
    • 4. (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
    • 5. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem.

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.

Afvalwater en hemelwater
Het huidig verhard oppervlak in het plangebied bedraagt ca. 335 m² (ca. 345 m² bebouwd oppervlak en 90 m² overige verharding). Het toekomstige verhard oppervlak bedraagt ca. 791 m² (523 m² bebouwing en 268 m² overige verharding). De netto toename is ca. 456 m². Het toekomstige areaal aan verhard oppervlak komt neer op een bergingscapaciteit van ca. 47,46 m³ conform artikel 4.15 van de Verordening bomen, water en groen 's-Hertogenbosch.

Het dak van de nieuwbouw wordt gedeeltelijk uitgevoerd middels een groen dak (78 m²) met een bergingscapaciteit van minimaal 25 mm/m². Hiermee wordt hemelwater opgevangen en vertraagd afgevoerd richting het drainageriool.

De wijk Orthen-Links beschikt over een drainageriool, dat door de gemeente wordt beheerd. Dit riool is aangelegd bij de realisatie van de wijk. Het gemengd stelsel van de wijk is aangesloten op het centrale riool. Dit centrale riool transporteert het rioolwater naar het hoofdrioolgemaal aan de Oude Engelenseweg. Dit gemaal pompt het rioolwater naar de rioolwaterzuivering Treurenburg.

De hemelwaterafvoer van de woningen sluit op het drainageriool van de wijk aan. Dit riool zorgt voor infiltratie in de bodem. Tevens is een overloopvoorziening aangebracht in de sloot langs de Adelheidstraat. Gezien deze bestaande, goed functionerende voorziening voor de wijk, wordt hierop logischerwijs aangesloten bij onderhavig plan. Bij de aanleg van deze voorziening is rekening gehouden met de afronding van de ontwikkeling van de wijk in onderhavig plangebied. Het drainageriool beschikt over voldoende capaciteit om het hemelwater van onderhavig plan te verwerken. Het hemelwater kan zodoende goed worden verwerkt.

Het afvalwater wordt gescheiden afgevoerd op het gemeentelijk riool. Ook dit beschikt over voldoende capaciteit om het water te verwerken. Schoon hemelwater en afvalwater blijven gescheiden. Hiermee voldoet het plan aan het centrale uitgangspunt in het waterbeleid op diverse niveaus.

Grondwater en bodem
Het gebied Orthen-Links ligt van oudsher op 2,60m +NAP, maar is rond het plangebied bij de oorspronkelijke aanleg van de wijk opgehoogd tot circa 5,70m +NAP.

De waterhuishouding in de wijk wordt bepaald door de waterlopen rondom de voormalige locatie van de Weener Groep, zuidoostelijk van de wijk. Deze waterlopen zijn aangesloten op het watersysteem van Noord. Het peil is normaliter 1,80m +NAP. Gemiddeld eenmaal per 10 jaar loopt het waterpeil op tot 2,10m +NAP.

Invloedgebied
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen, omdat hier bepaalde planten en dieren leven die beschermd moeten worden. Invloedsgebieden Natura 2000 zijn bufferzones rond de Natura 2000-gebieden.

Op de keurkaarten van het Waterschap behorende bij de algemene regels is te zien dat het plangebied binnen een invloedsgebied ligt. Dit betekent dat er geen ingrepen mogen plaatsvinden op de grondwaterhuishouding. Bij eventuele bronnering, zal het onttrokken grondwater o.b.v. artikel 34, lid 7 van de Keur volledig terug in de bodem worden gebracht. Dit is niet aan de orde met onderhavig plan.

Oppervlaktewater
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Negatieve effecten op oppervlaktewateren zijn niet aan de orde.

Conclusie
In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het plangebied bepaald en ingevuld met een passend ontwerp voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

5.12 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte.

Op dit moment werken we intensief aan het verduurzamen van onze gemeente 's-Hertogenbosch. Hierbij is 'energie' een belangrijk speerpunt binnen onze gemeente. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.

Energie
Zoals gezegd is energiebeheer een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheids-ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen in onze gemeente.

Woningen
Vanaf 1 juli 2018 mogen nieuwe woningen en andere nieuwe kleinverbruikers niet meer op aardgas worden aangesloten. Vanaf 1 januari 2020 moet nieuwbouw aan zogenaamde 'BENG-eisen' voldoen. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”. In de tussenliggende periode geldt voor woningen een EPC waarde van 0,4. Het bestuursakkoord zet bij ontwikkelingen in om vooruit te lopen op de landelijke norm (zoals deze zich nu laat aanzien).

De nieuwbouw voldoet aan de BENG-eisen. Daarnaast wordt de huidige bebouwing circulair gesloopt en wordt de nieuwe bebouwing in duurzame materialen uitgevoerd (waaronder hout).

Klimaatverandering
Het klimaat verandert. In Nederland krijgen we volgens de meest recente KNMI-modellen in de toekomst te maken met meer extreme weersomstandigheden zoals langere droge periodes, heftigere buien (met mogelijk meer onweer, neerslag, hagel en wind) en gemiddeld zal de temperatuur stijgen. Door hierop tijdig te anticiperen en aanpassingen door te voeren aan de fysieke leefomgeving van de stad en adaptief gedrag van haar inwoners te ondersteunen, blijft de stad van de toekomst veilig en leefbaar.

Om hittestress te voorkomen als gevolg van veel verstening en asfalt liggen bij (her)ontwikkeling in de bestaande stad kansen voor een klimaatadaptieve inrichting. Vooral het aanleggen van groen en aanplanten van bomen zorgt voor verkoeling. Voor bomen is het belangrijk dat ze voldoende ondergrondse groeiruimte krijgen en altijd van voldoende water zijn voorzien. Voor een klimaatadaptieve inrichting van het plan worden onderstaande maatregelen uitgevoerd:

  • Realiseren van een groen dak (78 m²) dat zorgt voor vertraagde waterafvoer;
  • Inpassing van groen, inclusief groene gevel, ter beperking van hittestress. Zie voor een nadere toelichting hierop paragraaf 4.3.5.

Binnen de beperkte ruimte in het plangebied wordt op evenredige wijze rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen.

5.13 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer is het voor projecten die mogelijk grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) te doorlopen. De m.e.r.-procedure is bedoeld om ten aanzien van bepaalde plannen en besluiten de milieubelangen expliciet mee te wegen bij besluitvorming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij in de vorm van een m.e.r.-beoordeling moet worden afgewogen of significante negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien deze niet kunnen worden uitgesloten dan dient alsnog een MER opgesteld te worden.

5.13.1 Toetsingskader

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onder deel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Blijft de ontwikkeling onder de drempel, dan is sprake van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Gemeenten en provincies moeten ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Er kan ook sprake zijn van een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Dit kan het geval zijn als gevolg van toename van stikstof op stikstofgevoelige natuurgebieden.

5.13.2 Conclusie

Het realiseren een appartementencomplex met 22 appartementen valt niet onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject) en blijft ruimschoots onder de drempelwaarden genoemd in het Besluit m.e.r. Het kan echter zijn dat de ontwikkeling wel kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit hangt af of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijk ontwikkeling een rol.

In dit geval gaat het om het oprichten van een appartementencomplex in een al bestaande Woonbestemming, waarbij het feitelijke gebruik van de gronden niet wijzigt. Voorts ligt de locatie niet in of nabij een beschermd natuurgebied, maar middenin bestaand stedelijk gebied. Ook is er geen risico op verontreiniging en leidt de ontwikkeling niet tot hinder voor omliggende functies. Een en ander is in dit hoofdstuk aangetoond. Er worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt en/of – technologieën toegepast, waardoor er geen sprake is van risico op ongevallen. Ook blijkt uit dit voorliggende bestemmingsplan dat er geen sprake is van significant nadelige gevolgen voor het milieu.

Voorgaande maakt dat de ontwikkeling in het plangebied niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van categorie 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Derhalve is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren, ook bestaat er geen aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Deze paragraaf vormt de vormvrije-m.e.r.-beoordeling.

5.14 Ecologie

5.14.1 Toetskingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

5.14.2 Onderzoek

Negatieve effecten op beschermde soorten zijn vanwege de aard van het plan op voorhand niet uitgesloten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting.

Toetsing gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek”, bevindt zich op circa 2,4 kilometer afstand ten zuiden van het projectgebied. ). Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet aan de orde, waardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is uitgesloten. Volledige zekerheid omtrent het aspect stikstof is echter alleen verkrijgbaar middels een berekening in AERIUS Calculator. Hierop wordt in paragraaf 5.15 ingegaan. Uit de betreffende paragraaf en het uitgevoerde onderzoek blijkt dat negatieve effecten in dit opzicht uitgesloten kunnen worden.

Het plangebied is niet gelegen binnen het NNB. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNB ligt ongeveer 400 meter ten noordwesten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Toetsing beschermde houtopstanden
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.

Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt en er geen (onderdelen van) houtopstanden aanwezig zijn is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.

Toetsing soortenbescherming
Vogels
Bij sloop van de gebouwen bestaat de kans dat er één of meerdere nesten van de huismus en gierzwaluw verloren gaan. Nesten van de huismus en gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Middels een vervolgonderzoek dient duidelijk te worden of zich onder de daken van de gebouwen nesten van de huismus of gierzwaluw bevinden.

Er is soortgericht vervolgonderzoek verricht naar zowel de huismus als gierzwaluw. De rapportages hiervan zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 12 en Bijlage 13. De bebouwing in het plangebied valt binnen het Soortmanagementplan van initiatiefnemer. Met betrekking tot de huismus dient te worden uitgesloten dat er een kolonie van meer dan 10 nesten aanwezig is binnen de bebouwing. Op basis van het nader onderzoek en de beschikbare informatie, kan de aanwezigheid van een kolonie van de huismus in het plangebied worden uitgesloten. Er zijn tevens geen bijzondere functies voor de gierzwaluw vastgesteld.

Door mitigerende maatregelen uit te voeren uit het Soortmanagementplan van de initiatiefnemer kan met dit project worden aangesloten bij de huidige ontheffing van initiatiefnemer (Stichting BrabantWonen) en is een volledig protocollair onderzoek en separate ontheffing niet noodzakelijk.

Deze maatregelen dienen meegenomen te worden in een regulier uitvoeringsplan en ecologisch werkprotocol. Het benodigde document is opgesteld (d.d. 13 september 2023) en dient voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van de rust- of verblijfplaatsen behouden worden en zal schade aan individuen worden voorkomen.

Ten aanzien van beschermde vogelsoorten zijn er geen belemmeringen voor het plan aan de orde.

Vleermuizen
Bij de sloop van de huidige bebouwing bestaat de kans dat er één of meerdere verblijfplaatsen van een vleermuissoort verloren gaan. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Middels een vervolgonderzoek dient duidelijk te worden of zich in de te slopen bebouwing verblijfplaatsen van een vleermuissoort bevinden.

Er is soortgericht vervolgonderzoek verricht. De rapporage hiervan is opgenomen in Bijlage 13. Er zijn geen bijzondere functies voor vleermuizen vastgesteld. Door mitigerende maatregelen uit te voeren uit het Soortmanagementplan van de initiatiefnemer kan met dit project worden aangesloten bij de huidige ontheffing van initiatiefnemer (Stichting BrabantWonen) en is een volledig protocollair onderzoek en separate ontheffing niet noodzakelijk.

Deze maatregelen dienen meegenomen te worden in een regulier uitvoeringsplan en ecologisch werkprotocol. Het benodigde document is opgesteld (d.d. 13 september 2023) en dient voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van de rust- of verblijfplaatsen behouden worden en zal schade aan individuen worden voorkomen.

Ten aanzien van vleermuizen zijn er geen belemmeringen voor het plan aan de orde.

Grondgebonden zoogdieren
Met de ontwikkeling binnen het plangebied gaan geen verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde soorten verloren. Ook gaat er geen (essentieel) leefgebied van een grondgebonden zoogdiersoort verloren. Inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties van soorten en overtreding van de Wnb is niet aan de orde. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen.

Reptielen
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van reptielen zijn op voorhand uitgesloten.

Amfibieën
De voorgenomen plannen zullen geen afname van geschikt essentieel habitat van een amfibieënsoort veroorzaken, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van populaties en overtreding van de Wnb is dan ook uitgesloten. In het kader van de algemene zorgplicht is het wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor eventueel passerende individuen.

Vissen
Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater binnen het plangebied kan deze soortgroep buiten beschouwing worden gelaten.

Ongewervelde diersoorten en vaatplanten
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van beschermde ongewervelde soorten zijn op voorhand uitgesloten

5.14.3 Conclusie

Met de wijziging van het bestemmingsplan verandert de functie van het plangebied voor in deze omgeving aanwezige beschermde soorten, niet wezenlijk. Door bij realisatie van de beoogde nieuwbouw mitigerende maatregelen uit te voeren uit het Soortenmanagementplan van de initiatiefnemer kan met dit project worden aangesloten bij de huidige ontheffing van initiatiefnemer (Stichting BrabantWonen) kan het nieuwe gebouw onderdak bieden aan beschermde soorten en is een volledig protocollair onderzoek en separate ontheffing niet noodzakelijk.

In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor eventueel aanwezige individuen in de te slopen panden. Hoewel middels onderzoek en op basis van de ontheffing voldoende is onderbouwd dat de Wet natuurbescherming niet wordt overtreden, houdt dit in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen, verrichtte onderzoeken zijn immers momentopnamen. Ten aanzien van broedvogels is het verstandig dat, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor andere dieren zal het volgens voorschriften uit de ontheffing/protocol natuurvrij maken van de gebouwen, hiervoor zorgen.

5.15 Stikstofdepositie

In het kader van de Wet natuurbescherming dient beoordeeld te worden of een ontwikkeling de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Overbelasting door stikstofdepositie vormt voor een groot aantal Natura 2000-gebieden een groot probleem voor de natuur.

5.15.1 Toetsing

In dat kader is er door BRO een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (zie Stikstofdepositie-onderzoek). In dit onderzoek zijn de stikstofemissie en de stikstofdepositie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling nader beschouwd. Sinds november 2022 is de bouwvrijstelling niet meer van toepassing. Zodoende is voor onderhavige ontwikkeling zowel een berekening voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase uitgevoerd.

Aanlegfase 
Met de sloop van de huidige aanwezige drie woningen en de bouw van het beoogde appartementencomplex met inpandige buurtkamer zullen emissies worden uitgestoten door mobiele werktuigen en bouw-verkeer. Om te bepalen wat het effect van deze emissies op Natura 2000 is een berekening gedaan van de bouwfase.

Het rekenresultaat is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Zodoende kan geconcludeerd worden dat er ook geen overschrijding zal plaatsvinden om de stikstofgevoelige habitattypen van de omliggende Natura-2000 gebieden.

Gebruiksfase
De nieuw te realiseren appartementen zullen gasloos worden opgeleverd en zorgen in de toekomstige situatie dan ook niet voor een stikstofemissie. De verkeersbewegingen die met de gebruiksfase samenhangen zorgen wel voor een stikstofemissie.

De verwachte verkeersaantrekkende werking van het plan-voornemen is berekend op basis van de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren". Het initiatief betreft de bouw van 22 woningen, 3 woningen worden gesloopt om plaats te maken voor de ontwikkeling. Dit zorgt voor een toevoeging van 19 nieuwe woningen ten opzichte van de huidige situatie. De minimale verkeersgeneratie bedraagt 3,2 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (gemiddelde van maandag t/m zondag). De verkeersgeneratie conform de rekenmethode van CROW van het voormalige programma is daarmee; 19 woningen x 3,55 = 67,48 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Er is uitgegaan van het minimaal aantal verkeersbewegingen, omdat het plangebied in de nabijheid van openbaar vervoer is gelegen en vele voorzieningen (winkels, horeca, etc.). Voor de volledigheid zijn eveneens vier zware vrachtbewegingen per maand (bewegingen voor bijvoorbeeld ophaaldiensten en vuilniswagens) meegenomen in de berekening).

Het rekenresultaat met de ingevoerde verkeersbewegingen is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Zodoende kan geconcludeerd worden dat er ook geen overschrijding zal plaatsvinden om de stikstofgevoelige habitattypen van de omliggende Natura-2000 gebieden.

5.15.2 Conclusie

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Omdat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, hoeft voor de ontwikkeling geen passende beoordeling opgesteld te worden. Omdat er van het project geen significant negatieve gevolgen te verwachten zijn, geldt ook geen vergunningplicht van de Wet natuurbescherming. De volledige rapportage is opgenomen in de bijlagen.

5.16 Archeologie en cultuurhistorie

5.16.1 Toetsingskader Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in naar verwachting per 1 januari 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet een overgangsregeling opgenomen. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In de toelichting van het bestemmingsplan dient op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, vijfde lid, onder deel a Bro) een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is met deze wet verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. De hoofddoelen van het provinciaal beleid zijn:

  • Duurzaam behoud en beheer van het archeologisch erfgoed in situ door gebiedsbescherming
  • Duurzaam behoud en beheer van het archeologisch erfgoed ex situ als behoud in situ onmogelijk blijkt
  • Vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor archeologie Brabant.

De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

5.16.2 Onderzoek Arcehologie

Gemeenten zijn wettelijk verplicht bekende archeologische en te verwachten waarden in hun bestemmingsplannen op te nemen. Voor het plangebied geldt een 'Waarde - Archeologie 2' (Artikel 25), de aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden. Binnen de dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 50 m2 en meer dan 0,50 meter beneden maaiveld.

Fase 4 behoort tot de laatste fase van het bestemmingsplan 'Orthen-Links'. Orthen-Links is gelegen in een voormalig poldergebied (wedegronden) dat in 1948 is opgehoogd met zand uit de Ertveldplas. Hierdoor is het maaiveld grotendeels van 3 meter +NAP naar 5,7 meter +NAP gegaan. Voor het deel van deze wijk dat langs het spoor ligt geldt deze ophoging niet. Deze strook kent nog steeds een maaiveldhoogte van circa 3m +NAP.

De gemeente heeft een verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van de meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens, zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk kunnen worden begrensd. De verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen, maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden, de zogenaamde verwachtingsgebieden. Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen, maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0021.png"  
Figuur 20: uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente 's-Hertogenbosch  

Het plangebied ligt aan de rand van een zone die deel uitmaakt van categorie 4F. In het deel van categorie 4F zijn resten van de Stelling van 1629 te verwachten. Deze bevinden zich op relatief grote diepte. Voor alle bodemverstorende activiteiten groter dan 100 m² en dieper dan 250cm onder het huidige maaiveld is een omgevingsvergunning (aanleg-, bouw of sloopvergunning) vereist.

5.16.3 Conclusie Archeologie

Uit eerder archeologisch onderzoek blijkt dat het plangebied met 3-4 meter zand is opgehoogd in het recente verleden. Bij verstoringen tot 3 meter onder het maaiveld zijn in principe geen archeologische waarden te verwachten. Op basis van de archeologische verwachtingenkaart wordt zorgvuldigheidshalve aangenomen dat op een diepte tot 2,5 meter onder maaiveld geen archeologische resten worden verwacht. Het planvoornemen overschrijdt deze diepte uitsluitend voor beperkte funderingswerkzaamheden (boorpalen). De omvang van deze verstoring blijft echter onder de drempelwaarde van 100 m². Voor dergelijke puntlocaties geldt in principe bovendien een uitzondering. Omdat de nieuwbouw in houtbouw wordt gerealiseerd, is het benodigde aantal boorpalen relatief beperkt. Nader onderzoek is daarom niet benodigd.

5.16.4 Toetskingskader Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

5.16.5 Onderzoek Cultuurhistorie

Gemeente 's-Hertogenbosch telt ruim duizend monumenten en beeldbepalende panden. Ook zijn er tientallen plekken aangewezen als archeologisch monument of beschermd stads- en dorpsgezicht. De gemeente heeft een interactieve monumentenkaart gecreerd met alle aangewezen historische gebouwen en plekken. Onderstaande figuur 21 geeft de planlocatie weer op de monumentenkaart. Te zien is dat plangebied niet is gelegen binnen een historisch gebied en/of gelegen is op een locatie waar een monument aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002536-1401_0022.png"  
Figuur 21: uitsnede monumentenkaart 's-Hertogenbosch  
5.16.6 Conclusie Cultuurhistorie

Voorgenomen plangebied is niet gelegen binnen een historisch gebied en/of gelegen waar een monument aanwezig is. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Dit bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal beschikbaar gesteld.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.2 Plansystematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Er is gekozen voor een bestemmingsplansystematiek, waarbij het beoogde gebruik rechtstreeks mogelijk is binnen de opgenomen bestemmingen. Voor wat betreft de systematiek en inhoud van de bestemmingen en overige regels is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Orthen-Links', gemeente 's-Hertogenbosch. De regels van het plan bestaan conform de SVBP2012 uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Hieronder worden de regels in de onderscheiden hoofdstukken kort toegelicht.

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels: Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels: In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Alle zelfstandige regelingen, die gevolgen hebben voor de bouw- of gebruiksmogelijkheden van de gronden, zijn als een bestemming vormgegeven. In de volgende paragraaf worden de bestemmingen inhoudelijk toegelicht. De bestemmingen kunnen uit de volgende onderdelen (leden) bestaan, waarbij niet alle onderdelen in elke bestemming opgenomen behoeven te zijn.
    • 1. Bestemmingsomschrijving: Een omschrijving van de doeleinden van de bestemming. Het gaat hierbij om de functies die zijn toegestaan binnen de bestemming.
    • 2. Bouwregels: In de bouwregels worden voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.
    • 3. Afwijken van de bouwregels: Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels.
    • 4. Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel zijn nadere gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld omtrent beroepen aan huis.
    • 5. Afwijken van de gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen regels worden opgenomen om onder voorwaarden te kunnen afwijken van de gebruiksregels. De voorwaarden hiervoor, worden opgesomd.
    • 6. Wijzigingsbevoegdheid: Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen Burgemeester en wethouders onder voorwaarden het plan wijzigen.
  • Hoofdstuk 3: Dit hoofdstuk omvat de algemene regels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1): In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het plan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten (Artikel 2): Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Gemengd (artikel 3): In het plangebied is op het perceel tussen de Van Wandelenstraat, de Orthensedonk, de Margarethalaan en de woonpercelen aan de Orthen de bestemming 'Gemengd' gelegd. In de nieuwbouw is ruimte gereserveerd voor een buurtkamer met een maximum oppervlak van 85m2. Binnen dit blok is het ook mogelijk om sociale huurwoningen te realiseren, waarbij woonwagens uitgesloten worden. Daarnaast zijn aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan de opgenomen voorwaarden zoals dat deze ondergeschikt moeten zijn aan de woonfunctie, zich goed moeten kunnen voegen in een woonomgeving en niet publieksaantrekkend mogen zijn.

Op de verbeelding is het maximum aantal woningen opgenomen. Ook toont de verbeelding de maximale bouwhoogte en de aanduiding dat er sprake moet zijn van een plat dak. Hierdoor wordt het afwijkende karakter van het nieuwe gebouw ten opzichte van haar directe omgeving bevestigd. Dit afwijkende karakter sluit aan op de erin opgenomen maatschappelijke functie (buurtkamer).

De nieuwbouw moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Een uitzondering is opgenomen voor gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging. Deze mag buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voor dergelijke ondergeschikte bebouwing geldt een maximum gezamenlijk oppervlak van 50m2.

Bij de algemene gebruiksregels (artikel 8) is opgenomen dat voldaan moet worden aan de Nota Parkeernormering 2021.

Groen (artikel 4): In het plangebied is op het perceel tussen de Orthensedonk en de Van Wandelenstraat (zuidzijde) de bestemming groen gelegd. Hiermee wordt de bestemming 'gemengd' die in het vigerende bestemmingsplan Orthen-Links op dit perceel gelegen is wegbestemd. De nieuwe bestemming 'groen' sluit aan op de bestemming 'groen' in het vigerende plan 'Orthen Links' en is bedoeld voor het structuurbepalende groen op de Orthensedonk. Bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt. De aanleg van water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegelaten. Evenals aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen en kunstobjecten.

Verkeer (artikel 5): Deze gronden zijn primair bestemd voor voorzieningen van verkeer. Wegen, fiets- en voetpaden, verblijfsgebied en parkeervoorzieningen mogen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. De aanleg van aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals speel- nuts- en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn ook toegelaten binnen deze bestemming. Bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt.

Waarde – Archeologie (artikel 4): Het plangebied is gelegen nabij het oorspronkelijk verloop van de Linie 1629. Echter omdat het plangebied in het recente verleden met 3 – 4 meter is opgehoogd, is er bij verstoringen met een grondoppervlakte die kleiner is dan 100 m2 en tot 2,5 meter diepte, geen archeologisch onderzoek vereist. Bij ontwikkelingen die over een groter oppervlak verstoring met zich meebrengen, danwel dieper onder maaiveld ingrijpen, is een deskundig onderzoek noodzakelijk. Afhankelijk van het resultaat van het onderzoek, kunnen aan de eventueel te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden verbonden worden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7): Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 8): In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen met betrekking tot de overschrijding van bouwgrenzen, het uitvoeren van ondergrondse werken en het bouwen van ondergrondse bouwwerken, evenals bepalingen ten behoeve bestaande afstanden en andere maten en parkeren.

In de algemene bouwregels is bepaald dat ten aanzien van bouwen, ondergeschikte bouwonderdelen (bv. liftschachten, luifels) buiten beschouwing kunnen worden gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Er is een algemene bouwregel opgenomen, die aangeeft dat bestaande bebouwing die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig/opgericht is dan wel mag worden opgericht, maar in strijd is met dit bestemmingsplan, wordt geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.

Er is een algemene bouwregel opgenomen dat er op het moment van het verlenen van de vergunning voor het bouwen duidelijk moet zijn dat er voldoende parkeerplaatsen voor auto's worden gerealiseerd. Om te kunnen bepalen of er sprake is van voldoende parkeerplaatsen moet de Nota Parkeernormering 2021 van de gemeente 's-Hertogenbosch worden gehanteerd. Daarbij is aangegeven dat wanneer de Nota Parkeernormering 2021 wijzigt, er rekening dient te worden gehouden met de gewijzigde regeling.

Algemene gebruiksregels (artikel 9): In dit artikel is opgenomen welke gebruiksvormen in ieder geval als strijdig gebruik met het bestemmingsplan worden beschouwd. Daarnaast is opgenomen dat alleen gebruiksvormen toegestaan zijn, wanneer er voldoende parkeerplaatsen voor auto's worden gerealiseerd. Om te kunnen bepalen of er sprake is van voldoende parkeerplaatsen moet de Nota Parkeernormering 2021 van de gemeente 's-Hertogenbosch worden gehanteerd. Daarbij is aangegeven dat wanneer de Nota Parkeernormering 2021 wijzigt, er rekening dient te worden gehouden met de gewijzigde regeling.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10): In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De voorwaarden, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om flexibiliteit in maatvoering en afstandsnormen, kleine afwijking ten opzichte van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, ruimere bouwhoogten voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, en plaatselijke verhogingen van gebouwen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het bouwvoornemen wordt volgens artikel 6.2.1 lid a Bro beschouwd als een bouwplan in het kader van artikel 6.12 lid 1 Wro. Ingevolge dit artikel dient de gemeenteraad voor het voornemen een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 sub a Bro hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins is verzekerd.

De locatie wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. Er zijn voor de gemeente geen kosten (waaronder begrepen eventuele planschade) aan verbonden. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het bestemmingsplan is hiervoor een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Met het sluiten van de overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. Daarmee is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 6.12, lid 2, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog, vooroverleg en vaststellingsprocedure

8.1 Omgevingsdialoog

Voorafgaand aan en gedurende de planvoorbereiding heeft een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden, waarin verschillende groepen belanghebbenden bij de planvorming zijn betrokken. Deze omgevingsdialoog heeft zorgvuldig plaatsgevonden. Vanwege deze zorgvuldigheid en de gewenste voortgang van het plan is besloten om geen gelegenheid te bieden tot inspraak, maar direct over te gaan naar het ontwerpbestemmingsplan. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 15.

Ten behoeve van het voorstaand planinitiatief is een informatieavond gehouden op 8 maart 2022. Tijdens deze avond is een toelichting gegeven op het concept ontwerp, met daarbij diverse impressies. Verder zijn in een eerder stadium individuele gesprekken met een aantal omwonenden en met de wijkraad gevoerd.

Met de opgehaalde informatie en input uit de omgevingsdialoog is een aantal zaken in het plan aangepast zoals het vergroenen van de achtergevels t.o.v. de achtergelegen woningen aan Orthen en het treffen van maatregelen t.b.v. de privacy van de woning Orthensedonk 39.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van het (ontwerp)bestemmingsplan heeft ook het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met diensten van het Rijk en de Provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden.

Op 22 februari 2021 is de veiligheidsregio Brabant-Noord in de gelegenheid gesteld om te reageren op het planvoorstel aan de Orthensedonk in 's-Hertogenbosch. Aan de hand van een Omgevingsscan zijn het aantal risicobronnen in de omgeving van het plangebied in kaart gebracht. De veiligheidsregio heeft hier advies op uitgegeven. De volledige adviesrapportage is opgenomen in Bijlage 10.

Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan in voorbereiding, in het kader van het vooroverleg aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft als reactie aangegeven dat er geen provinciale belangen in het geding zijn en dat er geen aanleiding is tot het geven van een inhoudelijke vooroverlegreactie.

Ook is het ontwerpbestemmingsplan in voorbereiding, in het kader van de watertoetsprocedure en het vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Door het waterschap zijn enkele opmerkingen gemaakt. Verzocht wordt om een tekstvoorstel op te nemen in de toelichting. Dit is verzoek is vervolgens verwerkt. De reactie van het waterschap in het kader van het vooroverleg is als bijlage 16 opgenomen in het bijlagenboek bij de toelichting.

Conclusie Vooroverleg

Na aanpassing van het bestemmingsplan, indachtig de reactie van het waterschap, kan deze verder als ontwerp in procedure worden gebracht.

8.3 Vaststelling van het bestemmingsplan

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen, van 11 december 2023 tot en met 22 januari 2024. Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken konden in deze periode zowel fysiek als digitaal geraadpleegd worden. Gedurende deze periode had eenieder de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar te maken.

Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Dit betekent dat er vanuit de zienswijzeperiode geen aanleiding is om aanpassing van het bestemmingsplan te overwegen.

Vaststelling bestemmingsplan
Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan wederom gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.