Plan: | Hadewychstraat en omgeving |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002496-1401 |
BrabantWonen bezit zes grondgebonden woningen verspreid over drie locaties in de buurt Bazeldonk te 's-Hertogenbosch. Reeds jaren hebben zij overwogen om te vragen om de bestemming te herzien met de volgende scenario's: renovatie, verkoop, eventueel in combinatie met het “klushuisconcept” of (vervangende) nieuwbouw. Uiteindelijk is het besluit tot vervangende nieuwbouw genomen waarbij deze zes woningen worden gesloopt en er in totaal negen grondgebonden woningen worden voor teruggebouwd waarbij de achtergelegen binnenterreinen en de bergingsblokken worden meegenomen in het plan. De woningen zullen voornamelijk geschikt zijn voor starters.
De woningen zijn verdeeld over drie verschillende locaties (aan de Van Heelustraat, Van Velthemstraat en Boendaelstraat). Het betreft steeds twee geschakelde grondgebonden woningen met een achterliggende berging en daarachter een groot plein. Rond het plein bevind zich een carré aan bebouwing. Aangrenzend de onderhavige woningen van BrabantWonen en de appartementencomplexen van BrabantWonen aan de Hadewychstraat. Aan de overige zijde (Jacob van Maerlandstraat) bevinden zich grondgebonden woningen van een andere eigenaar.
Afbeelding 1. Situering plangebied, het plangebied betreft 3 afzonderlijke bouwblokjes
De enige bebouwing op het achterliggend plein bestaat uit een rij bergingen ten behoeve van de onze appartementen aan de Hadewychstraat. De pleinen en bergingen zijn in eigendom van BrabantWonen. Alle adressen zijn inmiddels vrij van verhuur.
Blok 1:
Van Heelustraat 2 (leegstandbeheer)
Van Heelustraat 4 (leegstandbeheer)
Blok 2:
Van Boendaelstraat 2 (leegstandbeheer)
Van Boendaelstraat 4 (leegstandbeheer)
Blok 3:
Van Velthemstraat 2 (leegstandbeheer)
Van Velthemstraat 4 (leegstandbeheer)
Kenmerken woningen
De woningen zijn gebouwd in 1954. Het betreft voormalige zgn. seniorenwoningen. Het complex omvat 3 blokjes van 2 woningen met 1 laag en een kap. De woningen zijn op staal gefundeerd en opgebouwd met metselwerk een houten kapconstructie met daarop een pannendak. De begane grond bestaat voor een gedeelte uit stampbeton en een gedeelte uit een houten balklaag met daarop houten delen. De bovenverdieping is niet bereikbaar/beloopbaar en is gemaakt van plafondhangers (lichte houten balkjes). Aan de achterzijde bevindt zich een kleine tuin met berging.
Kenmerk pleinen
Oogt vrij desolaat en verlaten. Het geheel is verhard met betontegels.
De bergingen hebben achterstallig onderhoud (omdat de herontwikkeling van deze locatie loopt zijn de asbesthoudende daken vorig jaar uit voorzorg vervangen).
Bij herontwikkeling wordt ook de bergingen tbv de appartementen aan de Hadewychstraat vervangen.
Er bestaan 3 blokjes woningen van 2 woningen met 1 laag en een kap. Deze woningen zijn verouderd en het programma wijzigt naar 3 blokjes van 3 woningen.
De bouwblokjes zijn gelegen binnen het bestemmingsplan "Zuid", dat op 30 augustus 2011 onherroepelijk is geworden. De bestemming is Wonen met de aanduiding 'twee aanéén'. Dit is de reden dat het beoogde bouwplan niet past binnen de bestemming; er komen nu 3 woningen en de bouwblokjes worden vergroot.
Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Onderzochte scenario's voor deze locatie en woningen:
A) Renovatie.
B) Verkoop aan zittende huurders en of derden.
C) Verkoop aan zittende huurders en of derden in combinatie met de contractuele verplichting voor de nieuwe eigenaar om de woning te renoveren naar een bepaald niveau (het klushuisconcept).
D) Vervangende nieuwbouw.
Ad A) Renovatie blijkt te duur en niet rendabel.
Ad B) Verkoop in huidige staat is evenmin een optie, omdat het woningen met gebreken betreft.
Ad C) Verkoop in combinatie met het klushuisconcept is op basis van een haalbaarheidsonderzoek (uitgevoerd door Hulshof Architecten) en waardebepaling na ingreep is niet haalbaar gebleken. De marktwaarde na vernieuwbouw weegt niet op tegen de benodigde investering vanwege de gebreken, met name de verzakkingen.
In het kader van het haalbaarheidsonderzoek zijn vier modellen nader uitgewerkt. Een model met een uitbouw, een model met een opbouw en een model met zowel een aan- als opbouw. Voorkeur ging uit naar model 2, echter na taxatie bleek de financiële haalbaarheid onvoldoende. Hiermee is de klushuisoptie komen te vervallen.
Ad D) Blijft over vervangende nieuwbouw, waarbij de achterliggende pleinen ook worden bebouwd. Ten behoeve van deze optie is een massa /programmastudie gemaakt door Hulshof Architecten.
Voor de vervangende nieuwbouw is een plan ontwikkeld waarbij de drie blokken van twee woningen worden vervangen voor drie blokken van drie woningen. Ook de achterliggende gebieden worden daarbij ook aangepakt evenals het vervangen van de bergingsblokken. Het plan is uitvoerig besproken met de gemeente en met omwonenden is een uitgebreide omgevingsdialoog gevoerd waarbij enkele aanpassingen zijn doorgevoerd. Omwonenden krijgen ook een stem in de invulling van de binnenterreinen. Hieronder zijn de geveltekeningen weerggegeven:
Afbeelding 3. Nieuwe geveltekeningen
Hieronder zijn de nieuwe bergingen (type A, B, en C) weergegeven:
Afbeelding 4. Tekeningen bergingen
Het gebruik als wonen wijzigt verder niet, wel worden woningen toegevoegd. Het binnenterrein wordt in overleg met de gemeente en de omgeving nader ingevuld. Dit maakt geen onderdeel uit van onderhavige procedure.
Verkeer
Op het gebied van verkeer is geen significante toename van verkeersbewegingen te verwachten.
Parkeren
Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.
Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.
Op grond van de Parkeernota 2016, die van toepassing is op dit plan omdat de omgevingsvergunning is aangevraagd in augustus 2021, geldt voor woningen van 80m2 tot 150m2 een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. De huidige woningen hebben een oppervlakte van ca 80m2 wat tot een parkeerbehoefte leidt van 10 parkeerplaatsen. De nieuwe woningen hebben een oppervlakte van 69m2. Deze woningen hebben een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning, wat ook leidt tot een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte neemt dus niet toe.
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Duurzaam economisch groeipotentieel
- Sterke en gezonde steden en regio's
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende ontwikkeling is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggende ontwikkeling. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De Hadewychstraat ligt binnen de contouren van stedelijk gebied, zoals vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant. De locatie draagt in kwantitatieve als in kwalitatieve zin bij aan de ambitie om te voorzien in de groeiende woningbehoefte en in de veranderende woonwensen. Met de Woonvisie 's-Hertogenbosch heeft de raad een ambitieus woningbouwprogramma vastgesteld: doel is om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030. (zie paragraaf 4.3.2). Deze doelstelling ligt iets hoger dan geprognosticeerde woningbehoefte van de provincie. De reden hiervoor is dat de gemeente met de ambitie van de Woonvisie stevig wil bijdragen aan het verlagen van de huidige hoge druk op de woningmarkt. Dit door vooral voor de eerstkomende jaren in te zetten op een zo hoog mogelijke woningproductie. De provincie gaat overigens ook uit van een stevige groeiprognose voor de gemeente 's-Hertogenbosch. Uit de “bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie, actualisering september 2020” blijkt dat de woningvoorraad in de gemeente 's-Hertogenbosch zou moeten groeien met 8.175 woningen in de periode 2020-2030.
Om te voorzien in deze geprognosticeerde behoefte is voldoende woningbouwcapaciteit nodig en daarbinnen met name harde plannen. Dit zijn plannen waarvoor de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedures doorlopen zijn. In lijn met de Woonvisie 's-Hertogenbosch gaat het daarbij om plannen in diverse woonmilieus om aan de verscheidenheid van woonwensen tegemoet te kunnen komen. Dit in lijn met de principes van de compacte, complete en contrastrijke stad, zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Structuurvisie.
De potentiële woningbouwcapaciteit voor de periode 2020 tot en met 2024 bedraagt 6.800 woningen, waarvan 3.000 woningen zijn opgenomen in harde plannen en 3.800 woningen in zachte plannen. Om de woningproductie de komende jaren op het hoge niveau van ruim 1.000 woningen per jaar te kunnen continueren, moet de harde plancapaciteit vergroot worden. Voorliggend plan daaraan bij.
4.2.1 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie maart 2020)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is per 5 november 2019 in werking getreden.
Op 1 januari 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'stedelijk gebied'.
Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Voor wat betreft de regionale afspraken wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2 (ladder voor duurzame ontwikkeling). Ten aanzien van het aspect woningbouw en de verantwoording ervan wordt tevens verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in het gemeentelijk beleid m.b.t. woningbouw als bedoeld in de paragraaf 4.3. Hierin is zowel inzicht verschaft in de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing van het aantal woningen alsmede de daarover gemaakte afspraken in regionaal verband.
De realisatie van de commerciële voorzieningen in het plangebied is verantwoord in paragraaf 4.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking).
Uit de toelichting op de ontwikkeling blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid.
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met onderstaande regels uit de Interim omgevingsverordening:
- artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
- artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
- artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
- artikel 3.8 meerwaardecreatie;
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- meerwaardecreatie.
Deze aspecten worden hierna beschreven.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
De toedeling van functies dient plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag. Het bestaand ruimtebeslag betreft 'het bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik omdat deze plaatsvindt binnen het 'stedelijk gebied'. Daarnaast is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 4.1.2.
Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de Iov N-B specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem.
Er dient rekening gehouden te worden met de laag dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.
In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.
Het plangebied is in de bebouwde kom gelegen, en betreft het toevoegen van drie woningen. Dit is niet in strijd met de Structuurvisie.
Beleidskader en visies te raadplegen via: https://www.s-hertogenbosch.nl/ruimtelijkeplannen/onherroepelijke-structuur-en-gebiedsvisies.html
Op 3 april 2017 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Woonagenda 2017/2018 vastgesteld. Deze Woonagenda is geen structurele aanpassing, maar een actualisatie van het woonbeleid van de Nota Wonen. De belangrijkste speerpunten en doelstellingen uit de Nota Wonen 2012 zijn daarin nog steeds van toepassing. De Woonagenda speelt in op nieuwe ontwikkelingen en formuleert een ambitie waar de stad komende jaren op inzet. De ambitie is vertaald in vier hoofdopgaven en uitgewerkt in een aantal deelopgaven.
Opgave 1 - Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus
Opgave 2 - Betaalbaar en bereikbaar wonen; balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad
Opgave 3 - Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden
Opgave 4 - Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving
Doordat 3 extra starterswoningen in de sociale sector worden toegevoegd, is het plan niet in strijd met het woonbeleid, en voldoet hier juist aan.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.
Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.
Richtlijn
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).
Ten westen van de woonbestemmingen, op circa 30 meter afstand, bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Dit is echter een reeds bestaande situatie.
Verder bevinden zich reeds bestaande woningen (aan de Anna Bijnsstraat) tussen de maatschappelijke bestemming en de nieuw te bestemmen woonobjecten. Deze nabije bestaande woningen zijn bepalend en beperkend voor de hindernormen die gelden voor de maatschappelijke bestemming. Vanwege reeds bestaande woningen korter bij (dan de nieuwe woonobjecten), zullen de nieuw te bestemmen woonobjecten de belangen van de reeds bestaande maatschappelijke bestemming niet schaden.Een hinderlijke situatie is daarbij niet aan de orde. De situatie is passend in deze omgeving.
Er is geen bedrijvigheid in de omgeving die wordt beperkt door onderhavig plan. Ook kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de nieuwe woningen.
Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Wettelijk kader
Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Voor de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van de aanliggende wegen geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Onder voorwaarden is een hogere waarde mogelijk tot 63 dB. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Voor zulke maatregelen wordt onderstaande volgorde aangehouden:
Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan de gemeente onder bepaalde voorwaarden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten een hogere (geluid)waarde verlenen. Voorwaarden die worden gesteld aan een te verlenen hogere waarde zijn ten gunste van de geluidsituatie en dus het woon- en leefklimaat bij de gevoelige objecten. Hiervoor heeft gemeente 's-Hertogenbosch een 'hogere waarde beleid' vastgesteld. De voorwaarden waaronder een eventuele hogere waarde wordt verleend zijn afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en het type gebied waarin het plan zich bevindt. Per gebiedstype geldt een ambitie voor wat betreft de geluidsbelastingen. Zo wordt bijvoorbeeld in een (normaliter rustig) buitengebied een lager geluidsniveau nagestreefd dan in een rumoerig gebied langs een drukke snelweg met verhoogde geluidsbelastingen.
Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object.
Onderzoek
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde niet wordt overschreden. De woningen zijn gelegen binnen een gebied waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden. Op dit soort gebieden is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel is de gecumuleerde geluidsbelasting (vanwege goede RO) berekend op maximaal 55 dB op blok 1 en 3, en maximaal 54 dB op blok 2.
Omdat de standaard isolatiewaarde van woningen 20 dB is bij bouwen volgens Bouwbesluit, is aanvullend onderzoek verricht om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn om te kunnen voldoen aan een binnennivo van 33 dB.
Dit staat beschreven in onderzoek 07042-53621-02 van 20 november 2020.
De woningen zullen worden uitgevoerd zoals beschreven in hoofdstuk 4 en 5 van dat onderzoek.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een
bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Activiteitenbesluit
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch
De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.
Toetsing beleidsvisie
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van drie woningen in het bestaande stedelijke gebied. De bewoners worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Deze woningen worden beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten.
Inventarisatie van risicobronnen
Hieronder volgt de inventarisatie van risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is beoordeeld of de risicobronnen relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.
Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van de Signaleringskaart. Daarnaast is toegelicht wat de voorwaarden zijn die gelden vanuit de beleidsvisie externe veiligheid (uitvoeringkader Externe Veiligheid)
Inrichtingen
Het bestemmingsplan maakt het planologisch niet mogelijk om risicovolle inrichtingen op te richten binnen het plangebied. In en rond het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, waarvan Het invloedsgebied reikt tot de locatie.
Hogedruk aardgasleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden de veiligheidsaspecten geregeld van hogedruk buisleidingen. Er ligt geen invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding over de locatie.
Transport gevaarlijke stoffen
Transportas | Bepalende stof invloedsgebied | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied | |
Stof(code) | Naam (typering van de stof) | |||
Spoor Vught-'s-Hertogenbosch (Dieze brug) | D4 | Zeer toxische vloeistof | >4.000m | Ongeveer 1,94 km |
Spoor 's-Hertogenbosch (Dieze brug)-Meteren | (overige hoofdspoorweg) | Uitsluitend incidenteel vervoer gevaarlijke stoffen | 0m | Ongeveer 2,2 km |
Spoor 's-Hertogenbosch (Dieze brug)-Oss | D4 | Zeer toxische vloeistof | >4.000m | Ongeveer 1,5 km |
Rijksweg A2 | LT2 | Toxische vloeistof | 880m | Ongeveer 1,5 km |
Rijksweg A59 | LT2 | Toxische vloeistof | 880m | Ongeveer 2,7 km |
Het invloedsgebied van het de spoorlijnen Vught-'s-Hertogenbosch/'s-Hertogenbosch-Oss liggen over het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Zowel het spoortraject als de A2/A59 hebben geen PR 10-6 contour.
Er is dan ook geen sprake van een PR 10-6 contour bij transportroutes dat belemmeringen oplevert.
Plasbrandaandachtsgebieden
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden moet voor bepaalde (spoor)wegen rekening worden gehouden met de zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden. Het gaat hier om (spoor)wegen waarover veel transport van brandbare vloeistoffen plaatsvindt (zoals benzine). Voor 's-Hertogenbosch geldt dat er geen transportas binnen haar gemeentegrenzen aanwezig is met een plasbrandaandachtsgebied. Er gelden dan ook geen aanvullende bouwvoorschriften voor
nieuwe (beperkt)kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied spoorlijnen Vught-'s-Hertogenbosch/'s-Hertogenbosch-Oss. Gezien de ligging op grote afstand van het plangebied binnen het invloedsgebied van spoorlijnen Vught-'s-Hertogenbosch/'s-Hertogenbosch-Oss is de beperkte groepsrisicoverantwoording conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.
Uitvoeringskader Externe veiligheid (Beleidsvisie)
In het Uitvoeringskader Externe veiligheid zijn drie hoofdambities te onderscheiden:
De ontwikkeling ligt binnen het groene gebied van het uitvoeringskader externe veiligheid.
Voor kwetsbare objecten gesitueerd buiten de 325 meter van het spoor en wegen, maar nog wel binnen het invloedsgebied van toxische stoffen geldt volgens het uitvoeringskader externe veiligheid dat er geen sprake is van invloed op de omvang van het groepsrisico. Het bestrijdbaarheidsvraagdstuk speelt hier niet of nauwelijks, omdat de bestrijding bij de bron plaatsvindt op ruime afstand van het plangebied. De enige afweging die hier wordt meegegeven is ervoor zorg te dragen dat mechanische ventilatie afsluitbaar is.
Verantwoording groepsrisico
Toepasselijke scenario's voor het plangebied
Gifwolk
Er komt een wolk met giftige stoffen vrij die zich verspreidt in de omgeving. Deze kan ontstaan als gevolg van het lek raken van een container/tankwagen met gevaarlijke stoffen (door uitdamping vindt verspreiding plaats in de omgeving). Aanwezigen in het projectgebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk kunnen ernstige gezondheidsschade oplopen en kwetsbare groepen (o.a. longpatiënten) kunnen in de 'worstcase scenario' overlijden. Overige gevolgen zijn last van de luchtwegen en branderige ogen.
Bronbestrijding is bij een toxische stof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan de bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De Brandweer kan dan proberen om het gat te dichte. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank. Zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis va n de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
Advies veiligheidsregio
Met de veiligheidsregio is afgesproken dat ruimtelijke plannen op meer dan 200m met een beperkte omvang niet voor advies hoeven te worden voorgelegd. Dit plan is conform de afspraak niet voorgelegd aan de veiligheidsregio.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding van de omvang van een ramp
De ontwikkeling omvat 3 driekappers waar eerst 3 tweekappers stonden. Hiermee neemt het aantal kwetsbare objecten toe met 3 woningen. Een zeer gering aantal, dat tevens ligt op grote afstand van risicobronnen. De aanwezigen worden als doorgaans zelfredzame personen worden beschouwd.
De mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen
Indien mechanische ventilatie wordt voorzien van de mogelijkheid om deze uit te zetten, wordt voorzien in voldoende veiligheid. Met het afsluiten van de ventilatie kan bij een incident met een toxische wolk worden voorkomen dat deze lucht de woning worden ingezogen, hiermee kunnen personen gedurende geruime tijd veilig binnen blijven.
Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijnen Vught-'s-Hertogenbosch/'s-Hertogenbosch-Oss. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht.
Het bevoegd gezag accepteert het restrisico.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.
Het plan valt binnen de normen van Niet In Betekende Mate van de NIBM-tool.
Algemeen
Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.
Bodemsituatie
In 2019 is de locatie onderzocht. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is als wonen en tuin.
Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij 'het voorkómen van nieuwe geurhinder' (nieuwe geurgehinderden) voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Geur is niet relevant voor onderhavig plan omdat geen sprake is van dergelijke inrichtingen in de directe omgeving.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla. Er zijn op korte afstand van het plangebied geen hoogspanningsleidingen aanwezig.
Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De watertoets moet ingevuld worden als een procedure. Het omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd.
De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017.
De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2015).
De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Uitgangspunten voor integraal waterbeheer
De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:
- Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
- Voorkomen van vervuiling van water;
- Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
- Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.
Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem.
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit plan.
Conclusie
In dit plan is geen sprake van een waterbelang, in die zin dat waterberging nodig is.
We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte.
Op dit moment werken we intensief aan het verduurzamen van onze gemeente 's-Hertogenbosch. Hierbij is 'energie' een belangrijk speerpunt binnen onze gemeente. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.
Energie
Zoals gezegd is energiebeheer een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheids-ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen in onze gemeente.
Woningen
Vanaf 1 juli 2018 mogen nieuwe woningen en andere nieuwe kleinverbruikers niet meer op aardgas worden aangesloten. Vanaf 1 januari 2020 moet nieuwbouw aan zogenaamde 'BENG-eisen' voldoen. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”. In de tussenliggende periode geldt voor woningen een EPC waarde van 0,4. Het bestuursakkoord zet bij ontwikkelingen in om vooruit te lopen op de landelijke norm (zoals deze zich nu laat aanzien). De woningen voldoen aan de normen voor duurzaamheid.
Bedrijven
Bedrijven dienen te voldoen aan de energie-eisen conform het Activiteitenbesluit. Dit komt neer op het treffen van alle energiebesparende maatregelen die binnen een periode van 5 jaren zijn terugverdiend. Verder dient nieuwbouw van de bedrijfspanden vanaf 1 januari 2020 te voldoen aan BENG.
Indien dit voor de datum van 2020 niet volledig mogelijk is, dan in ieder geval het gebouw voorbereiden op BENG en voorbereiden op aardgasloos.
Klimaatverandering
Het klimaat verandert. In Nederland krijgen we volgens de meest recente KNMI-modellen in de toekomst te maken met meer extreme weersomstandigheden zoals langere droge periodes, heftigere buien (met mogelijk meer onweer, neerslag, hagel en wind) en gemiddeld zal de temperatuur stijgen. Door hierop tijdig te anticiperen en aanpassingen door te voeren aan de fysieke leefomgeving van de stad en adaptief gedrag van haar inwoners te ondersteunen, blijft de stad van de toekomst veilig en leefbaar.
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied (er komen beschrijving bouwenvelop) niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
Toetsingskader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
Onderzoek
Uit het bijgevoegde ecologische onderzoek blijkt dat geen ecologische nadelige gevolgen ontstaan door het bouwplan, noch door het slopen van de bebouwing. Wel is het aangeraden om niet te slopen in het broedseizoen, tenzij vooraf een schouwing is verricht dat geen nesten aanwezig zijn.
Toetsingskader
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.
Voor dit plangebied geldt geen onderzoeksplicht voor archeologische vindplaatsen.
Voor dit bestemmingsplan verandert alleen de bestemming 'Wonen'. De bestemming "Wonen" is toegespitst op het bouwplan en eventuele uitbreidingsmogelijkheden in de toekomst. Hierbij zijn de overige regels van de standaardregels van Wonen overgenomen. Zo worden binnen de woonbestemming naast de hoofdgebouwen ook bijgebouwen toegestaan, tuinen, en de toegang. De hofjes maken geen deel uit van het plangebied. Slechts de erven van de woningen zelf worden nu bestemd.
Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten, waarvoor kosten zijn begroot. De eerste betaling hiervan is reeds voldaan. Het plan wordt hiermee bekostigd door de initiatiefnemer, en leidt niet tot kosten voor de gemeente zelf. Ook eventuele te vergoeden planschade wordt vergoed door de initiatiefnemer. Planschade is evenwel niet te verwachten.
Over het plan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, geen gelegenheid tot inspraak geboden omdat buurtparticapatie heeft plaatsgevonden. Deze is bij de bijjlagen gevoegd als Bijlage 1. Vooroverleg met de Provincie of overige instanties heeft plaatsgevonden. Het plan is niet in strijd met regelgeving van de Provincie of andere instanties.
Met de omgeving is reeds overleg gepleegd, en hieruit zijn geen bezwaren tegen het plan naar voren gekomen. De vragen vanuit de omgeving zijn voldoende beantwoord.