direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruggen 35B Rosmalen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002468-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en plangebied

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op een nog onbebouwd perceel tussen de woningen Bruggen 35 en Bruggen 39 te Rosmalen - en heeft de naam Bruggen 35B gekregen. In onderstaand figuur is het perceel met rood omkaderd (kadastraal bekend onder de nummers 5111 en 4977). Er ligt nog een tweede perceel tussen deze woningen in, en dit kavel is ook nog onbebouwd (Bruggen 37, aangegeven met arcering). Beide percelen zijn voormalige tuinen behorende bij respectievelijk Bruggensestraat 40 en Bruggen 39 en worden nu zelfstandige woonkavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied Bruggen 35B en weergave omliggende percelen

Voor de twee percelen is op 12 december 2017 bestemmingsplan Bruggen 39 vastgesteld. Met dit plan werd een omissie uit het moederplan De Overlaet hersteld, en werd tevens de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Bruggen 37 planologisch mogelijk gemaakt. Ook werd de bestaande wijzigingsbevoegdheid voor onderhavig perceel Bruggen 35B gehandhaafd. Voor het perceel Bruggen 37 is inmiddels een omgevingsvergunning verleend maar is nog niet gestart met de bouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0002.jpg"

Figuur 2: Bestemmingsplan Bruggen 39 met percelen Bruggen 35B (rood omkaderd - plangebied) en Bruggen 37.

Het perceel Bruggen 35B is recent van eigenaar veranderd. De nieuwe eigenaren willen op het perceel gaan wonen en derhalve nu de ruimtelijke procedure doorlopen. De intentie is om op het perceel een vrijstaande woning te realiseren. Door middel van dit wijzigingsplan wordt de realisatie van die woning mogelijk gemaakt.

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het perceel. In hoofdstuk 3 wordt gemotiveerd op welke wijze het voornemen past binnen de geldende beleidskaders. Hoofdstuk 4 beschrijft uitgebreider het planvoornemen, en vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aangetoond dat het voornemen ook past binnen de milieukaders. Hoofdstuk 6 geeft een toelichtende beschrijving c.q. uitleg van de planregels, terwijl hoofdstukken 7 en 8 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid beschrijven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Perceel en aangrenzende bebouwing

Voorheen maakte het plangebied deel uit van het perceel Bruggensestraat 40, en fungeerde het perceel als tuin bij de woning van Bruggensestraat 40.

In de huidige situatie hoort het perceel niet meer bij deze woning. Het is in eigendom van de initiatiefnemers voor de nieuwe woning. Het terrein is onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0003.jpg"

Figuur 3: Locatie plangebied en aangrenzende bebouwing

Het plangebied maakt samen met de naastgelegen woningen onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Bruggen. Aan de oostzijde is eveneens nog een onbebouwd kavel die op korte termijn ingevuld zal worden met een vrijstaande woning (omgevingsvergunning verleend) en aan de westzijde staat een langgevelboerderij.

De achterzijde van het perceel Bruggen 35B grenst dus aan het woonperceel van Bruggensestraat 40, waarbij die woning is georiënteerd op de Bruggensestraat.

2.2 Ruimtelijke structuur

Bruggen kan getypeerd worden als een dijklint. Een autonome dijk met verspreid liggende bebouwing, losliggend van de aangrenzende wijken. De bebouwing langs het totale lint is divers: Brabantse langgevelboerderijen, huizen uit de jaren '30, bungalows uit de jaren '60 en '70 tot moderne woningen anno nu. Overeenkomst is dat de bebouwing uit vrijstaande woningen op ruime kavels bestaat. Door de grote voor -en zijtuinen is het beeld vanuit het steenachtige wegprofiel dorps en groen. Vrijwel alle woningen in het bebouwingslint hebben een kaprichting evenwijdig aan de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0004.jpg"

Figuur 4: Dorpsrand Bruggen

Langs Bruggen en de Bruggensestraat wordt uitgegaan van het handhaven/versterken van het dijkprofiel, belangrijke zichtlijnen en het open, groene karakter van het lint. De lintbebouwing ligt op diverse afstanden van de straat, maar is altijd met de voorkant aan de straat gesitueerd. De afstand tussen de kant van de weg en de voorgevel van de woningen varieert tussen minimaal 7 tot ruim 15 à 20 meter. Daar waar de woningen op het niveau van de voet van de dijk zijn gesitueerd en er geen of slechts zeer beperkte ophoging heeft plaatsgevonden, is het wonen aan de dijk zichtbaar en herkenbaar. Dit is ruimtelijk een bijzonder waardevolle kwaliteit.

Het plangebied ligt aan de oostrand van de kern Rosmalen aan het lint naar de Kruisstraat (zie figuur 5). De omgeving van het plangebied is te kenmerken als een overgangsgebied tussen de kern en het agrarisch gebied. In de omgeving zijn met name vrijstaande woningen aanwezig, afgewisseld door groenstroken en enkele kleine bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0005.jpg"

Figuur 5: Dijklint Bruggen in groter verband

2.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Bruggen 39’ van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 17 december 2017 door de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch vastgesteld (zie figuur 2).

Het plangebied is hierin bestemd als ‘Wonen - 1’ zonder een bouwvlak, maar met de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 6’. Tevens is de 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' opgenomen. Met dit bestemmingsplan Bruggen 39 is hiermee de mogelijkheid gegeven om aan de hand van het doorlopen van een wijzigingsplan één vrijstaande woning mogelijk te maken. Voorliggend plan is dat wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.


Het laatstgenoemde nationaal belang houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd.

Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, wordt het volgende geconstateerd.

De eerste vraag is, is of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het mogelijk maken van één woning niet kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder niet van toepassing op dit project. Ten overvloede wordt opgemerkt dat met dit wijzigingsplan wordt voorzien in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte naar woningbouw in de gemeente 's-Hertogenbosch op een binnenstedelijke locatie, zoals gemotiveerd in paragraaf 3.2 en 3.3.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in lijn is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Op de Structurenkaart is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. Binnen de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking ('verstedelijking afweegbaar') liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Het onderhavige wijzigingsplan sluit aan bij de provinciale beleidsvisie.

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de tot dan toe geldende Verordening Ruimte werd vervangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0006.jpg"

Figuur 6: Interim Omgevingsverordening - locatie plangebied ligt in het Stedelijk gebied (paarse zonering)

Het plangebied ligt volgens de Verordening binnen de zone 'Stedelijk gebied, concentratiegebied'. Dit betekent dat de locatie onderdeel uitmaakt van het stedelijk gebied. In lijn met de bovengenoemde provinciale visie, liggen binnen stedelijk gebied mogelijkheden voor verdere verstedelijking; waaronder de realisatie van woningen, zoals onderhavig plan betreft.

Hiermee past het planvoornemen binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling betreft het ontwikkelen van één grondgebonden woning. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woning sluit goed aan op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur en de nieuwe invulling past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden van de Dorpsrand Bruggen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Visie dorpsrand Bruggen

In 2005 is voor de Dorpsrand Bruggen een Nota van uitgangspunten vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee zijn de ruimtelijke kaders vastgelegd voor de toekomstige ontwikkelingen in de dorpsrand Bruggen. In de nota wordt de realisatie van nieuwe woningen ter plekke van zeer brede percelen langs Bruggen mogelijk gemaakt. Er worden randvoorwaarden gesteld ten aanzien van de breedte van elk woonperceel en het woningtype.

Langs Bruggen en de Bruggensestraat wordt uitgegaan van het handhaven/versterken van het dijkprofiel, belangrijke zichtlijnen en het open, groene karakter van het lint. Een ander uitgangspunt is het behoud van de groene geledingszone tussen het historische lint Bruggen en de Overlaet.

Ter plekke van brede percelen is aanvullende bebouwing mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. De breedte van het perceel bepaalt of er al dan niet bebouwing kan worden toegevoegd en zo ja, welk woontype mag worden gebouwd. Dat is ofwel een woning met de kopse kant aan Bruggen of bij zeer brede percelen, een woning met de langsgevel aan Bruggen. De nieuwe woningen worden ontsloten vanaf Bruggen, bij voorkeur via de bestaande inritten. Per woonkavel is er slechts één inrit/dijkoprit toegestaan.

Met dit wijzigingsplan wordt verder uitvoering gegeven aan deze visie. In onderstaand figuur uit de visie is de nieuwe woning al opgenomen in het met rood omkaderde perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0007.jpg"

Figuur 7: Visie Dorpsrand Bruggen

3.3.3 Woonbeleid

Nota Wonen 2012

Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Nota Wonen 2012 die is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 september 2012. De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven.

Woonagenda 2017/2018

Daarnaast is in april 2017 de Woonagenda 2017/2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Het betreft de actualisatie van het woonbeleid zoals geformuleerd in de Nota Wonen (die nog steeds van toepassing blijft). De belangrijkste uitgangspunten van de Woonagenda zijn:

  • Opgave 1 - Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus;
  • Opgave 2 - Betaalbaar en bereikbaar wonen: balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad;
  • Opgave 3 - Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden;
  • Opgave 4 - Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving.

Speerpunten woonagenda 2019/2020

Op 2 april 2019 heeft de raad de Speerpunten woonagenda 2019/2020 vastgesteld. Het betreft een aantal accenten in het woonbeleid, waarbij de ambitie en opgaven uit de woonagenda 2017/2018 gecontinueerd worden.

In de speerpunten wordt onder andere ingezet op een zo hoog mogelijke woningbouwproductie, door bestaande woningbouwplannen en nieuwe initiatieven maximaal te ondersteunen en stimuleren. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de betaalbaarheid en bereikbaarheid voor starters en middeninkomensgroepen.

Doorwerking plan

Dit plan draagt bij aan verschillende onderdelen van het woonbeleid, maar specifiek aan het versnellen van de woningvoorraadproductie en het slim programmeren van nieuwe woonmilieus.

3.3.4 Welstand

Op 17 mei 2011 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Actualisering Welstandsnota 2011 vast. In de welstandsnota is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente ‘s-Hertogenbosch neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria. Het welstandsbeleid vormt daarbij de basis voor een actief, inspirerend en open architectuurbeleid conform de doelstellingen van de wetgever.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Rosmalen Centrum-Noord' met gebiedstype 'Historisch bebouwingslint'. Dit plan past binnen de uitgangspunten van dit gebiedstype, doordat wordt bijgedragen aan de instandhouding van het historische bebouwingslint.

3.3.5 Bomen

Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch, is door de raad vastgesteld op 26 januari 2010 en van kracht per 1 september 2010. In het Bomenbeleidsplan worden de belangrijkste bomen van de stad ingedeeld in drie categorieën: monumentale bomen, structuurbomen en sfeerbomen.

In het plangebied komen geen monumentale bomen voor. Wel grenst het perceel aan de gemeentelijke bomenstructuur van de Bruggen.

Er staat een waardevolle eik op gemeentegrond aan de voorzijde van het perceel. Deze gronden vallen buiten het plangebied van dit wijzigingsplan. Deze boom dient behouden te blijven en wordt in het plan dan ook niet verwijderd. De gemeentelijke bomenstructuur wordt derhalve niet aangetast.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het bomenbeleidsplan, geen waardevolle bomen aantast, en geen inbreuk maakt op de gemeentelijke bomenstructuur van de Bruggen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundig kader en doorvertaling naar voorwaarden wijzigingsplan

In juli 2005 heeft de gemeenteraad de Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen vastgesteld. Hiermee zijn de ruimtelijke kaders vastgelegd voor de toekomstige ontwikkelingen in de dorpsrand Bruggen (zie ook paragraaf 3.3.2). In de nota wordt de realisatie van nieuwe woningen ter plekke van zeer brede percelen langs Bruggen mogelijk gemaakt. Er worden randvoorwaarden gesteld ten aanzien van de breedte van elk woonperceel en het woningtype. Langs Bruggen en de Bruggensestraat wordt uitgegaan van het handhaven/versterken van het dijkprofiel, belangrijke zichtlijnen en het open, groene karakter van het lint. Een ander uitgangspunt is het behoud van de groene geledingszone tussen het historische lint Bruggen en de Overlaet.

Deze uitgangspunten zijn voor het perceel van Bruggen 35B juridisch vertaald in het bestemmingsplan De Overlaet en later in het nu geldende bestemmingsplan Bruggen 39, door deze uitgangspunten op te nemen in de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid die in dit bestemmingsplan op het perceel ligt.

In deze wijzigingsbevoegdheid zijn de algemene bovengenoemde voorwaarden geconcretiseerd, die gelden voor de realisatie van een vrijstaande woning op de gronden binnen het plangebied (Bruggen 35B). Voorbeelden van de voorwaarden zijn een verplichte minimale afstand van de weg Bruggen van 5 meter, een maximale breedte en diepte van het bouwvlak van 10 meter of de verplichting tot groene erfafscheidingen.

4.2 Plan

Voor het plangebied is de realisatie van een vrijstaande woning voorzien. De voorgevel van de nieuwe woning komt parallel te liggen aan het straatprofiel van de Bruggen op een afstand van 5 meter vanaf de voorste perceelgrens. De breedte van het hoofdgebouw is 10 meter en de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het hoofdgebouw bedraagt respectievelijk 5 en 11 meter. De nieuwe woning vormt hiermee een ruimtelijk passende opvulling van het bebouwingslint langs de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002468-1401_0009.png"

Figuur 8: Visualisaties eerste planschetsen van de nieuwe vrijstaande woning

De woning wordt uitgevoerd als één laag met kap. Bovenstaande figuren geven een weergave van de eerste planschetsen. Het ontwerp van de woning moet nog verder worden uitgewerkt. De goothoogte ligt daarbij op 4 meter en de nokhoogte op 9 meter, wat typerend is voor meer woningen aan de Bruggen en omgeving. De kap van de woning is evenwijdig op de straat georiënteerd. Het bouwpeil van de woning ligt ongeveer 2.30 meter lager dan de kruin van de weg.

Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat het bouwplan past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan 'Bruggen 39'.

Direct naast de nieuwe woning worden twee parkeerplaatsen aangelegd; dit is bovendien geborgd in de planregels van dit plan. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereisten uit de Nota Parkeernormering voor dit type woning en deze locatie.

De nieuwe inrit voor het perceel wordt zodanig gerealiseerd, dat de eikenboom aan de voorzijde van het perceel behouden kan blijven.

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Bedrijven en milieuzonering / geur

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies op de onderzoekslocatie mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De te realiseren woning is geen milieubelastende functie en heeft derhalve geen negatieve effecten op eventuele omliggende gevoelige objecten. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven aanwezig. Aangezien de te realiseren woning voor geen van de bedrijven als dichtstbijzijnde woning geldt, wordt de bedrijfsvoering van deze bedrijven niet belemmerd. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een hinderlijke werking op de woning zouden kunnen uitoefenen.

Kort samengevat zijn er vanuit het aspect hinderlijke (agrarische) bedrijvigheid / geur geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling.

5.2 Geluid

Volgens artikel 74 lid 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidzone, tenzij de weg gelegen is binnen een woonerf of voor die weg een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidzone is het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen - bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een afwijking van een bestemmingsplan en bij de aanleg of reconstructie van wegen - moet worden nagegaan of de geluidsituatie bij woningen of andere geluidgevoelige functies in overeenstemming is met de geluidvoorschriften uit de Wgh. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg, al dan niet binnen de bebouwde kom. Het projectgebied ligt in de geluidzone van de Bruggen.

De gezoneerde Bruggen grenst aan het projectgebied en wordt niet afgeschermd door gebouwen. Antea group heeft akoestisch onderzoek verricht (bijlage 1, Antea Group, Akoestisch onderzoek Bruggen 35B te Rosmalen, 0460694.100, 12 maart 2020). De geluidsbijdrage van deze weg op de noordwestgevel van de nieuwe woning bedraagt maximaal 58 dB. Op de noordoost- en zuidwestgevel bedraagt deze maximaal 55 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voor deze drie gevels overschreden. Bij de zuidoostgevel liggen de waarden onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Om een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te voorkomen kunnen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden toegepast of maatregelen bij de ontvanger. Gezien de beperkte schaal van dit project is het om financiële, stedenbouwkundige en/of verkeerskundige redenen niet mogelijk of gewenst (effectieve) maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot een waarde die, ter plaatse van de nieuwe woning, lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor deze woning is ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai nodig. Met betrekking tot de geprojecteerde woning moet een verzoek om hogere grenswaarde worden ingediend tot maximaal 58 dB. De berekende waarden blijven binnen de maximaal toe te kennen ontheffingswaarde van 63 dB op grond van de Wgh.

Gemeente 's-Hertogenbosch hanteert voor de invulling van de bevoegdheid om van voorkeursgrenswaarden af te wijken de Nota Hogere Grenswaarden Geluid. Deze nota beschrijft onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van de ambitiewaarde voor een bepaald gebied. Het projectgebied ligt in een gebied dat wordt getypeerd als 'groen stedelijk'. De ambitiewaarde voor dat gebiedstype is de geluidsklasse 'redelijk rustig' (tussen 48 en 53 dB) en de bovengrens voor de ontheffing hogere grenswaarde is 'zeer onrustig' (58 dB). Uit de berekeningen blijkt dat de hoogst berekende geluidbelasting 58 dB bedraagt en dat de bovengrens bij de woning niet wordt overschreden.

De Nota Hogere Grenswaarden Geluid eist in dit geval ook een geluidluwe gevel. De woning beschikt over een geluidsluwe (zuid)gevel waaraan geluidgevoelige ruimten kunnen worden gesitueerd. Ook beschikt de woning over een geluidluwe buitenruimte.

Bij de aanvraag om omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat aan de geluideisen van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies moet worden bepaald conform NEN 5077. Hierbij wordt uitgegaan van de geluidbelasting zonder aftrek van 5 dB. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. In deze situatie betekent dit dat de hoogst berekende geluidbelasting voor het bepalen van de geluidwering van de gevel 63 dB (58 dB+5 dB) bedraagt. Bij deze geluidbelasting moet de minimale geluidwering 30 dB bedragen. Als hieraan wordt voldaan is uit akoestisch oogpunt sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Luchtkwaliteit

Als gevolg van een ruimtelijk plan moet de toename van luchtverontreiniging door dat plan worden beschouwd, in het kader van de luchtkwaliteitseisen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze wet voorziet in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden.

De bouw van 1 woning leidt niet of nauwelijks tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Op grond van de Regeling nibm zijn de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het project: het is 'niet in betekenende mate' in de zin van die regeling. Dit betekent dat geen onderzoek nodig is naar de bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtkwaliteit in de omgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook aandacht worden besteed aan de blootstelling van bewoners en bezoekers aan luchtverontreinigende stoffen. Beschouwd zijn de huidige situatie en de situatie 10 jaar na realisatie. Uit deze beschouwing kan worden geconcludeerd dat:

  • voor stikstofdioxide (NO2) ruimschoots zal worden voldaan aan de gestelde jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en ook aan de uurgemiddelde grenswaarde. Momenteel ligt de waarde op 17,4 µg/m3 en deze zal in de toekomst verminderen tot 16,9 µg/m3.
  • voor zwevende deeltjes (fijnstof of PM10) ruimschoots zal worden voldaan aan de gestelde jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Momenteel ligt de waarde op 20,9 µg/m3 en deze zal in de toekomst verminderen tot 20,8 µg/m3.

5.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid beoogt een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Op basis van gegevens van de gemeente en de risicokaart van de provincie Noord-Brabant blijken in of in de nabijheid van het projectgebied zulke activiteiten niet aanwezig en belemmeren eisen op gebied van externe veiligheid het project niet.

De Veiligheidsregio heeft aandacht gevraagd voor het mogelijk ontstaan van een toxische wolk, vanwege het spoortraject Den Bosch-Nijmegen op 800 meter. Over dit traject worden onder andere stoffen van de stofcategorie GT3 vervoerd. Deze stofcategorie heeft een invloedsgebied van 880 meter en is dus relevant voor het plangebied. De Veiligheidsregio geeft aan dat de mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid goed zijn goed, maar vraagt wel om de zelfredzaamheid te verhogen door initiatiefnemers hierover te informeren.

Naar aanleiding van dit advies zijn initiatiefnemers hierop gewezen.

5.5 Bodemkwaliteit

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 2, NIPA milieutechniek, verkennend bodemonderzoek Bruggen 35B te Rosmalen, rapportnummer 18074, 14 februari 2020). Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met cadmium. De ondergrond is niet verontreinigd. Ook in het grondwater is geen verhoogd gehalte aangetroffen. Er zijn geen milieuhygiënische bezwaren tegen bebouwing van de locatie. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

Bij eventueel grondverzet valt vrijkomende grond onder de bepalingen van het besluit Bodemkwaliteit. Bij bronneringswerkzaamheden zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren meldingen danwel aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend.

5.6 Water

Beleid

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Het plangebied valt onder het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Recent (januari 2017) is het waterbeleid van de Gemeente 's-Hertogenbosch vastgelegd in het Waterplan. Per 1 maart 2015 is tevens de nieuwe Keur van het waterschap van kracht. Deze regelt hemelwaterberging alleen voor nieuw verhard oppervlak groter dan 2.000 m2. Aangezien het nieuw verhard oppervlak beduidend kleiner is dan 2.000 m2 is niet de Keur maar is het waterplan van de gemeente 's-Hertogenbosch met het daarin opgenomen hemelwaterbeleid leidend voor de wateropgaaf.

Waterhuishoudkundige situatie

Volgens de Wateratlas van de provincie Noord-Brabant bestaat de bodem van het plangebied uit leemarm en zwak lemig fijn zand.

De grondwaterstand is diep. Voor het plangebied geldt grondwatertrap VII. Voor deze trap geldt een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van tussen 80 en 140 cm onder maaiveld en een Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm onder maaiveld. De bodem is hierdoor zeer geschikt voor infiltratie. Op het perceel zelf zijn geen sloten of vijvers aanwezig. Momenteel infiltreert het hemelwater rechtstreeks in de bodem. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 800 m² en is in de huidige situatie onverhard.

Invloed van de voorgenomen ontwikkeling

Aan de hand van de beleidsuitgangspunten van de gemeente wordt hierna beschreven hoe bij de voorgenomen ontwikkeling wordt omgegaan met de waterhuishouding binnen het plangebied. Hierbij kan worden aangesloten bij het infiltratiegeschiktheidsonderzoek van Bruggen 33 (Bijlage 3, Lankelma, rapportnummer 100336-XG, 28 april 2016). Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijk dat de bodemopbouw in het gehele gebied gelijk is.

In de huidige situatie fungeert het plangebied als grasland. Het terrein is onbebouwd en in gebruik en wordt onderhouden door de eigenaar. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Bruggen. Aan de oost- en westzijde staan vrijstaande woningen.

In de nieuwe situatie wordt er een vrijstaande woning gerealiseerd. Er is een afstand van 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen aangehouden.

Voorkomen van vervuiling

Om verontreiniging van grondwater te voorkomen worden enkel duurzame (niet uitlogende of gecoate) materialen toegepast. Tevens wordt aangeraden om terughoudend te zijn met bestrijdingsmiddelen en strooizout.

Verhard oppervlakte

Het verharde oppervlak in de toekomstige situatie is onder te verdelen in de woning met aan- en bijgebouwen en in de bestrating (oprit terras e.d.).

Woning + aan- en bijgebouw:   175 m2  
Tuinverharding (oprit en terras):   170 m2  
Totaal verharding:   345 m2  

Uitgaande van het toekomstig verhard oppervlak en het beleid van de gemeente bedraagt de wateropgave voor het plan 21 m3 ((460 m2 x 60 mm)/1000).

Al het hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Dit komt doordat er in de weg een drukriool ligt. Op een drukriool mag alleen vuilwater aangesloten worden. Het hemelwater kan deels hergebruikt worden voor de tuin. Om aan de waterbergingsopgaaf te voldoen zal een infiltratievoorziening worden aangelegd die min- stens de berekende wateropgave van 21 m³ kan bergen. Mochten de initiatiefnemers in de ontwerpfase besluiten een deel van de oprit, paden of parkeerplaatsen te realiseren in de vorm van halfverharding, dan zal dit worden verrekend met de hierboven berekende wateropgave.

5.7 Energie en duurzaamheid

Inleiding

Alles wat te maken heeft met maatschappelijk verantwoord leven, milieu, ecologie en toekomstgericht denken wordt onder duurzaamheid geschaard. Kortom, duurzaamheid kijkt naar de huidige behoefte die de mensen op de aarde hebben en hoe dit in de toekomst ontwikkeld kan worden zonder dat de mensen, het milieu of de economie in gevaar komt.

Duurzaamheid gaat dan ook veelal over de schaarste van hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht, zowel nu als in de toekomst. De oppervlakte van de aarde is immers eindig, grondstoffen kunnen op raken en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en onze natuurlijke omgeving kent haar grenzen.

Bij duurzame ontwikkeling is sprake van een ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen. Alle ontwikkelingen die op technologisch, economisch, ecologisch, politiek of sociaal vlak bijdragen aan een gezonde aarde met welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen zijn derhalve duurzaam.

Energie

Klimaatakkoord en energietransitie

De klimaatverandering vraagt om maatregelen. Het klimaatakkoord in Parijs wordt vertaald naar landelijk en lokaal niveau. De gemeente 's-Hertogenbosch wil klimaatneutraal zijn in 2050; de gebouwde omgeving moet dat zelfs al in 2035 zijn. Voor de komende jaren werken we op basis van het Energietransitieprogramma. Als we snelheid willen maken vraagt dit om een (radicaal) andere manier van denken en werken.

Energietransitie bij nieuwbouw

Vanaf 2021 geldt voor nieuwe woningen een nieuwe norm: BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). Deze norm komt overeen met een EPC (Energieprestatiecoefficiënt) van ongeveer 0,2. Door bij nieuwbouw nu al minimaal te voldoen aan de eis van 2021 hoeven deze woningen later niet tegen hogere kosten alsnog energieneutraal gemaakt te worden. Dit komt ook overeen met het Energietansitieprogramma 2016-2020 en de Woonagenda 2017-2018. Hierin is afgesproken dat de gemeente energieneutrale nieuwbouw zal stimuleren, vooruitlopend op nieuwe regelgeving. Dit uitgangspunt geldt dan ook onverkort voor het voorliggend plan. Onderdeel hiervan is uiteraard ook dat de woning gasloos wordt, conform de wettelijke vereisten.

Materialen

  • Voor de woningen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van herbruikbare, natuurlijke en niet uitloogbare materialen. Bevordering van de toepassing van duurzame materialen.
  • ter voorkoming van roofbouw en illegale kap en om duurzaam bosbeheer te waarborgen wordt uitsluitend (hard)hout uit duurzaam beheerde bossen toegepast. Dit wordt gewaarborgd met een FSC-certificaat danwel met het Keurhout-duurzaam-keurmerk;

Toepassing in plan

De initiatiefnemer is voornemens om de woning zo energiezuinig mogelijk te realiseren, maar op het moment van schrijven is de gedetailleerde invulling hiervan nog niet duidelijk. De woning zal worden aangesloten op een warmtepomp om te kunnen voldoen aan de verplichting om gasloos te bouwen. Om minimaal aan de EPC-eis en de toekomstige BENG-normen te voldoen zal de woning worden voorzien van hoogwaardige isolatie en op het zuidelijke deel van het dak zullen zonnepanelen worden geplaatst. In de nadere uitvoering van het ontwerp zal dit ontwerp mogelijk worden aangevuld met extra duurzaamheidsmaatregelen.

5.8 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

Inleiding

Het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is per 1 juli 2017 gewijzigd. De nieuwe beoordelingssystematiek moet worden toegepast en worden omschreven. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden van kolom 2 vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd. Dit houdt in dat er voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan een aparte m.e.r.-beoordelingsbeslissing moet worden genomen dat geen m.e.r. nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een m.e.r. nodig. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.;

2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

Plan

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het betreft een stedelijk ontwikkelingsproject (cat. D 11.2). De drempelwaarde wordt niet overschreden. Tevens ligt het plan niet in een gevoelig gebied.

Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is door middel van bovenstaande beschrijving van de relevante milieuthema's een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uit deze beschrijving blijkt dat er, gezien de kenmerken en plaats van de beoogde ontwikkeling in relatie met de potentiële effecten daarvan, geen significante nadelige gevolgen voor het milieu zullen zijn.

Het Besluit m.e.r. staat de planontwikkeling niet in de weg.

5.9 Ecologie

Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

Quick scan wet natuurbescherming

Ten behoeve van het planvoornemen is een Quickscan wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 4, Blom Ecologie, Quickscan wet natuurbescherming Bruggen 35B te Rosmalen, 6 april 2020)

De uitkomsten van dit onderzoek luiden als volgt:

(a) Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

(b) Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Brabant. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Aerius-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.

(c) Houtopstanden 

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Bruggen 35B te Rosmalen uitvoerbaar is.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is op 15 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

Conclusie / advies

De archeologie zal hier naar verwachting verdwenen zijn omdat de ondergrond flink vergraven lijkt te zijn. Behalve een wettelijke meldingsplicht van archeologische vondsten, is er voor dit plan geen aanleiding voor archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

Het wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen van een nieuwe woning, al dan niet met bijgebouwen, en het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het plangebied.

De juridisch-planologische regeling van het voorliggende plan is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

Op de verbeelding zijn de bestemming en de aanduidingen met kleuren, cijfer- en lettercombinaties en vlakken aangegeven. De kleuren, cijfer- en lettercombinaties en vlakken dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. Een onderdeel van de in het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde eisen betreft de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van een bestemmingsplan. Door de uniformering en standaardisering zijn de vormgeving en inrichting van een digitale verbeelding verschillend van een 'traditionele' analoge plankaart. Met de vormgeving en inrichting van een digitale verbeelding wordt beoogd bestemmingsplannen als een interactief plan raadpleegbaar te maken (op internet). Deze wijze van beschikbaarstelling is per 1 januari 2010 wettelijk verplicht.

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken, te weten:

hoofdstuk 1: inleidende regels;

hoofdstuk 2: bestemmingsregels;

hoofdstuk 3: algemene regels;

hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De artikelen in hoofdstuk 1 van de planregels hebben betrekking op de toepassing van de planregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. In dit geval wordt het peil bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw. De goot -en bouwhoogten worden vervolgens weer bepaald op basis van dit peil.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels omvat een toelichting op de twee in het plangebied voorkomende bestemmingen. In het plangebied komen de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen - 1' voor.

Binnen de bestemming Groen zijn geen gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van verlichting en regeling van verkeer. De erfafscheidingen mogen uitsluitend in de vorm van beplanting worden aangebracht.

Binnen de bestemming Wonen - 1 is (de bouw van) één vrijstaande woning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen het hoofdgebouw van de woning dient te worden opgericht. De woning moet parallel aan de Bruggen worden gesitueerd, en dient minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein te hebben. Ook dient te woning te worden ontsloten op de Bruggen. Verder is op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte van de woning aangegeven.

Bij de woning mogen bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m² worden gebouwd (of tot 100 m2 indien het perceel groter is dan 750 m², en het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m²). De maximale bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 meter. Indien een bijgebouw wordt voorzien van een kap dan mag de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 meter en 4,50 meter bedragen. In de regels zijn ook enkele afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot het bouwen opgenomen. Aan elke afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden.

Verder bevat de bestemming een aantal gebruiksregels. Zo heeft één van de gebruiksregels betrekking op aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Ook is het niet toegestaan gronden op te hogen behalve voor een inrit.

Algemene regels

In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor het gehele plan.

Overgangsregels

Dit vierde en laatste hoofdstuk bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De locatie wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. Er zijn voor de gemeente geen kosten (waaronder begrepen eventuele planschade) aan verbonden. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het wijzigingsplan is hiervoor een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Met het sluiten van de overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. Daarmee is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 6.12, lid 2, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Omgevingsdialoog

De eigenaren van het perceel hebben vroegtijdig een omgevingsdialoog uitgevoerd. Vanwege de maatregelen rondom het corona-virus, zijn primair persoonlijke brieven bezorgd bij direct omwonenden (in plaats van een persoonlijk gesprek). Echter, in deze brief is aangegeven dat de omwonenden, indien zij dat graag wilden, alsnog op 1,5 meter afstand met de initiatiefnemer in gesprek kon gaan.

De omgevingsdialoog is positief verlopen. Alle omwonenden hebben aangegeven kennis te hebben genomen van het plan, en het een goede invulling van de kavel te vinden. Ook hebben zij aangegeven geen bezwaren te hebben of te zullen maken.

Gelet op bovenstaande, is het plan begin juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Gedurende de zienswijzentermijn zijn geen zienswijzen ontvangen.

8.2 Vooroverleg

Het concept ontwerp wijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan het waterschap, Veiligheidsregio, provincie, Gasunie en Tennet.

De Veiligheidsregio heeft gevraagd om de initiatiefnemers te informeren over het aanwezige risico en handelingsperspectief. Hiermee wordt in optimale vorm invulling gegeven aan het risicobewustzijn van- en het nemen van een eigen verantwoordelijkheid door de burger. Wij hebben initiatiefnemers hierover geinformeerd, en hebben tevens dit advies verwerkt in de paragraaf externe veiligheid (paragraaf 5.4).

De overige instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op het plan.