Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Koksteeg 64, Vinkel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0796.0002517-1401

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Koksteeg 64, Vinkel van de gemeente ‘s Hertogenbosch;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0796.0002517-1401 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning:

Een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijgebouw:

een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijk hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 kamperen:

het recreatief buitenverblijven, indien dit omvat overnachting anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning;

1.23 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.24 peil:

  1. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer;
  2. voor andere bouwwerken: de (gemiddelde) hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

1.25 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.26 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.27 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij de openbare weg, en het verlengde daarvan;

1.28 voorgevelrooilijn:

langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.29 vrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;

1.30 twee-aaneenwoning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.31 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden, een en andere met inbegrip van uit- en aanbouwen en overige inpandige ruimten zoals bergingen en garages;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten, waterpartijen;
  2. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
  3. de instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de bijlagen bij de regels.
met bijbehorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  2. onverharde paden.

3.2 Bouwregels

  1. Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen
met daaraan ondergeschikt:
  1. waterhuishoudkundige voorzieningen, (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  2. leidingen en kabels;
  3. (openbare)nutsvoorzieningen;

4.2 Bouwregels

  1. Op de onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde doeleinden worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van palen, masten, portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
    2. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
  3. In afwijking van artikel 4.2 sub a mogen op onderhavige gronden gebouwen van openbaar nut worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 20 m².

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
  2. waterhuishouding;
  3. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuur- en landschapswaarden;
met bijbehorende voorzieningen voor groen en verhardingen.

5.2 Bouwregels

  1. Op de tot ‘Water’ bestemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
  2. Op en onder de tot ‘Water’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming en met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 2 meter.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, alleen als voldaan wordt aan de voorwaarden onder artikel 6.5.3;
  3. huisvesting in verband met mantelzorg;
  4. tuinen en erven.
  5. de instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waaronder watergangen, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de bijlagen bij de regels.
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. verkeersvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd met inachtneming van het bepaalde onder sub g, h en i;
  3. ter plaatse van de aanduidingen ‘aaneengebouwd’, 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen aaneengebouwd, vrijstaand dan wel halfvrijstaand gebouwd te worden;
  4. de voorgevels van de hoofdgebouwen dienen in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende voorgevelrooilijn’ mag de afstand van het hoofdgebouw tot de voorgevelrooilijn 5 meter bedragen;
  6. de woning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 35° en niet meer dan 60°, met uitzondering van gebroken kappen waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°;
  7. ter plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’, ‘aaneengebouwd’ en ‘twee-aaneen’ bedraagt de maximale breedte van het hoofdgebouw 12 meter.
  8. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter bij bouwpercelen met een diepte van maximaal 30 meter;
  9. het maximaal aantal te bouwen woningen per bouwvlak, zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal één woning is toegestaan;
  10. de minimale afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens is:
    1. voor vrijstaande woningen: aan weerszijden 3 meter;
    2. voor twee-aaneen woningen: aan één zijde 3 meter;
  11. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afstand zijdelingse perceelgrens’ mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen minder dan 3 m bedragen;
  12. ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofdgebouwen;
  13. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  14. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven.
6.2.2 Bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat dat minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebeurt;
  2. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied is 50%;
  3. het onbebouwd blijvende deel van het bouwperceel, niet zijnde het voorerfgebied, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  4. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererf-gebied, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  5. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  6. de maximale bouwhoogte is 3 meter;
  7. als met hellende dakvlakken wordt gebouwd, is de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en de maximale dakhelling 50°;
  8. bijgebouwen en overkappingen met één hellend dakvlak mogen uitsluitend worden gebouwd als een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankapping); hierbij is de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 5 meter en moet het hoogste punt tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  9. dakterrassen zijn niet toegestaan.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het achtererfgebied worden gebouwd;
  2. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied is 50%;
  3. het onbebouwd blijvende deel van het bouwperceel, niet zijnde het voorerfgebied, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  4. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererf-gebied, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  5. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder sub b;
  6. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 meter;
  7. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 meter;
  8. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter.
6.2.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het uitvoeren van bouwwerkzaamheden op de gronden met de bestemming 'Wonen' is uitsluitend toe-gestaan nadat de landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 3.1 sub c en in Bijlage 1 bij de bijlagen bij de regels is gerealiseerd binnen een termijn van 12 maanden, na verlening van omgevingsvergunning.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Hoofdgebouwen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 6.2.1 sub j voor het bouwen van een hoofdgebouw op minder dan 3 meter uit zijdelingse (bouw)perceelsgrens, mits:
  1. de bouw daarvan ter plaatse stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  2. de bouw daarvan toelaatbaar is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
6.4.2 Bijgebouwen en overkappingen
  1. Het bevoegd gezag kan afwijken van de in artikel 6.2.2 aangegeven maten en/of percentages, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vast staat dat:
    1. dat het nodig is voor een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder artikel 6.2.2 sub g en artikel 6.2.2 sub h bepaalde maximum hoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 m is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voor zover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aange-tast;
    4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 sub c, voor een kleiner onbebouwd deel van het achtererfgebied, onder de volgende voorwaarden:
    1. het achtererfgebied is kleiner dan 50 m²;
    2. de oppervlakte van het hoofdgebouw is kleiner dan 40 m²;
    3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven mag niet onevenredig worden aangetast;
    4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast.
6.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
Het bevoegd gezag kan met en omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 sub g, met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot 2.5 m, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 3.1 sub c, en in Bijlage 1 bij de bijlagen bij de regels moet in stand gehouden en beheerd worden.
6.5.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. kamerbewoning;
  2. logies aan huis in de vorm van bed and breakfast;
  3. het gebruik van gronden en bebouwing voor bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg;
  5. het gebruik van gronden en bebouwing voor kamperen;
  6. het gebruik van gronden en bebouwing voor reclamedoeleinden.
6.5.3 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 6.1 sub b moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent, moet bewoner van de woning zijn;
  2. de beroeps- of bedrijfsactiviteit is ondergeschikt aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen samen mag voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit worden gebruikt tot in totaal 50 m2;
  3. de bedrijfsactiviteiten niet vergunningsplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en niet meldingsplichtig zijn volgens de het Activiteitenbe-sluit milieubeheer;
  4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van een beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroeps- of bedrijfsactiviteit en onder voorwaarde dat de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.6.1 Afwijking aan huis verbonden beroep
  1. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.3 sub c voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, als bij de verlening van de omgevingsvergunning vaststaat dat:
    1. de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving;
    2. een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.
  2. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.3 sub d voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vaststaat dat:
    1. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving;
    2. voor de publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voldoende parkeerplaatsen voor auto's op eigen terrein worden gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Nota Parkeernormering 2021';
    3. als de beleidsregels onder lid 2 wijzigen, met die wijziging rekening is gehouden;

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,5 m beneden maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 7.2 en toestaan dat onder maaiveld gebouwd, mits:
  1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  2. indien uit het onder 7.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder 7.3 sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage;
  2. graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld;
  4. slopen van bouwwerken en/of funderingen;
  5. alle overige bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 m beneden maaiveld, die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
7.4.2 Uitzonderingen
  1. die het normale onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
  2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
  3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning.
  4. als op grond van de Erfgoedwet, de Monumentenwet of de Monumentenverordening een vergunning is vereist of als overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument.
  5. die door deskundigen worden verricht in het kader van archeologisch onderzoek als bedoeld onder artikel 7.4.3 sub b.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning als bij de verlening daar van vaststaat dat:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  2. op basis van een archeologische onderzoek een door deskundigen opgesteld rapport is overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  3. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld en naar het oordeel van het bevoegd gezag een rapport onder b is niet nodig; het bepaalde in artikel 7.4.4 is overeenkomstig van toepassing.
7.4.4 Stellen van voorwaarden
Als uit het rapport als genoemd in artikel 7.4.3 sub b of uit andere beschikbare informatie als genoemd in artikel 7.4.3 sub c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden of het slopen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, als uit een nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd, overeenkomstig de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2021;
  2. Als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
  3. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de in deze bestemmingsplan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.

10.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld onder artikel 10.1 wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een prostitutiebedrijf;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

10.3 Voorwaardelijke verplichting gebruik ten aanzien van parkeren

  1. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2021.
  2. Als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels ten aanzien van bouwen

Het bevoegd gezag kan, als bij de verlening van de omgevingsvergunning vaststaat dat het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, afwijken van de regels en de verbeelding:
  1. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  2. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakoppervlak bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4m mag bedragen.

11.2 Algemene afwijkingsregels ten aanzien van gebruik

11.2.1 Algemene afwijkingsregel
Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 11.1, als bij de verlening van de omgevingsvergunning vast staat dat strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Koksteeg 64, Vinkel'.