direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prins Bernhardplein 17 Nuland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002494-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van het Prins Bernhardplein en de Dorpstraat staat een voormalige bakkerij. Deze bakkerij is al geruime tijd niet meer actief. Visschers Bouw B.V. (hierna: de initiatiefnemer) wil dit perceel aan het Prins Bernhardplein 17 in Nuland herontwikkelen. De initiatiefnemer wil de huidige bebouwing slopen. Daarvoor in de plaats worden een gebouw gerealiseerd bestaande uit twee volumes. Huisartsenpraktijk Nuland heeft het plan opgevat om haar activiteiten te verplaatsen naar deze locatie. In de huidige situatie is de praktijk gevestigd aan het adres Duyn en Daelseweg 15 in Nuland. Het overgrote deel van de begane grond wordt dus benut voor de huisartsenpraktijk. Het overig deel van de begane grond krijgt een centrumfunctie. Op de eerste en tweede verdieping worden 14 appartementen gerealiseerd. Het geldend bestemmingsplan staat de realisatie van dit plan niet toe. Om het bouwplan mogelijk te maken is dit bestemmingsplan voorbereid.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit het perceel Prins Bernhardplein 17 in Nuland (gemeente 's-Hertogenbosch) zoals weergegeven in figuur 1. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.860 m²

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0001.jpg"

Figuur 1: ligging plangebied

Het perceel bevindt zich in het centrum van Nuland ten zuiden van het Prins Bernhardplein. Het plangebied wordt aan de noordzijde dan ook door dit plein en deze straat begrensd. De westelijke grens wordt gevormd door de Dorpstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het aangrenzende perceel Zandstraat 2. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het perceel Dorpstraat 28.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Een planbeschrijving is te vinden in hoofdstuk 3. Het beleidskader dat van toepassing is op de locatie en het initiatief is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens worden de verschillende milieuaspecten beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. De financiële haalbaarheid van het initiatief komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Hoofdstuk 8 gaat in op inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie

Het bouwplan is gelegen aan de zuidkant van het Prins Bernhardplein. Dit plein wordt qua bebouwing begrensd door kleinschalige bebouwing. Deze bebouwing bestaat uit één of twee lagen met een duidelijke kap. De kaprichting is evenwijdig aan het plein. De huidige bebouwing van de beoogde locatie bestaat uit een voormalige bakkerij. Aan het Prins Bernhardplein bestaat de bebouwing uit twee lagen met een kap. Achter de hoofdbebouwing bevindt zich een aanbouw bestaande uit één laag, plat afgedekt. Deze aanbouw verbindt de hoofdbebouwing met de schuur, de schuur bestaat uit één laag met een kap. Achter de schuur ligt een tuin.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0002.jpg" Figuur 2: luchtfoto plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0003.jpg" Figuur 3: ligging plangebied in Nuland

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Prins Bernhardplein 17 ligt centraal in het dorp Nuland (zie figuur 3). De locatie ligt op de kruising daar waar twee historische dorpslinten elkaar kruisen, de Zandstraat in oost-west richting en de Dorpstraat in noord-zuid richting. In het feit dat deze twee wegen elkaar hier kruisen, ligt de basis van het Prins Bernhardplein. Aan de noordzijde van het perceel ligt dus het Prins Bernhardplein en aan de westzijde de Dorpstraat.

Prins Bernhardplein 17 is dus een centraal gelegen locatie in Nuland. Dit is een belangrijke vereiste geweest bij de locatiekeuze voor de huisartsenpraktijk, om zo de bewoners van Nuland het meest efficiënt te kunnen bedienen. De locatie is onderdeel van het concentratiegebied voor winkels en centrumvoorzieningen voor Nuland. De concentratiegebieden zijn goed bereikbaar in het dorp en goed zichtbaar voor de consument en kennen een mix aan functies: wonen, detailhandel, horeca, dienstverlening, (para)medische- en andere voorzieningen.

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor de locatie is bestemmingsplan "Kom Nuland". Dit bestemmingsplan is op 3 juli 2018 vastgesteld.

De gronden binnen het plangebied Prins Bernhardplein 17 hebben voor het noordelijk deel de bestemming “Centrum” en voor het zuidelijk deel de bestemming 'Wonen'. Beide bestemmingen hebben een bouwvlak waarbij voor het bouwvlak binnen de bestemming “Centrum” een maximale goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 9 meter is toegestaan. Binnen de bestemming “Wonen” is voor het bouwvlak een maximale goothoogte van 4,5 meter en bouwhoogte van 8 meter opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0004.png"

Figuur 4: uitsnede geldend bestemmingsplan

Het plan voor vestiging van de huisartsenpraktijk, overige centrumfuncties met daarboven woningen past dan ook niet in het bestemmingsplan. Daartoe wordt met voorliggend document een bestemmingsplanherziening doorlopen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Opzet en positionering

Het perceel is gelegen aan de zuidzijde van het Prins Bernhardplein en ligt op de kruising van twee historische dorpslinten, vanuit die optiek is hier sprake van een markante plek. Door de komst van de huisartsenpraktijk krijgt de locatie weer een sterke functionele invulling. De huidige locatie van de huisartsenpraktijk is nu aan de Duyn en Daelseweg 15 in Nuland in één van de gebouwen van Jozefoord.

Op het kavel zal een huisartsenpraktijk worden gevestigd met 3 behandelkamers voor de huisartsenpraktijk. In het pand komen ook 2 behandelkamers voor een fysiotherapeut. Op de verdieping worden 14 appartementen gerealiseerd.

Om dit mogelijk te maken wordt de bestaande bebouwing aan de Prins Bernhardplein 17 gesloopt, en nieuwbouw gerealiseerd voor de genoemde functies. De nieuwbouw zal een groter bouwvolume kennen dan de huidige bebouwing. Op het zuidelijk deel is echter nu een bouwvlak aanwezig voor de bouw van een twee-onder-een-kapwoning welke nu nog niet is benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0005.png"

Figuur 5: situatietekening nieuwe situatie

In bovenstaande figuur is weergegeven hoe de verschillende functie op de begane grond verdeeld zijn. Het gebouw bestaat uit twee delen die onderling verbonden zijn met een lager deel. De huisartsenpraktijk komt in het gedeelte dat is gelegen aan de Dorpstraat. In het gedeelte dat grenst aan het Prins Bernhardplein komt een fysiotherapeut en is eventueel nog ruimte voor een commerciële functie.

Om het gebouw goed bij de dorpse omgeving aan te laten sluiten is gewerkt met (schijn)kappen. Het volume dat ligt op de hoek van de Zandstraat en Dorpstraat is aan te merken als het meest markante deel. Op de hoek, aan de pleinzijde is het gebouw hoger, namelijk drie lagen met een kap. Hierdoor ontstaat de belangrijkste gevel aan het Prins Bernhardplein. Om een goede overgang naar de naastgelegen woning richting de Zandstraat te maken, is het rechter deel lager, namelijk twee lagen met een kap.

Het volume dat ligt aan de Zandstraat is voorzien van een schijnkap en bestaat uit twee lagen met een kap. Hierdoor ontstaat een duidelijk onderscheidt tussen het volume aan het plein en het volume aan de Zandstraat. De hoogte van het gebouw aan de Zandstraat zorgt voor een goede, gelijkmatige overgang naar het kantoorpand aan de zuidzijde. Door voor een deel met schijnkappen te werken worden de installaties en zonnepanelen op het achtergelegen platte dak uit het zicht gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0006.png"

Figuur 6: Gevel grenzend aan Prins Bernhardplein

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0007.png"

Figuur 7: Gevel grenzend aan Dorpstraat

Om aansluiting te zoeken bij de dorpse maat en schaal van de omgeving, is er dus voor gekozen om de bebouwing in twee volumes te verdelen. Dit beeld wordt versterkt doordat onder andere de kleur van de baksteen en de kapvorm onderling ook afwijkend is. Er ontstaat, binnen een traditionele opzet van een gebouw met baksteenarchitectuur en kappen een eigentijds beeld.

3.2 Inrichting terrein

In de nieuwe situatie wordt het parkeren voor de bewoners opgelost door op het achterterrein parkeerplaatsen aan te leggen. Er komt een toegangspoort aan de Dorpstraat aan de zuidzijde van het perceel. Vanuit deze poort is het achterterrein te bereiken, waar 20 parkeerplaatsen worden aangelegd. Er komt een uitrit aan de Zandstraat.

Op het achterterrein bevinden zich een zestal bergingen, de overige bergingen zijn inpandig. De bergingen liggen tussen het nieuwe gebouw het perceel Zandstraat 2. De bergingen worden aan de straatzijde komt voor de bergingen een groenstrook met drie bomen. Hierdoor wordt het zicht op de bergingen en de achterliggende parkeerplaats vanaf de openbare ruimte beperkt.

Aan de pleinzijde komen voor het gebouw twee plantvakken met bomen. Tussen deze plantvakken wordt een fietsenrek geplaatst. Hier bevindt zich ook de entree van de fysiotherapeut.

Aan de Dorpstraat komt de entree van de huisartsenpraktijk. Deze entree ligt tussen de twee bestaande bomen. Ook hier worden naast de entree fietsenrekken geplaatst. Om het onderscheidt tussen beide gebouwen te versterken en groen toe te voegen in het straatbeeld, worden aan de voorzijde van het blok aan de Dorpstraat groenstroken aangelegd. Dit verbetert ook de groeiplaats van de bestaande bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0008.png"

Figuur 8: terreinplan

In het terreinplan (zie bijlage 11) is opgenomen dat er in totaal 34 bomen nieuw aangeplant worden in het plangebied. Het gaat hier om 28 leibomen welke op het achterterrein worden geplaatst. Daarnaast worden en nog 6 andere bomen aangeplant op het achterterrein en voorterrein. De precieze locatie van de bomen, de soort en aanplantmaat zijn opgenomen in het terreininrichtingsplan

3.3 Verkeer en parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.

Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

Het bouwplan moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor zowel de auto als de fiets. Daarnaast genereert het bouwplan ook extra motorvoertuigbewegingen.

Parkeren auto

Voor het programma van het beoogde bouwplan gelden volgens de vigerende 'Nota Parkeernormering 2016' de volgende parkeernormen:

Woning 40-80 m2: 1,6 per woning

Woning 80-150 m2: 1,8 per woning

Huisartsenpraktijk: 2,95 per behandelkamer

Fysiotherapiepraktijk: 1,75 per behandelkamer

Indachtig de geldende aanwezigheidspercentages geldt als maatgevende periode de werkdagochtend met een parkeereis van 23 parkeerplaatsen. Dat is de theoretische parkeerbehoefte voor zowel de bewoners en hun bezoek als voor het personeel van de praktijken en hun klanten/patiënten. Daarbij geldt overeenkomstig de geldende aanwezigheidspercentages de werkdagochtend als maatgevende periode. Volgens het bouwplan wordt in 22 plaatsen op eigen terrein voorzien. Echter, in de avonduren wordt het parkeerterrein fysiek afgesloten om potentiële overlast voor de directe omgeving te voorkomen. Alleen bewoners kunnen dan gebruik maken van de parkeercapaciteit. Dat betekent dat bezoekers in de avonduren zijn aangewezen op de parkeercapaciteit in de omgeving. Het theoretisch maximale aandeel van het bezoekersparkeren is 0,3 per woning zijnde een totaal van 5 parkeerplaatsen. De theoretische parkeerbehoefte voor enkel de woningen exclusief het bezoekersaandeel bedraagt 18 plaatsen voor een werkdagavond als maatgevende periode. Op eigen terrein wordt in dat aantal parkeerplaatsen voorzien.

De aanwezige parkeercapaciteit op het Prins Bernhardplein ligt gelet op de beperkte loopafstand het meest voor de hand. Gelet op de oriëntatie van de twee toegangen zullen overdag ook patiënten van de beide praktijken veelal gebruik maken van deze capaciteit. Bij een maximale bezetting van de behandelkamers en een evenredige hoeveelheid wachtende patiënten kunnen dat 10 parkeerders zijn. Dat is dan een hoog aandeel in sec de parkeernorm voor de beide praktijken samen die voor de werkdagochtend 13 parkeerplaatsen bedraagt.

Uit het parkeeronderzoek (bijlage 8 bij de toelichting) blijkt de bezetting op de maatgevende werkdagochtend 62%. Van de beschikbare capaciteit van 75 plaatsen zijn er dan 47 bezet. Bij een toename van 10 parkeerders stijgt de bezetting naar de 76%. Die bezetting blijft daarmee onder de 80% die in de Nota Parkeernormering als grens van de acceptabele parkeerdruk wordt beschouwd voor het afwentelen van een parkeerbehoefte op de openbare ruimte.

Aan de Dorpstraat wordt, nabij de ingang van de huisartsenpraktijk, voorzien in een gehandicaptenparkeerplaats én een laad- en losparkeerplaats waar patiënten in -en uit een auto kunnen stappen.

Parkeren fiets

Het bouwplan voorziet in voldoende mogelijkheden om de fiets te stallen. Bewoners kunnen hun fiets stallen in de eigen ruime (inpandige) bergingen die zijn voorzien van een oplaadpunt voor de elektrische fiets. Bezoekers van de beide praktijken maken gebruik van een ruime hoeveelheid aan stallingsplekken nabij de twee ingangen van het gebouw.

Verkeersgeneratie

Het bouwplan genereert (gemotoriseerd) verkeer. De digitale publicatie 'ASVV 2021' bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie (productie en attractie) voor de diverse functies binnen de van toepassing zijnde stedelijkheidsgraad.

De verkeersgeneratie heeft een theoretische omvang van:

  • 14 woningen x 6,3 = 88,2 motorvoertuigbewegingen
  • 3 behandelkamers voor een huisartsenpraktijk x maximaal 31,1 = 93,9 motorvoertuigbewegingen
  • 2 behandelkamers voor een fysiotherapiepraktijk x maximaal 20,7 = 41,4 motorvoertuigbewegingen

Het totaal van de nieuwe functies genereert op een werkdag 224 motorvoertuigbewegingen. Volgens het verkeersmodel van de gemeente 's-Hertogenbosch kent de Dorpstraat op het drukste wegvak, nabij de aansluiting op de Rijksweg een etmaalintensiteit van circa 3.600 motorvoertuigen per dag in het jaar 2030. Dat aantal zit ruim onder de gangbaar geachte bandbreedte van circa 5 á 6.000 motorvoertuigen voor een weg met een verblijfsfunctie binnen een 30 km/u zone. De straten in de kom van Nuland kunnen het extra verkeer als gevolg van dit bouwplan dan ook goed verwerken. Zeker in acht nemende dat voor de verkeersgeneratie bij de verhuizing van de huisartsenpraktijk veeleer sprake is van een verschuiving van verkeersstromen dan van een toename.

3.4 Openbare ruimte

De ontwikkeling vindt plaats binnen de huidige kadastrale grenzen. De aanpassingen aan de openbare ruimte beperken zich tot het aanleggen van een toerit aan de zuidzijde naast het kantoor aan de Dorpstraat 25 en een afrit aan de pleinzijde naast Zandstraat 2. Aan de Dorpstraat wordt, nabij de ingang van de huisartsenpraktijk, voorzien in een gehandicaptenparkeerplaats én een laad- en losparkeerplaats waar patiënten in -en uit een auto kunnen stappen.

Zoals het in de huidige situatie al is, zal het trottoir op de hoek aansluiten op de verharding aan de voorzijde van het perceel. De voorruimte van het meest voorname gebouw op de hoek wordt verhard met twee plantvakken en loopt over in het trottoir.

De twee bomen aan de Dorpstraat en de boom op de hoek blijven gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.


Het laatstgenoemde nationaal belang houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd.

Laddertoets

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De gemeente 's-Hertogenbosch moet voorzien in de groeiende woningbehoefte en veranderende woonwensen. Met de Woonvisie 's-Hertogenbosch heeft de raad een ambitieus woningbouwprogramma vastgesteld: doel is om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030. (zie paragraaf 4.3.2).

De meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie Noord Brabant (september 2020) onderstreept de noodzaak voor een stevig woningbouwprogramma. Volgens deze prognose moet de woningvoorraad van 's-Hertogenbosch groeien van 72.990 woningen in 2020 naar 81.165 woningen in 2030. Ook daarna wordt nog een stevige groei in de woningbehoefte voorzien, die pas na 2035 iets gaat afvlakken.  

Om deze ambitie te realiseren is voldoende woningbouwcapaciteit nodig en daarbinnen met name harde plannen. Dit zijn plannen waarvoor de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedures doorlopen zijn. In lijn met de Woonvisie 's-Hertogenbosch gaat het daarbij om plannen in diverse woonmilieus om aan de verscheidenheid van woonwensen tegemoet te kunnen komen. Dit in lijn met de principes van de compacte, complete en contrastrijke stad, zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Structuurvisie. Met dit bestemmingsplan Prins Bernardplein 17 wordt de realisatie van 14 woningen mogelijk gemaakt.

De potentiële woningbouwcapaciteit voor de periode 2021 tot en met 2025 bedraagt 6.600 woningen, waarvan 4.800 woningen zijn opgenomen in harde plannen. Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien moet de harde plancapaciteit op orde blijven en dus moeten er jaarlijks gemiddeld voor zo'n 1000 woningen plannen worden vastgesteld. Voorliggend plan met ruimte voor 14 woningen draagt daaraan bij.

Het plan maakt overigens al jaren onderdeel uit van de potentiële (zachte) plancapaciteit en kan, na het doorlopen van de benodigde RO-procedures, bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke woningbouwopgave en meerwaarde voor het dorp Nuland.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0009.png"

Figuur 9: uitsnede Structurenkaart uit 'Structuurvisie Ruimtelijke Ordening' Noord-Brabant

Op de Structurenkaart is het plangebied/projectgebied aangeduid als stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut. Bij onderhavige ontwikkeling wordt het plangebied herontwikkeld en wordt de bestaande bebouwing gesloopt en is een nieuwbouwplan opgesteld. Hiermee is sprake van herstructurering. Het voorliggend initiatief sluit aan op de doelstellingen uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 deze verordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte 2014.

In de omgevingsverordening staan onderwerpen uit de provinciale omgevingsvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het plangebied/projectgebied ligt volgens de Interim omgevingsverordening binnen in het stedelijk gebied en in het concentratiegebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in ontwikkelingen. Wel dient aandacht te zijn voor zorgvuldig ruimtegebruik. Bij de activiteiten die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Met het herontwikkelen van het plangebied wordt er voorzien in de vestiging van de huisarts, een fysiotherapeut en een makelaarskantoor op deze locatie. Op de verdiepingen worden appartementen gerealiseerd. Binnen het stedelijk gebied is het concentreren van deze voorzieningen in de kern van Nuland, direct aan het Prins Bernhardplein, in lijn met de Omgevingsverordening.

Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's. 

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

De betreffende ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de provinciale omgevingsvisie van zorgvuldig ruimtegebruik.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De kern Nuland was in 2014 nog geen onderdeel van de gemeente 's-Hertogenbosch en is om die reden nog niet opgenomen in de structuurvisie. Het plan past echter goed in de algemene beleidsuitgangspunt van een compacte, complete, contrastrijke en duurzame stad en het behoud van voorzieningen in de dorpen.

4.3.2 Woonvisie 2020

Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Woonvisie 's-Hertogenbosch. Deze is door de gemeenteraad op 9 juni 2020 vastgesteld. Ontspannen en soms ook spannend wonen, in een sterke stad met leefbare buurten en dorpen. Waar inwoners trots zijn op hun woonplaats en iedereen zoveel als mogelijk kan wonen in een woning die aansluit bij hun woonwensen en mogelijkheden. Dat is het doel. Om dit te bereiken zijn er vier opgaven geformuleerd:

  • Passend en betaalbaar wonen voor iedereen
  • Leefbare en inclusieve buurten
  • Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
  • Strategisch innovatief woonprogramma.

Passend en betaalbaar wonen

Binnen deze opgave gaat extra aandacht uit naar starters en (lage) middeninkomens. We zetten in op het realiseren van divers en passend woningaanbod, met nadruk op de toenemende groep 1 en 2 persoonshuishoudens. Om de voorraad passend te blijven houden, wordt er een flexibele schil gerealiseerd, voor o.a. spoedzoekers. Daarnaast is er aandacht voor het huisvesten van specifieke doelgroepen, waaronder ouderen, mensen met een handicap of psychische kwetsbaarheid, maar ook jongeren, starters en studenten.

Leefbare en inclusieve buurten

De Woonvisie streeft naar eenheid in verscheidenheid. Interventies in nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad versterken de buurt en, zorgen voor een divers aanbod. Daarbij is bijzondere aandacht voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen en het stimuleren van nieuwe woonconcepten en bewonersinitiatieven die bijdragen aan ontmoeting, leefbaarheid en veiligheid.

Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad

De woonvisie heeft een gezonde, duurzame én flexibel inzetbare woningvoorraad als doel. Een woningvoorraad die ook de toekomstige uitdagingen en veranderende woonwensen aan kan. De opgave ligt hierbij zowel in de nieuwbouw als in de bestaande woningvoorraad.

Strategisch innovatief woonprogramma

De gemeenteraad heeft als ambitie uitgesproken om 10.500 woningen te realiseren in de periode 2020 – 2030. Daarbij is de ambitie een stedelijke differentiatie over de volgende categorieën:

  • minimaal 30% sociale huur
  • minimaal 20% middenhuur en goedkope koop
  • maximaal 50% dure huur en (middel)dure koop.

Op projectniveau wordt gestreefd wordt naar differentiatie binnen de categorieën. Daarbij is maatwerk in de percentages mogelijk, indien dat bijdraagt aan een leefbare en inclusieve buurt.

Nieuwe woningen kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en diversiteit van woonmilieus. Dit door het realiseren van (hoog)stedelijke woonmilieus met hoogbouw, compacte woonvormen en (collectieve) voorzieningen. Maar ook door het mogelijk maken van verdichting en verduurzaming van woonbuurten buiten het centrum en in groenstedelijke woonmilieus. In de dorpse woonmilieus worden ook op kleine schaal woningen toegevoegd. We stimuleren projecten die innovatief en vernieuwend zijn, bijvoorbeeld door circulair te bouwen of door toekomstige bewoners te betrekken en zeggenschap te geven. Daarnaast dienen projecten bij te dragen aan de hierboven genoemde opgaven.

Doorwerking plan – conclusie

Het plan biedt ruimte om de komende jaren in totaal 14 appartementen toe te voegen in de dorpskern van Nuland. Daarmee draagt het bij aan de ambitie om ook in de dorpse woonmilieus op kleine schaal woningen toe te voegen. Doordat het plan appartementen betreft, waarvan minimaal 3 appartementen in het sociale huursegment, draagt het ook bij aan een betaalbaar, divers en gemengd woningaanbod in het dorp. De toevoeging van appartementen sluit aan bij de ontwikkeling om meer te realiseren voor kleinere huishoudens.

Dus onderhavig plan draagt bij aan de doelstellingen van het woonbeleid en aan het ontspannen wonen in en sterke stad met leefbare buurten en dorpen. En aan de gemeentelijke woningbouwopgave.

4.3.3 Detailhandel

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch heeft de Nota detailhandel 's-Hertogenbosch 2011 vastgesteld op 11 oktober 2011. Het detailhandelsbeleid is restrictief ten aanzien van perifere, grootschalige detailhandelsvestigingen om overaanbod te voorkomen en om het goed functioneren van de binnenstad te waarborgen maar het is ook restrictief in het verlenen van medewerking aan (grootschalige) uitbreiding van winkelcentra ter bescherming van de fijnmazige winkelstructuur.

De uitgangspunten van het detailhandelsbeleid zijn de volgende:

  • binnenstad: het primaat voor vestiging van grootschalige non-foodwinkelformules met niet-volumineuze artikelen (megastores) ligt bij de binnenstad.
  • periferie: streven naar clustering in winkelgebieden. Solitaire winkelvestiging en verspreide bewinkeling doen daaraan afbreuk.
  • winkelcentra in wijken: de fijnmazige, hiërarchische winkelstructuur voor de dagelijkse boodschappen moet in stand blijven; megasupermarkten verstoren die structuur. Deze indeling volgt de lijnen van het drieslagmodel, gebaseerd op koopgedrag en koopmotief van de consument: recreatief winkelen (binnenstad), doelgericht winkelen (periferie), boodschappen doen (woonwijken).

Op 14 april 2015 heeft de gemeenteraad Aanvullingen op Nota Detailhandel 2011 en wijzigingen beleid Niet-bedrijventerrein gebonden functies op bedrijfslocaties vastgesteld. De basisuitgangspunten van de Nota detailhandel zijn daarbij niet gewijzigd. De aanvullingen hebben betrekking op het onder voorwaarden en criteria mogelijkheden creëren voor:

  • vestiging van afhaalpunten op perifere detailhandelslocaties en op traffic points;
  • vestiging van solitaire afhaalpunten;
  • vestiging van (ondergeschikte) detailhandel bij specifieke bedrijfsformules die niet thuishoren in reguliere winkelcentra;
  • het voeren van een assortiment dieren, dierbenodigdheden en -voedsel (dibevo) door tuincentra

Voor Nuland en Vinkel heeft de gemeenteraad het detailhandelsbeleid geactualiseerd op 11 juli 2017. Hoofduitgangspunt in het detailhandelsbeleid voor Nuland en Vinkel is behoud en versterking van een vitale, fijnmazige winkelstructuur voor bewoners en ondernemers in beide kernen en concentratie van voorzieningen in compacte, perspectiefvolle concentratiegebieden. Dit detailhandelsbeleid voor Nuland en Vinkel sluit aan op de lijn van het detailhandelsbeleid voor de rest van de gemeente. Dit houdt in:

  • de centra en het winkelaanbod van de kernen te typeren als buurtwinkelcentrum (Nuland) en buurtsteunpunt (Vinkel):
  • de vestiging van winkels en dorpsvoorzieningen te laten plaatsvinden in concentratiegebieden van winkels en centrumvoorzieningen;
  • buiten de concentratiegebieden is de aanwezigheid van detailhandel en aanverwante voorzieningen niet structuurbepalend. Invulling van leegstaande of leegkomende (winkel)panden met andere dan winkel- of centrumfuncties is hier mogelijk. Per geval zal dit worden beoordeeld.

Doorwerking plan – conclusie

Het Prins Bernhardplein is aangewezen als concentratiegebied voor voorzieningen in Nuland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0010.png"
Figuur 10: Concentratiegebied winkel- en centrumvoorzieningen Nuland

Hoewel er in het plangebied geen detailhandelsfunctie wordt ontwikkeld draagt het ontwikkelen van deze locatie met ruimte voor voorzieningen zoals de huisartsenpraktijk en de fysiotherapie bij aan het versterken van het concentratiegebied. Het plan is dan ook in lijn met het detailhandelsbeleid en draagt bij aan het versterken van het centrum van Nuland door het concentreren van centrumvoorzieningen.

4.3.4 Welstand

Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. In de Welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Daarnaast gelden de algemene welstandscriteria als beoordelingskader. Het bouwplan is op 17 maart 2021 besproken in de welstandscommissie en in principe akkoord bevonden.

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen voeren.

Richtlijn

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).


Plangebied

In de omgeving van de planlocatie zijn enkele bedrijven gesitueerd. Ten zuiden, aangrenzend aan het te ontwikkelen perceel, is een kantoor (Gloudemans) gesitueerd, ten noordoosten, aan de overzijde van de Zandstraat ligt een bedrijfsbestemming (Expert), ten noordwesten ligt een centrumbestemming en ten oosten ligt een maatschappelijke bestemming. Het gebied is te typeren als een rustige woonwijk. De afstand van de centrumvoorzieningen tot de planlocatie is circa 40 meter waardoor de richtafstanden niet worden overschreden. Een nadere onderbouwing is niet benodigd. Er lijkt in eerste instantie geen sprake te zijn van een onoverkomelijke belemmering. Omliggende bedrijven worden door de planontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering en er is bij de nieuwe woningen sprake van een aanvaardbaar en acceptabel woon- en leefklimaat ten gevolge van de omliggende bedrijven.

Het plan krijgt een centrumbestemming en maatschappelijke bestemming waarbinnen wonen is toegestaan. De centrumbestemming (zoals huisarts, fysio, sport en/of detail) resulteert in een milieubelasting naar haar omgeving. Met name ten oosten van het plangebied, adres Zandstraat 2, is een woning nabij gelegen. Deze woning grenst aan het plangebied. In het ontwerp zijn parkeerplaatsen op zeer korte afstand tot deze woning gesitueerd. Een nadere milieuafweging, met name voor het aspect geluid dient hiervoor gemaakt te worden. In het akoestisch onderzoek industrielawaai installaties en verkeer, opgesteld door M&A Omgeving BV met rapportnummer: 221-NPB17-il-v5 en gedateerd 15 november 2021, is dit nader onderzocht en gemotiveerd. Appartementen worden boven de centrum- en maatschappelijke bestemming gerealiseerd. Dit hoeft geen belemmering te zijn maar er dient wel in het ontwerp rekening te worden gehouden met omloop- en contactgeluid tussen deze functies. Middels het Bouwbesluit is dit geborgd. En dienen de installaties en voorzieningen zoals ventilatoren en aan- en afzuigpunten zorgvuldig worden gekozen zodat ze niet gaan leiden tot overlast/hinder bij de nieuwe woningen. In het uiteindelijke bouwontwerp wordt hier rekening mee gehouden.

In het 'Akoestisch onderzoek industrielawaai installaties en verkeer' d.d. 15 november 2021 zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsbelastingen inzichtelijk gemaakt ten gevolge van activiteiten ten gevolge van deze planontwikkeling. De relevante geluidsbronnen zijn de installaties op het dak, met name ten behoeve van ventilatievoorzieningen, luchtbehandeling en/of warmte en koude voorzieningen, en transportbewegingen met personenauto's ten gevolge van de centrum en maatschappelijke bestemming en ten gevolge van de bewoners.

In de geluidsberekeningen is uitgegaan van de informatie zoals weergegeven op het terreinplan, zie bijlage 11. Op het terreinplan is als erfafscheiding (met perceel Zandstraat 2) een ½ steens tuinmuur, met een hoogte van 2,2 meter boven maaiveld, aangegeven met daarboven leibomen. Deze tuinmuur is in het akoestisch rekenmodel ingevoerd en is derhalve een vereiste met als doel om geluid te reduceren en ook om het zicht weg te nemen. In de regels van het bestemmingsplan is de realisatie en in stand houding van een geluid afschermende voorziening geborgd.

Langtijdbeoordelingsniveau

Uit de geluidsberekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau resulteert in een aanvaardbare en acceptabele geluidsbelasting, zowel voor de nieuw te bouwen appartementen en ook voor de bestaande woningen in de directe omgeving.

Maximale geluidsbelasting

Voor wat betreft de optredende maximale geluidsbelastingen ten gevolge van activiteiten binnen het plan blijkt dat er ten gevolge van personenautobewegingen, en daaraan gerelateerde geluiden zoals het dichtslaan van portieren, het remmen en optrekken van de auto's, hoge geluidsbelastingen optreden. Dit treedt met name op bij de nieuw te bouwen appartementen welke met hun gevel (oostgevel) grenzen aan het parkeerterrein van dit plan, en de woning Zandstraat 2. Om het binnengeluidsniveau in de nieuwe woningen te borgen worden de oostgevels van de woningen voorzien van een minimale karakteristieke geluidswering van de gevel van 27 dB(A). Dit wordt vastgelegd in de regels. Doel is om de nieuwe bewoners een aanvaardbaar en acceptabel woon- en leefklimaat, in deze voor wat betreft geluid, te geven. Met deze vereiste wordt daaraan voldoen. Een indelingsvereiste ten aanzien van geluidsgevoelige ruimten/vertrekken in de nieuwe woningen is gelet op de mogelijkheden in dit plan niet op te leggen om geen andere problemen te genereren. Derhalve is daarvan afgezien. Het kunnen voldoen aan het binnengeluidsniveau is afdoende.

De maximale geluidsbelasting op de woning Zandstraat 2 is in de dagperiode laag vanwege de te realiseren tuinmuur. In de avond- en nachtperiode treden er wel hoge geluidsbelastingen van 68 dB(A) op. Dit is ten gevolge van personenautobewegingen van bewoners van het nieuwe plan en van bezoekers van de commerciële ruimten. Door de frequentie van het optreden van de maximale geluidsbelasting zo goed als mogelijk te sturen is afgesproken dat het parkeerterrein in de avond- en nachtperiode alleen door de eigen bewoners (14 appartementen) zal worden gebruikt. Dit wordt geregeld door het alleen toegankelijk maken van de parkeerplaats door de bewoners middels een toegangspas en een slagboom/poort. In de regels wordt het gebruik van de parkeerplaats door de commerciële ruimten verboden ofwel geregeld dat alleen bewoners gebruik kunnen maken van de parkeerplaats. Hierdoor wordt de frequentie van het voorkomen van de maximale geluidsbelastingen gereduceerd tot een aanvaardbaar en acceptabel aantal.

Eveneens is een afweging gemaakt over de hoogte van de maximale geluidsbelasting op de woning Zandstraat 2, te weten 68 dB(A). Om slaapverstoring te voorkomen in de nachtperiode is een binnengeluidsniveau van 45 dB(A) ten gevolge van een maximaal geluidsniveau aanvaardbaar. Dit houdt in dat de gevel van de woning 23 dB(A) aan geluid moet reduceren. Uit een schouw van de woning blijkt dat wordt ingeschat dat de gevels circa 25 dB(A) aan geluid zullen weren. Hieruit blijkt dat er sprake is van een acceptabel en aanvaardbaar woon- en leefklimaat in deze woning.

Kortom is de conclusie dat geluid afkomstig van activiteiten ten gevolge van de bestemmingsmogelijkheden, resulteren in een aanvaardbaar en acceptabele geluidsbelasting. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader die van belang zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De beoogde ontwikkeling ligt in de omgeving van 30 km/uur wegen en dus niet binnen een zone van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing.

Naast het toetsingskader en wettelijke eisen van de Wgh dienen er altijd zodanige gevelmaatregelen te worden genomen dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbinnenwaarde op grond van het Bouwbesluit. Deze maximale geluidsbinnenwaarde is ten gunste van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in betreffend object. Met de aanvraag om omgevingsvergunning activiteit bouwen zal moeten worden aangetoond dat deze binnenwaarde wordt voldaan.

Plan

Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het betreft 14 woningen. De nieuwe geluidsgevoelige objecten vallen echter niet binnen een zone van één of meerdere wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel de geluidbelastingen van deze 30 km/uur wegen bepaald en beoordeeld. De resultaten zijn weergegeven in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door M&A Omgeving BV met rapportnummer 220-NPB17-wl-v1 en datum 6 december 2020 (bijlage 3). Uit de geluidsberekening wegverkeerslawaai blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels van de woningen ten hoogste 55 dB bedraagt. De binnenwaarde in de verblijfsruimten wordt getoetst / gewaarborgd door de vereisten uit het Bouwbesluit, te weten 33 dB. Om deze binnenwaarde te halen, moet met deze geluidsbelasting op de gevels een minimale geluidsisolatie van (55 - 33 =) 22 dB worden bereikt. Dit zal gezien de huidige bouwtechnieken geen problemen opleveren. Hierdoor is een goed woon- en leefklimaat ook in de woningen gegarandeerd.

5.3.2 Railverkeerslawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De beoogde ontwikkeling ligt niet in de zone. Binnen het plangebied worden geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt maar deze liggen niet binnen de zone van het spoortraject 's-Hertogenbosch-Nijmegen. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet relevant. Railverkeerslawaai is geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.3.3 Industrielawaai

Geluidszonering

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. De zonering van industrielawaai is vastgelegd in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder 'Zones rond industrieterreinen' en hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder.

Het doel van zo'n geluidszone is tweeledig: Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai. De zone vormt als het ware een buffer (ruimtelijke scheiding) tussen industriële activiteiten en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De keuze van de ligging van de zone is gebaseerd op een afweging tussen de ruimte voor de bedrijven (industrie) en de ruimte voor geluidsgevoelige objecten. De geluidzone zelf vormt hierbij een aandachtsgebied voor geluid, waarin niet zonder meer nieuwe woningen (en andere geluidgevoelige objecten) mogen worden gebouwd. De geluidzone voorkomt hiermee dat woonbebouwing oprukt in de richting van bedrijven. Het andere doel van de geluidzone is het bieden van akoestische ruimte waarover bedrijven op het industrieterrein maximaal kunnen beschikken. Door het vastleggen van een geluidzone wordt wettelijk akoestische ruimte gecreëerd waarover de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein gezamenlijk maximaal kunnen beschikken zodat dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen vastleggen in het bestemmingsplan biedt daarmee zowel de omgeving (omwonenden) als bedrijven rechtszekerheid over de kwaliteit van het gebruik van hun kavel.

De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone, die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A) contour, worden vastgelegd. De geluidzone is daarmee het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens (de 50 dB(A) contour). De zone is dus het gebied, behalve het industrieterrein zelf, waarbinnen vanwege dat industrieterrein een geluidsbelasting mag heersen van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer. Deze eis is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Gevolg hiervan is, dat bij ontwikkelingen op en rond het industrieterrein, rekening wordt gehouden met de geluidzone die om het industrieterrein is gelegen. Dit geldt zowel bij ruimtelijke plannen, als bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bij meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen in de zone geldt een hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A). De geluidbelasting op woningen op een gezoneerd industrieterrein wordt formeel niet getoetst. Dit geldt ook voor andere mogelijk geluidsgevoelige objecten.

In het plangebied is vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4 Trillingen

Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig zijn voor trillingen). Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. De trilling verspreidt zich verder via de bodem naar gevoelige objecten. Hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan de trilling ergens anders hinder opleveren. Wegverkeer over een oneffen wegdek veroorzaakt trillingen. De aard en heftigheid van deze trilling is afhankelijk van het type voertuig, de belading, snelheid en de oneffenheden waar het verkeer overheen rijdt. Ook treinverkeer kan zorgen voor trillingen. De snelheid en gewicht van treinen is hierbij een belangrijke factor bij het ontstaan van trillingen. Daarnaast zijn de eigenschappen van de trein (onder andere belading) en de interactie van de trein met de ondergrond van belang bij het ontstaan en doorgeven van trillingen naar de omgeving (de bodem).

De planlocatie is niet gelegen bij drukke verkeerswegen en/of bij een spoorweg. Trillingshinder is op de planlocatie niet te verwachten gelet op haar omgeving. Trillingen zijn geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. Hinder door licht hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Bij onderhavig plan is lichthinder niet relevant te noemen, omdat er geen relevante noemenswaardige lichtbronnen in de nabijheid zijn gelegen. Verlichting is geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De aanvaardbare risico's zijn vast gelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een

bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Activiteitenbesluit (eventueel vuurwerkbesluit)

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit)

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch

De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

Toetsing beleidsvisie

De beoogde ontwikkeling voorziet in woningbouw en een huisartsenpraktijk en fysiopraktijk. Dit zijn kwetsbare objecten. De bewoners/medewerkers/aanwezigen worden als normaal zelfredzaam beschouwd. Deze objecten / functies worden beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied. Kwetsbare objecten zijn hierin wel toegestaan. Externe veiligheid is geen belemmering voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede kaart bijlage IV 'vestiging kwetsbare objecten' van uitvoeringskader EV, deel C

Beschouwing risicobronnen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

Uit de inventarisatie van de risicobronnen blijkt dat het plangebied niet ligt in een invloedsgebied van een risicobron. De verantwoordingsplicht is hierdoor niet van toepassing De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Advies Veiligheidsregio:

In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van relevante transportroutes (wegen of spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Deze afspraak is tevens opgenomen in de gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Een advies van de Veiligheidsregio is derhalve niet gevraagd en betrokken.

 

Conclusies en restrisico

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicobron externe veiligheid. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; PM2,5 fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor luchtkwaliteit kunnen beperkend zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Kleine projecten en ruimtelijke plannen, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit is geregeld in het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)”. De grens NIBM voor de stoffen PM10 (fijnstof) en NO2 ligt vanaf 1 augustus 2009 op 1,2 ìg/m3. Om de bijdrage aan de luchtkwaliteit bij een kleiner ruimtelijk plan of verkeersplan vast te kunnen stellen, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een speciale rekentool ontwikkeld, genaamd de NIBM-tool. Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer, bepaalt de NIBM-tool – uitgaande van worst-case omstandigheden – de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een verkeersaantrekkende werking van 224 motorvoertuigwegingen per etmaal (zie subparagraaf verkeersgeneratie), toont de NIBM-tool aan dat dit verkeer niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom hoeft onderhavig plan formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de wetgeving bestaat dan ook geen bezwaar tegen onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede NIBM-rekentool versie 06-04-2021 (bron www.infomil.nl)

Woon- en leefklimaat

Verder blijkt uit de landelijke Monitoringstool dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied voor beide stoffen onder de 35 µg/m3 liggen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3 voor beide stoffen). Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

Gelet op de achtergrondconcentraties luchtkwaliteit ter plaatse, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat m.b.t. luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

5.8 Bodem

Algemeen

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming. In gebieden waar de bodemkwaliteit niet geschikt is voor het gebruik, zullen maatregelen getroffen worden om de bodemkwaliteit geschikt te maken, zoals het saneren van de bodem, of het opleggen van gebruiksbeperkingen.

Bodemsituatie

In 2017 is de locatie onderzocht (Rapport “Verkennend onderzoek Prins Bernhardplein 17, Nuland”, M&A Bodem & Asbest BV, kenmerk 217-NPB17-vo-v1, d.d. 27 juli 2017) ten behoeve van een grondtransactie. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn waargenomen. Op basis van het vooronderzoek is uitgegaan van een onderzoeksstrategie voor een (niet lijnvormige) onverdachte locatie volgens de NEN5740 en de onderzoeksstrategie voor verdachte locatie ter plaatse van een (voormalige) ondergrondse brandstoftank. Deze strategieën zijn terecht gesteld op basis van de beschikbare voorinformatie.

Het onderzoek is uitgevoerd in juli 2017. Op basis van het lokale bodembeleid (Nota bodembeheer 2019-2024 regio Brabant Noord) is het onderzoeksrapport 5 jaar geldig en hiermee dus nog actueel.

Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt geacht voor het beoogde gebruik. Met inachtneming van onderstaande voorwaarde zijn er met betrekking tot het thema 'bodem' geen belemmeringen voor de beoogde herontwikkeling.

Voorwaarde

Het bodemonderzoek is uitgevoerd op de onbebouwde terreindelen. Op basis van het gemeentelijke bodembeleid dient de toplaag (0,5 m-mv) na sloop van de huidige bebouwing ter plaatse van de voormalige bebouwingscontour alsnog onderzocht te worden. Indien in het voormalige gebouw sprake is geweest van asbesthoudende materialen dient de toplaag hierbij tevens te worden onderzocht op asbest.

Conclusie

Bodem is geen belemmering voor het initiatief.

5.9 Geur

Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij 'het voorkómen van nieuwe geurhinder' (nieuwe geurgehinderden) voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is.

In de directe omgeving van de locatie zijn geen geurproducerende industriële bedrijven gelegen die invloed hebben op de te ervaren geurhinder ter plaatse. Tevens zal de beoogde ontwikkeling zelf niet leiden tot geurhinder in de omgeving. Industriële geurhinder is geen belemmering.

Agrarische geur

Veehouderijen veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken en kan om die reden ook gezondheidsrisico's met zich meebrengen. De geuremissie verspreidt zich via de lucht en op de woon- en leefomgeving wordt een geurbelasting veroorzaakt. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

Gezien de ligging van de locatie in stedelijk gebied en de grote afstand tot agrarische bedrijven is agrarische geur niet relevant voor deze beoogde ontwikkeling. Agrarische geur is geen belemmering.

Geitenhouderijen

Uit het VGO-2 en VGO-3 (volksgezondheidonderzoek) is gebleken dat zich in een straal van circa 2 kilometer rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. In het kader van de omgekeerde werking (gevoelige functies rond geitenhouderijen) is onderzocht of er zich binnen 2 km van het plan bedrijven met geiten bevinden. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand van 2 km. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van geitenhouderijen.

Endotoxine

Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico voor wat betreft endotoxine.

5.10 Hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Het is overigens niet aangetoond dat de magneetvelden van hoogspanningslijnen hiervan écht de oorzaak zijn. Wél is er een advies van het Rijk uit 2005 over bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Via dit voorzorgsbeleid dient zo veel als mogelijk te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen. Dit voorzorgbeleid heeft betrekking op nieuwe objecten waarin kinderen langdurig verblijven, zoals nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. De magneetveldzone is het gebied waar het (jaargemiddeld) magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla.

De gemeente 's-Hertogenbosch hanteert het Rijksadvies uit 2005, en houdt daarmee rekening met het genoemde voorzorgbeginsel bij nieuwe ontwikkelingen in de buurt van hoogspanningslijnen. Voor onderhavig plan houdt het in dat de gevoelige functies buiten de magneetveldzones liggen. Er is geen sprake van een belemmering.

5.11 Water

In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid en geldende normen zijn vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting van dit bestemmingsplan.

Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer

Het klimaat verandert. We verwachten meer hevige én meer langdurige neerslag in de toekomst. Daarom is de kern van het waterbeleid van de 21e eeuw: ruimte maken voor water.
In de Visie Groen en Klimaatbestendig staat dat we in 's-Hertogenbosch een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Dit beleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Bomen, Water en Groen. Zowel de visie als de Verordening zijn in maart 2021 door de gemeenteraad vastgesteld.

De doelen en ambities van het waterschap Aa en Maas zijn beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. In de Keur (2018) staan de regels (met name geboden en verboden) die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Deze regels voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast is met de komst van de Waterwet het waterschap bevoegd gezag geworden voor de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties.


De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Voorkom vervuiling van (regen)water;
  • Houdt vuil water en schoon hemelwater gescheiden;
  • Verwerk schoon hemelwater volgens de voorkeursvolgorde:
    1. Hergebruik 2. Infiltratie/bergen 3. Vertraagde afvoer;
  • Ontwikkel hydrologisch neutraal, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied (denk aan grondwaterstand, waterpeil en afvoer). Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties;
  • Houdt rekening met waterschapsbelangen. Bijv. ruimteclaims voor waterberging of een EVZ (ecologische verbindingszone), de aanwezigheid van keringen of watergangen, en dergelijke;
  • Ontwikkel wateroverlast vrij: schade door extreme neerslag moet worden voorkomen;
  • Meervoudig ruimtegebruik: combineer waar mogelijk gebruiksfuncties. Bijv. een infiltratiezone kan bovengronds worden ingericht als groenzone of speelterrein;
  • Water biedt een kans om meerwaarde te geven aan een plan door gebruik te maken van de belevingswaarde van het water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.

Huidige situatie

Het perceel ligt in het grondwaterbeschermingszone van de drinkwaterwinning Nuland. Hiervoor is de provincie bevoegd gezag.

Er zijn geen waterlopen op of vlakbij het perceel aanwezig.

Het perceel is deels bebouwd. Afstromende hemelwater wordt van de daken afgevoerd naar het gemengde rioolstelsel in de wijk. Hemelwater wat valt op de onverharde terreindelen infiltreert ter plekke en zal bij een stevige bui afstromen naar de straat en via de kolken naar het gemengde rioolstelsel.

Afvalwater wordt via het gemende rioolstelsel afgevoerd.

Het maaiveld ligt op circa 5,25 m + NAP.

Toekomstige situatie en waterbergingsopgave

In het plan wordt de bestaande bebouwing gesloopt en komt er nieuwbouw voor in de plaats. Tevens wordt het terrein opnieuw ingericht. Een groot deel ervan is verhard ten behoeve van parkeren.

De grootte van het plangebied bedraagt 1.905 m2. Het gedeelte wat verhard is ten behoeve van de bebouwing, wegen, parkeerplaatsen en trottoirs bedraagt in totaal 1.630 m2, verdeeld over: 780 m2 dakoppervlakte en 850 m2 terreinverharding. Een klein deel van het dak, 45 m2, wordt uitgevoerd met sedumdak.

Conform de Verordening van de Gemeente 's-Hertogenbosch afdeling 4.3 en de Keur van Waterschap Aa en Maas bedraagt de norm voor hemelwaterberging 60 mm.

De waterbergingsopgave voor dit plan bedraagt:

  • Oppervlakte groen 275 m2 x 0,0 = 0
  • Dakoppervlakte 780 m2 x 0,06 m = 46,8 m3
  • Terreinverharding inrit/wegen 285 m2 x 0,06 m = 17,1 m3
  • Terreinverharding parkeren 565 m2 x 0,06 m = 33,9 m3

De totale hemelwateropgave bedraagt: 97,8 m3

Ontwerp nieuw watersysteem

Schoon hemelwater wordt zoveel mogelijk binnen het plangebied vastgehouden. Gezien de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied gelden vanuit de provinciale Omgevingsverordening regels voor de infiltratie van hemelwater ter bescherming van het grondwater.

Hemelwater

Het afstromend hemelwater van het dak en van een deel van de terreinverharding (het deel voor inritten en wegen) wordt beschouwd als schoon water. Dit wordt geïnfiltreerd binnen het plangebied middels ondergrondse infiltratie door toepassing van infiltratiekratten. De kratten worden deels onder de rijstrook en deels onder de parkeerplaatsen aangebracht; de kratten zijn voorzien van een bladscheider en zandvang. Via molgoten, straatkolken en een hwa-ringleiding wordt het water naar de kratten afgevoerd. De kratten moeten conform de gemeentelijke Verordening Bomen, water en groen een minimale capaciteit hebben van 64 m3 (46,8 + 17,1).

Vanwege de verhoogde kans op verontreiniging wordt het afstromend hemelwater van de parkeervakken apart ingezameld en naar het gemengde riool afgevoerd.
Het afstromend regenwater van het kleine groene dakje voert af op de groenstrook ernaast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0013.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0014.png"

Figuur 13: Bebouwing, verharding en groen in plangebied

De infiltratiekratten moeten worden aangelegd boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand. De verwachting is dat gezien de hoogte van de locatie en op basis van de Kwel/Infiltratiekaart uit de bodematlas provincie Brabant dit hier geen probleem zal zijn.

Voor extreme situaties (meer dan 60 mm neerslag) zal een overstort naar het gemeentelijk riool worden gerealiseerd om lokale wateroverlast en schade te voorkomen. Op het inrichtingsplan (zie bijlage 11) zijn deze voorzieningen weergegeven en ingetekend.

Afvalwater en riolering

Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengd riool.

Vanuit de infiltratiekratten wordt een overstort gerealiseerd naar het gemengde riool in de Dorpstraat en de Zandstraat voor de afvoer van overtollig hemelwater als het krattenveld vol staat. Daarbij dient een terugloopvoorziening te worden toegepast zoals een overstortklep, om verontreiniging van de voorziening te voorkomen.

Grondwater en maaiveldhoogte

De gemiddelde maaiveldhoogte wordt circa 5,40 m +NAP. Wijziging van de grondwaterstand wordt niet verwacht.

Waterkwaliteit

Ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater in het grondwaterbeschermingsgebied is het verboden om uitlogende bouwmaterialen toe te passen. In dit plan zijn de zinken regenpijpen daarom voorzien van een ENKE-coating.

Beheer en onderhoud

De VVE wordt eigenaar van de voorzieningen. Voor het goed functioneren van de infiltratievoorzieningen is het van belang dat deze regelmatig worden geïnspecteerd en dat daarbij de bladscheider en zandvang worden geleegd.

Conclusie

In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave van het plangebied Prins Bernhardplein 17 te Nuland bepaald en ingevuld met een passende inrichting voor het verwerken van hemelwater.

Eventueel benodigde vergunningen en meldingen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures moeten worden afgehandeld.

5.12 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte. Gemeente 's-Hertogenbosch werkt intensief aan een energiebewuste, gezonde, groene en klimaatbestendige gemeente. Hierbij zorgen we er onder meer voor dat onze gemeente door onze inwoners als prettig en gezond wordt ervaren, met behoud van grondstoffen en het milieu in het algemeen. De duurzame uitgangspunten zijn vastgelegd in de 'visie duurzaam 's-Hertogenbosch' (mei 2019).

Met de vastgestelde visie zet gemeente 's-Hertogenbosch verduurzaming in op de onderstaande 4 thema's:

  • 1. Gezonde, groene en klimaatbestendige omgeving (o.a. hemelwaterberging)

Inwoners van 's-Hertogenbosch wonen in een aantrekkelijke, leefbare en groene gemeente met schone lucht. De gemeente biedt een veilige plek voor haar inwoners, ongeacht veranderingen in het klimaat met extreme regenbuien en hete zomers. Door het veilige watersysteem houdt de gemeente droge voeten en is zij bestand tegen droogte. Natuur is overal aanwezig en draagt bij aan een gezonde leefomgeving met een hoge mate van biodiversiteit.

  • 2. CO2 neutrale omgeving (energie)

's-Hertogenbosch gebruikt in 2050 alleen nog maar duurzaam opgewekte energie. De daken in de gemeente zijn grotendeels gevuld met zonnepanelen. Huizen en bedrijfspanden zijn goed geïsoleerd en er wordt nog beter gebruik gemaakt van restwarmte. De inwoners van 's-Hertogenbosch verplaatsen zich op een schone wijze: met de fiets, het openbaar vervoer of met duurzame auto's.

  • 3. Waardebehoud van grondstoffen (circulariteit)

In 2050 gaan de inwoners van de gemeente bewust om met hun spullen. Bedrijven ontwikkelen producten en gebruiken grondstoffen die hernieuwbaar, biologisch afbreekbaar of herbruikbaar zijn.

  • 4. Duurzame mobiliteit

's-Hertogenbosch ontwikkelt zich tot een gemeente vol met slimme, schone en duurzame mobiliteit. Met een autoluwe binnenstad en een toename van elektrisch verkeer is de lucht schoner geworden.

Energie

Op dit moment werken we intensief aan het verduurzamen van onze gemeente 's-Hertogenbosch. Hierbij is 'energie' een belangrijk speerpunt binnen onze gemeente. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente. De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaat neutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig laten bouwen in onze gemeente.

Woningen

Vanaf 1 juli 2018 mogen nieuwe woningen en andere nieuwe kleinverbruikers niet meer op aardgas worden aangesloten. Vanaf 1 januari 2021 moet nieuwbouw aan zogenaamde 'BENG-eisen' voldoen. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw”.

Klimaatverandering

Het klimaat verandert. In Nederland krijgen we volgens de meest recente KNMI-modellen in de toekomst te maken met meer extreme weersomstandigheden zoals langere droge periodes, heftigere buien (met mogelijk meer onweer, neerslag, hagel en wind) en gemiddeld zal de temperatuur stijgen. Door hierop tijdig te anticiperen en aanpassingen door te voeren aan de fysieke leefomgeving van de stad en adaptief gedrag van haar inwoners te ondersteunen, blijft de stad van de toekomst veilig en leefbaar. Om hittestress te voorkomen als gevolg van veel verstening en asfalt liggen bij (her) ontwikkelingen kansen voor een klimaatadaptieve inrichting. Vooral het aanleggen van groen en aanplanten van bomen zorgt voor verkoeling. Voor bomen is het belangrijk dat ze voldoende ondergrondse groeiruimte krijgen en altijd van voldoende water zijn voorzien.


Bomen
De bomen in het plangebied zijn in kaart gebracht. In bijlage 5 is een inventarisatie van de aanwezige bomen opgenomen. Er zijn 16 bomen aanwezig in het plangebied. Onderstaande kaart geeft de locatie weer van de aanwezige bomen in het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002494-1401_0015.png" Figuur 14: overzichtskaart aanwezige bomen huidige situatie


Op basis van de plannen is het niet mogelijk om de bomen te behouden. Dit komt deels doordat er ruimte moet zijn voor de sloop van de huidige bebouwing en deels omdat de positie van de nieuwe bebouwing en de benodigde parkeerruimte op het achterterrein het behoud van de bomen niet mogelijk maakt. De bomen worden gecompenseerd in het plangebied in de vorm van nieuwe aanplant. Uit de inventarisatie blijkt dat voor 4 bomen een kapvergunning benodigd is.


In het terreinplan is opgenomen dat er in totaal 34 bomen nieuw aangeplant worden in het plangebied. Het gaat hier om 28 leibomen welke op het achterterrein worden geplaatst. Daarnaast worden en nog 6 andere bomen aangeplant op het achterterrein en voorterrein. De precieze locatie van de bomen, de soort en aanplantmaat zijn opgenomen in het terreininrichtingsplan (zie bijlage 11).


Water

Voor water gelden regels voor het lozen van grondwater en hemelwater. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen door extreme neerslag toe, maar ook de kans op langdurige periodes van droogte. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het onder meer van belang dat voldoende waterberging op eigen terrein wordt gerealiseerd. Daarom is in de verordening onder meer de verplichting opgenomen om hemelwater op eigen terrein te verwerken, waarbij een hemelwatervoorziening met een bepaalde capaciteit moet worden gerealiseerd.
Dit onderdeel is uitgewerkt in de waterparagraaf in paragraaf 5.11.

Ontwikkelingen in plangebied

Om een duurzame ontwikkeling en inrichting te verkrijgen is opgesteld een memo 'Duurzaams- en energievisie ontwikkeling Prins Bernardweg 17', met referentienummer DEO/MW/2021-1105 en gedateerd 11 november 2021, zie bijlage 6. Uit de visie blijkt dat wordt ingezet op onderstaande aspecten:

Het plangebied wordt groen en klimaatvriendelijk ingericht, onder andere door het realiseren van bomen en een diversiteit in borderbeplanting, leibomen, drachtplanten, insectenhotels, nestkasten, sedumdak op de fietsstalling, groene gevelbekleding van de binnengevels van de fietsenstalling, het opvangen van hemelwater in een ondergronds infiltratiesysteem, toepassen van energiezuinige LED-verlichting, installeren van een warmtepomp met buitenunits in combinatie met WTW-ventilatie, het extra isoleren van de gevel, dak en vloer (warmteweerstand vergroten), toepassen van zonwering in de vorm van screens, duurzame energieopwek door het plaatsen van PV-panelen op het dak, is er aandacht aan het waardebehoud van grondstoffen, er wordt een laadpaal geplaatst voor auto's en voor fietsen. Het gebouw voldoet aan de BENG-eisen en TO-juli.

Voor een klimaatadaptieve inrichting is de ontwikkeling getoetst aan de groennorm zoals opgenomen in de Verordening Bomen, Water en Groen 's-Hertogenbosch 2021 van de gemeente 's-Hertogenbosch. De groennorm bestaat uit een kwantitatieve en kwalitatieve score. Kwantitatief is de verhouding oppervlakte groen t.o.v. het plangebied en de kwaliteit is gericht op de biodiversiteit en natuurinclusief bouwen. In bijlage 7 zijn de scores van de kwantitatieve en kwalitatieve groennorm weergegeven. De toe te passen maatregelen en voorzieningen moeten worden gelezen in combinatie met het terreinplan, zie bijlage 11.

Uit de beoordeling blijkt dat voldaan wordt aan de groennorm. Hiermee wordt op een correcte manier invulling gegeven aan een groene, gezonde en klimaatadaptieve ontwikkeling.

5.13 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2):

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. 

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woon- en werkcomplex met 14 woningen. De planlocatie betreft circa 1.860 m². Het planvoornemen voldoet daardoor niet aan de criteria voor een m.e.r. plicht. Aangezien de activiteit is genoemd in het Besluit mer en het plan een besluit betreft wat genoemd is in kolom 4 (besluiten) van de D-lijst, is op grond van jurisprudentie een vormvrije mer-beoordeling nodig. Afgewogen moet worden of er sprake is van significante nadelige milieueffecten conform de criteria van het Besluit mer (bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'). De criteria zijn de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

Een vormvrije mer-beoordeling, opgesteld door M&A Omgeving BV, kenmerk 221-NPB-mer, d.d. 24 mei 2021, is voor deze planontwikkeling uitgevoerd, zie bijlage 1. Er is afdoende aangetoond dat er geen mer-procedure noodzakelijk is.

ad b.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 10 km van Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek.

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten, zie ook paragraaf gebiedsbescherming Natura 2000-gebied. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Er is geen sprake van een Mer-plicht.

Uit de uitgevoerde milieuonderzoeken en afweging conform de criteria van het Besluit mer blijkt dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig zijn.

5.14 Ecologie

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.


Onderzoek

Door M&A Omgeving BV is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 9). Doel van het uitvoeren van de quickscan is te vermijden dat soorten versoord of vernietigd kunnen worden bij de uitvoering van nieuwe ontwikkelingen. Er is een bureauonderzoek uitgevoerd en daarnaast zijn er verschillende veldonderzoeken uitgevoerd. In het literatuuronderzoek is aangetoond dat het mogelijk is dat in het gebied beschermde flora en fauna (voornamelijk vleermuizen, broed- en wintervogels) voor kunnen komen.
In de nabijheid van het perceel zijn tijdens de veldbezoeken in november 2019 en augustus 2020 geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten. Uit nadere onderzoeken op 22 juni 2021 en 8 en 9 oktober 2021 naar de aanwezigheid van Huismussen en Gierzwaluwen in het pand en de tuin kan worden gesteld dat deze uitgesloten kunnen worden. Door de sloop van de bebouwing op het perceel verdwijnen er geen verblijfs- of broedmogelijkheden. Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden. Met deze quickscan is aangetoond dat er op voorhand geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 (stikstof)

Het Natura 2000-gebied dat het dichtste bij het plangebied ligt is Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek. Dit gebied ligt op een afstand van circa 10 kilometer van het plangebied. Door menselijke invloeden in het tussenliggende gebied als gevolg van de aanwezigheid van stedelijk gebied en grote wegen zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De ingreep draagt niet bij aan verdroging, maar mogelijk wel aan stikstofdepositie. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 2.4, lid 1. Voor de ingreep moet daarom een Aerius-berekening worden uitgevoerd.

Adviesbureau Van Dun & Van Gerwen heeft een notitie stikstofberekening opgesteld (kenmerk: 919089.004 en gedateerd 23 maart 2021), zie bijlage 10. Dit is voor de gebruikersfase. Met behulp van Aerius Calculator, zie bijlage 10, is de stikstdepositie (NOX) van de beoogde ontwikkelingen berekend. Uit de Aerius-berekening,blijkt dat de beoogde ontwikkelingen geen invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen op de planlocatie geen significante negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning in het kader van de wet natuurbescherming nodig.

5.15 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

Onderzoek

Op 2 april 2021 heeft RAAP een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Prins Bernhardplein 17 te Nuland in de gemeente 's-Hertogenbosch.

Resultaten

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied hoog en droog is gelegen in een zone met dekzandwelvingen, waar hoge zwarte enkeerdgronden (esdek) voorkomen. Vanwege deze gunstige ligging, is er een hoge archeologische verwachting voor nederzettingen (en bijhorende begravingen ) van landbouwers uit de periode neolithicum t/m volle middeleeuwen. Aangezien het plangebied net buiten de historische kern van Nuland ligt, en een historisch gebruik als bouwland in het begin van de 19e eeuw (Minuutplan), worden bewoningsresten uit de late middeleeuwen t/m midden nieuwe tijd niet verwacht. Wel kunnen sporen van landinrichting (greppels) en zandwinning aanwezig zijn (zoals ook is gebleken bij archeologische onderzoek in de buurt). In de loop van de tweede helft van de 19e eeuw verschijnt in het noordoosten van het plangebied (en daarbuiten) een boerderij die in de jaren ’60 van de 20e eeuw wordt gesloopt voor de bouw van de huidige bebouwing. Resten/verstoringen van deze laat-nieuwetijdse bebouwing, kunnen in het plangebied plaatselijk nog aanwezig zijn.

Tijdens het booronderzoek werd de ligging op dekzandwelvingen en het voorkomen van een esdek bevestigd. Het humeuze esdek is maar liefst 0,9 tot 1,15 m dik (met een dunnere uitschieter ter plaatse van boring 5 van 0,75 m). Hieronder bevindt zich direct de geelbruine C-horizont (dekzand), het voor archeologie relevante niveau. Recente verstoringen werden niet vastgesteld.

Conclusie

Op basis van het onderzoek blijkt dat in het plangebied nog archeologische resten kunnen voorkomen. Aangezien de toekomstige verstoring van de nieuwbouw (0,8 m –Mv) niet dieper reikt dan de dikte van het esdek (doorgaans 0,9 en 1,15 m dik, en een enkele keer 0,75 m diep), wordt het archeologisch vlak (nagenoeg) niet bedreigd door de voorgenomen bodemingrepen. Indien niet dieper dan 0,8 m –Mv wordt verstoord, wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. In dit geval wordt de dubbelbestemming behouden. Indien wel dieper dan 0,8 m –Mv wordt verstoord, dan wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek aanbevolen, na het slopen van de huidige bebouwing en alvorens de uitvoering van de nieuwbouw. Voor het uitvoeren van een archeologisch proefsleuvenonderzoek dient er een PVE (Programma van Eisen) opgesteld te worden. Dit PVE moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.


Bestemming Centrum
Binnen de 'Centrum' zijn de centrumfuncties mogeljik zoals detailhandel en aan detailhandel gerelateerde diensten, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en sport en sportvoorzieningen. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond. Binnen de bestemming is er flexibiliteit om te veranderen van gebruik.
Het gedeelte wat in het bestemmingsplan Kom Nuland de bestemming 'Centrum' heeft, heeft in dit bestemmingsplan ook de bestemming 'Centrum' gekregen. Wonen is mogelijk gemaakt in de vorm van woningen op de verdieping. Het maximum aantal wooneenheden is aangegeven op de verbeelding.

Bestemming Maatschappelijk

Het gedeelte waar de huisarts zich vestigt heeft de bestemming 'Maatschappelijk' in het bestemmingsplan. Op de begane grond zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het gaat om educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening. Op de verdieping zijn woningen toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden is aangegeven op de verbeelding.

Dubbelbestemmingen - Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2

Het bestemmingsplan heeft, conform bestemmingsplan Kom Nuland, een regeling opgenomen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden in drie verschillende dubbelbestemmingen. De regeling is gedifferentieerd per archeologische verwachtingszone. Waar de verwachtingswaarde hoger is, worden strengere eisen gesteld aan het uitvoeren van werkzaamheden onder maaiveld. Er zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen waarbij een verschillende oppervlaktemaat en/of diepte geldt.

Dubbelbestemming   Minimale oppervlakte   Minimale diepte  
Waarde - Archeologie 1   25 m²   0,5 meter  
Waarde - Archeologie 2   50 m²   0,5 meter  

Gebiedsaanduiding 
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De 25- en 100-jaarszone rond het waterwingebied Nuland zijn aangegeven op de plankaart met de aanduiding milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied. Dit betreft een gebiedsaanduiding die is verwoord in de algemene aanduidingsregels. In het bestemmingsplan is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen in de algemene aanduidingsregels waarmee ingerepen in de bodem, die tot aantasting van de grondwaterkwaliteit zouden kunnen leiden, vergunningplichtig worden gesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

7.1 Exploitatie

Het bouwvoornemen dient ingevolge artikel 6.2.1 Bro lid a te worden beschouwd als een bouwplan in het kader van artikel 6.12 lid 1 Wro. Ingevolge dit artikel dient de gemeenteraad voor het voornemen een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 sub a Wro hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin wordt de toerekening van de kosten, verbonden aan het bouwvoornemen, geregeld. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is daarmee anderszins geregeld waardoor er geen grondexploitatieplan nodig is.

7.2 Planschade

Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit de herziening van het bestemmingsplan voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het aspect planschade is in de anterieure overeenkomst meegenomen.


Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Over het plan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Ook zal in deze fase het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met diensten van het Rijk en de Provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsvinden.

De resultaten van zowel het vooroverleg als de inspraak worden in dit stuk verwerkt.


Omgevingsdialoog

Er is tweemaal een omgevingsdialoog georganiseerd om de omwonenden te informeren over het bouwplan en in gesprek te gaan. Op dinsdag 19 november 2019 is een avond georganiseerd en een op 15 juli 2021. De verslagen van beide avonden zijn bijgevoegd in bijlage 13. De plannen zijn gepresenteerd en er was de mogeljikheid om vragen te stellen. Hiervan is gebruik gemaakt door de omwonenden. De reacties zijn overgewegend positief. In overleg met de directe buren zijn afspraken gemaakt over het realiseren van erfafscheidingen en het aanplanten van leibomen. Voor een uitgebreid verslag van de omgevingsdialoog wordt verwezen naar bijlage 13.

Vooroverleg

Reactie provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft op basis van het ingevulde e-formulier gekeken hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Het ingevulde formulier geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het vooroverleg is op basis hiervan afgerond.

Reactie waterschap Aa en Maas

Het waterschap geeft aan na het bekijken van de planlocatie de conclusie te trekken dat er geen ruimtelijke waterschapsbelangen van toepassing zijn. Er wordt op goede wijze invulling gegeven aan de hemelwaterbergingsopgave in relatie tot de toename van het verhard oppervlak. Er zijn geen opmerkingen op de waterparagraaf.