direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Hoef - Noord
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002432-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Hoef - Noord betreft de laatste fase van het stedenbouwkundig plan De Hoef, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch op 23 januari 2007. Onder andere vanwege de crisis, heeft de planvorming voor de locatie lange tijd op zich laten wachten. Het afgelopen jaar is een aantal eerste onderzoeken uitgevoerd en is de planvorming opgestart.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat een gebied ten zuiden van de weg De Hoef, zoals weergegeven in figuur 1. Het perceel is op dit moment volledig onverhard en begroeid met een aantal houtsingels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0001.jpg"

Figuur 1 - begrenzing plangebied De Hoef - Noord uitwerkingsplan

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Het beleidskader dat van toepassing is op de locatie en het initiatief is opgenomen in hoofdstuk 3. Een korte planbeschrijving is te vinden in hoofdstuk 4. Vervolgens worden de verschillende milieu -en omgevingsaspecten beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. De financiële haalbaarheid van het initiatief en de resultaten van inspraak en vooroverleg komen in hoofdstuk 7 en 8 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving locatie en ligging in de stad

De planlocatie ligt centraal in Rosmalen, ten zuiden van het centrum, en ten noorden van de wijk Molenhoek. De locatie is lange tijd gebruikt door voetbalvereniging OJC. Inmiddels heeft OJC een nieuw voetbalcomplex in De Groote Wielen en is deze functie in De Hoef komen te vervallen. Sindsdien zijn de gronden onbebouwd en in gebruik geweest als tijdelijke natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0002.jpg"

Figuur 2 ligging planlocatie in de gemeente 's-Hertogenbosch

De functie van tijdelijke natuur was een formele en bewuste keuze van de gemeente eind 2010. Toen al was duidelijk dat de gronden uiteindelijk zouden transformeren naar woningbouw, maar onduidelijk was hoe lang dat zou gaan duren. Derhalve is toen ingezet op een tijdelijke natuur voor dit gebied. Dit is in 2010 formeel geregeld met een status van tijdelijke natuur via een ontheffing van het rijk. De ontheffing was verleend voor het creëren en over een aantal jaren weer verwijderen van tijdelijke natuur.

In afwachting van de woningbouwplannen, heeft het gebied uiteindelijk circa 8-9 jaar gefunctioneerd als tijdelijke natuur.

2.2 Ruimtelijke structuur

De Hoef - Noord is onderdeel van het stedenbouwkundig plan De Hoef, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch op 23 januari 2007. Dit plan vormt het ruimtelijke kader voor het onderhavige uitwerkingsplan. Grote delen van het stedenbouwkundig plan zijn gerealiseerd, namelijk De Hoef - Zuid (ten oosten van het zwembad), en het woon / woonzorgcluster aan de noordoostzijde. De Hoef - Noord is de laatste fase van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0003.jpg"

Figuur 3: omgeving De Hoef

Zoals op figuur 3 is te zien, wordt het plangebied aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Rosmalen - Oss. Aan de oostzijde staat reeds aanzienlijke bebouwing (het woon / woonzorgcluster). Ten zuiden van de locatie scheidt een bomenrij de locatie af van de recreatieve functies die ten zuiden daarvan liggen.

Ten westen en zuidwesten van het plangebied is echter nog de nodige openheid. Het park van De Hoef begint hier en loopt vervolgens langs het plangebied naar het oosten door tot aan het scholencomplex van het Rodenborch College. Kenmerkend voor dit deel van De Hoef zijn dan ook de dichte houtsingels langs de diverse terreinen en langs het spoor en de Deken van Roestellaan. Deze houtsingels bepalen in sterke mate het groene karakter van het gebied.

2.3 Functionele structuur

Rondom de planlocatie, zoals gezegd het voormalige voetbalterrein van OJC, liggen diverse sport- en recreatievoorzieningen. Van oost naar west liggen hier tennisvelden, het kantoor van de handboogvereniging, een overdekte handboogbaan, zwembad Kwekkelstijn en speeltuin 't Kwekkeltje. Ten zuiden en ten westen van het zwembad ligt een parkeerterrein ten behoeve van de speeltuin en het zwembad.

Aangrenzend aan de oostzijde van het plangebied liggen de nog vrij nieuwe woon / woonzorgcomplexen genaamd het Hofgebouw, de Annenborch en De Wissel. Ten oosten daar weer van ligt het scholencomplex van het Rodenborch College.

Direct ten noorden van De Hoef ligt het station Rosmalen. Het station bevindt zich op circa 500 meter vanaf het centrum van Rosmalen, de Kom Rosmalen. Tegenover het station, ter plekke van het voormalige stadskantoor aan de Hoff van Hollantlaan is het sociaal cultureel centrum voor Rosmalen, Perron 3, gelegen. De Hoef ligt ook op korte afstand van de Molenhoekpassage, een winkelcentrum gericht op de dagelijkse boodschappen van de bewoners in Rosmalen en omgeving. De combinatie van voorzieningen en groen in de directe omgeving kan De Hoef tot een bijzonder woongebied voor de toekomst maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0005.jpg"

Figuur 4: functies in omgeving van het plangebied De Hoef-Noord (Plan van De Hoef is hier onderverdeeld in de zones De Hoef - West en De Hoef - Oost)

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is "Bestemmingsplan De Hoef e.o.", vastgesteld op 17 mei 2011. De geldende bestemming voor de gronden is "Wonen - Uit te werken 2". Dit betekent dat de bestemming uitgewerkt dient te worden naar een woonfunctie. Dat gebeurt met dit uitwerkingsplan. In de uitwerkingsregels zijn een aantal voorwaarden gesteld voor het uitwerkingsplan.

Belangrijke randvoorwaarden hierin zijn bijvoorbeeld: er mogen maximaal 100 woningen worden opgericht, woningen zijn grondgebonden of gestapeld en woningen bestaan uit maximaal 4 bouwlagen.

De hierin genoemde randvoorwaarden zijn:

  • Er mogen maximaal 100 woningen worden opgericht;
  • Alle woningen zijn grondgebonden of gestapeld;
  • De woningen zijn georiënteerd op het groen of de openbare ruimte;
  • De woningen moeten aaneengesloten of gestapeld gebouwd worden;
  • De woningen bestaan uit maximaal 4 bouwlagen;
  • De woningen dienen qua afmeting en uitstraling te voldoen aan de uitgangspunten die zijn neergelegd in het vigerende beeldkwaliteitsplan voor dit gebied;
  • Er dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor het geluid, dan wel aan de eventueel te verlenen hogere waarden;
  • Een (half)verdiepte parkeerkelder is toegestaan mits deze niet meer dan 1 meter boven het omliggende maaiveld uitsteekt, waarbij de parkeerkelder niet wordt aangemerkt als bouwlaag;
  • Een souterrain is toegestaan mits deze niet meer dan 1 meter boven het omliggende maaiveld uitsteekt, waarbij het souterrain niet wordt aangemerkt als bouwlaag;
  • De woningen worden voorzien van lessenaarsdaken of platte daken.
  • Het uitwerkingsgebied wordt opgedeeld in twee woongebieden, waarbij tussen de twee woongebieden een groenstrook wordt aangelegd die minimaal 30 meter breed is;
  • Het verkeer wordt ontsloten via aansluitingen aan De Hoef, waarbij de aan te leggen straten doodlopend zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
3.1.2 Verantwoording ladder duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Onderhavige ontwikkeling kan, gelet op de omvang van 88 woningen, worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. In dat geval dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden gemotiveerd conform hetzelfde wetsartikel. Deze behoefte wordt hieronder beschreven.

De gemeente 's-Hertogenbosch moet voorzien in de groeiende woningbehoefte en veranderende woonwensen. Op 3 april 2017 heeft de gemeenteraad 's-Hertogenbosch de Woonagenda 2017-2018 vastgesteld (zie paragraaf 3.3). Eén van daarin geformuleerde opgave is het versnellen van de woningproductie. Doel is om 8.000 woningen te realiseren in de periode 2017 tot en met 2025. Dit sluit aan bij de bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant (vastgesteld in mei 2017). De woningvoorraad in 's- Hertogenbosch moet volgens deze provinciale cijfers groeien van 70.255 in 2017 groeien naar 78.110 in 2030 in het lage scenario. In het hoge scenario moet de woningvoorraad groeien naar 79.345 in 2030.

Met het vaststellen van de Woonagenda 2017/2018 was er niet voldoende potentiële woningbouwcapaciteit beschikbaar om aan deze geprognosticeerde behoefte te kunnen voldoen. Een zoektocht naar nieuwe woningbouwlocaties heeft nieuwe potentiële woningbouwlocaties op binnenstedelijke locaties opgeleverd. Daarmee bedraagt de potentiële woningbouwcapaciteit per 1-1-2018 11.105 woningen. Het gaat daarbij om zowel harde als zachte plannen. Met deze potentiële woningbouwcapaciteit, kan een gevarieerd woningaanbod ontwikkeld worden wat betreft woonmilieu, (prijs)segmentering en doelgroepen. Dit in lijn met de principes van de compacte, complete en contrastrijke stad, zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Structuurvisie.

De potentiële woningbouwcapaciteit voor de periode 2018-2022 bedraagt 5.870 woningen, waarvan 2.545 woningen is opgenomen in harde plannen en 3.320 woningen in zachte plannen. Dat betekent dat de harde plancapaciteit moet worden vergroot. Voorliggend plan met 88 woningen draagt daaraan bij. Het plan maakt al jaren onderdeel uit van de potentiële plancapaciteit en is onderdeel van de regionale woningbouwafspraken. Het plan kan, na vaststelling van dit uitwerkingsplan, bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke woningbouwopgave.

Hiermee is de behoefte zoals vereist in de ladder duurzame verstedelijking voldoende aangetoond. De locatie ligt daarnaast binnen het stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan de ladder duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant de hoofdlijnen aan van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening haar biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal, cultureel, milieu- en natuurbeleid. Met deze structuurvisie geeft de provincie ook (mede) gestalte aan nationale ruimtelijke belangen en doelen.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Op de Structurenkaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk Concentratiegebied'. Binnen dit type gebied wordt gestreefd naar een concentratie van stedelijke voorzieningen, zoals woningbouw. Dit plan past dus binnen de principes van de Structuurvisie.

3.2.2 Verordening Ruimte Noord - Brabant

De Verordening Ruimte Noord - Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 11 mei 2012 de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 vastgesteld. Deze wordt jaarlijks geactualiseerd.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Het plangebied ligt volgens de Verordening binnen de structuur "Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied". Daarmee voldoet het plan aan artikel 4.2 van de Verordening, waarin de eis is gesteld dat een stedelijke ontwikkeling uitsluitend is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0006.jpg"

Figuur 5: plangebied De Hoef - Noord in stedelijk gebied

Artikel 4.3 van de Verordening vereist dat de toelichting van het ruimtelijk plan ingaat op de verantwoording over de wijze waarop de afspraken in het ruimtelijk regionaal overleg worden nagekomen, en de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze regionale afspraken en zich verhoudt tot de harde plancapaciteit voor woningbouw. Deze onderbouwing is gegeven in paragraaf 3.1. Zoals hierin beschreven, is dit woningbouwplan onderdeel van de regionale afspraken én van de plancapaciteit. Hiermee voldoet dit plan aan de vereisten van artikel 4.3.

Artikel 3.1 van de Verordening Ruimte, Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, is niet van toepassing op uitwerkingsplannen zoals deze, zoals vermeld staat in artikel 3.1, lid 4. Niettemin wordt overigens volledig voldaan aan de hierin genoemde vereisten van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is voorzien binnen bestaande stedelijk gebied, en wordt zorgvuldig ingepast in de landschap -en parkstructuur van De Hoef. Dit is nader beschreven in paragraaf 3.3.6 en 4.2.

3.2.3 Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerkingtreden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's. 

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaatproof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basisopgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Het plan voor De Hoef-Noord past binnen de algemene uitgangspunten van de visie, specifiek als het gaat om de slimme netwerkstad. Hierin is duurzame verstedelijking een belangrijk uitgangspunt. Dit plan past binnen de principes van duurzame verstedelijking.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar.

De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als bestaand bebouwd gebied, en is een passende ontwikkeling binnen het stedelijk gebied; die aansluit op de principes van compacte en complete stad.

3.3.2 Stedenbouwkundig plan De Hoef

Het stedenbouwkundige plan voor De Hoef is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente 's-Hertogenbosch op 23 januari 2007 en vormt het ruimtelijke kader voor de planologische procedures die nodig zijn om de geplande nieuwbouw te kunnen realiseren. Het onderhavige plan betreft de afronding van het stedenbouwkundig plan, en vloeit dus voort uit dit beleid.

3.3.3 Woonbeleid

Op 3 april 2017 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Woonagenda 2017/2018 vastgesteld. Daarin zijn 4 hoofdopgaven geformuleerd, namelijk:

    • 1. Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus
    • 2. Betaalbaar en bereikbaar wonen; balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad
    • 3. Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden
    • 4. Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving .

De eerste opgave heeft vooral betrekking op de woningproductie en is in deze relevant. In de opgave gaat het zowel om de kwantiteit (8.000 nieuwe woningen bouwen in de periode 2017 t/m 2025), maar ook om de kwaliteit. Uitgangspunt voor het gemeentelijk nieuwbouwprogramma is minimaal 25% sociale huur, 15% middeldure huur en/of sociale koop en 60% overig. Vanwege het feit dat in het plangebied De Hoef eerder sociale huurwoningen, zorgwoningen en seniorenpluswoningen gerealiseerd zijn, wordt voor deze laatste fase ingezet op duurdere grondgebonden woningen en appartementen. Wel wordt ingezet op de realisatie van tenminste 15% middeldure huurwoningen, conform de bovengenoemde uitgangspunten van het woonbeleid.

Op 2 april 2019 heeft de gemeenteraad de Speerpunten Woonagenda 2019/2020 vastgesteld. Met de realisatie van 88 woningen maakt dit project onderdeel uit van het speerpunt om “bestaande woningbouwplannen en nieuwe initiatieven maximaal te ondersteunen en te stimuleren om een zo hoog mogelijke woningproductie te verkrijgen” en op het speerpunt ”het verbeteren van de betaalbaarheid en bereikbaarheid voor middeninkomensgroepen”.

Het project vormt met 88 woningen, waarvan 26 grondgebonden woningen en 62 appartementen, de afronding van de woningbouwplannen voor De Hoef. Het betreft een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied en met het doorlopen van de RO-procedure wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste toename van de harde plancapaciteit. Vanwege de eerder in het plangebied De Hoef gerealiseerde sociale woningbouw (Annenborch en De Wissel), richt dit project zich specifiek op het middeldure en dure prijssegment. Met (tenminste) 14 woningen in het middenhuursegment wordt bovendien aangesloten bij de gewenste productie in dit segment. Het project past daarmee niet alleen ruimtelijk, maar ook programmatisch binnen de lokale en regionale woningbehoefte.

3.3.4 Waterbeleid

Het doel van het Waterplan (januari 2017) is het bereiken van een 'klimaatbestendig, robuust en mooi watersysteem' in en om 's-Hertogenbosch. Het Waterplan betreft een koepelplan voor alle waterzaken. Het gaat daarbij om de gewenste inrichting en het beheer van oppervlaktewater en grondwater, als ook om de afvoer van hemelwater en afvalwater.

Het Waterplan omvat het gemeenschappelijk beleid van gemeente en de waterschappen. Dit gemeenschappelijke beleid moet leiden tot een klimaatbestendig, robuust en mooi watersysteem in de Groene Delta. Het waterplan bevat een uitvoeringsprogramma met concrete projecten. Dit uitvoeringsprogramma is aan de hand van de volgende tien speerpunten samengesteld:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • klimaatbestendig stedelijk water;
  • mooi en beleefbaar water;
  • robuust watersysteem;
  • grondwater en drinkwaterwinning.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de betekenis voor het plangebied.

3.3.5 Welstand

Op 17 mei 2011 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Welstandsnota 2011' vastgesteld. In de Welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Daarnaast gelden de algemene welstandscriteria als beoordelingskader.

Voor het gebied van De Hoef zijn specifieke beeldkwaliteitseisen vastgesteld in het Beeldkwaliteitsplan De Hoef. Dit plan met bijbehorende eisen komt in de plaats van de eisen uit de welstandsnota. De nieuwe gebiedsgerichte criteria gaan in op de bebouwing en de omgeving, de bebouwing op zich en het materiaalgebruik, kleur en detaillering.

3.3.6 Bomen -en groenbeleid en toetsing aan plan

Beleid

Het Bomenbeleidsplan 's-Hertogenbosch is door de gemeenteraad op 26 januari 2010 vastgesteld en van kracht per 1 september 2010. In het Bomenbeleidsplan worden de belangrijkste bomen van de stad ingedeeld in drie categorieën: monumentale bomen, structuurbomen en sfeerbomen. Eind 2017 zijn het nieuwe bomenbeleidsplan en bijbehorende verordening vastgesteld, maar deze zijn nog niet in werking getreden. Het Bomenbeleidsplan uit 2010 is daarmee nog steeds het geldende beleidskader.

Het groenbeleid is op 12 december 2017 door de gemeenteraad geactualiseerd vastgesteld in het Uitvoeringsplan Groene Delta 2, met bijbehorende Ecologische Stadsvisie. Het doel van de Groene Delta is het ontwikkelen van een hoogwaardige natuurrijke groenstructuur in en rond de stad ’s-Hertogenbosch, die bijdraagt aan een duurzame, (be)leefbare en toekomstbestendige stad.

Het plan zal worden ontwikkeld in de groene omgeving van het park van De Hoef. De planvorming is dan ook gericht geweest op een zo goed mogelijke inpassing in deze omgeving. Vooropgesteld is dat de aanwezige houtsingels behouden blijven. Daarnaast wordt een groenstrook van minimaal 30 meter breed ontwikkeld tussen beide woonblokken, met daarin ook ruimte voor wadi's. De parkstructuur van De Hoef is daardoor dominant aanwezig in dit plan. Het plan past binnen de ambities van het gemeentelijk groenbeleid.

Bomeninventarisatie

Bij de ontwikkeling moeten bomen direct in beeld zijn. Hiertoe is een bomeninventarisatie uitgevoerd (zie bijlage 1, Notitie De Hoef Vooropname bomen en groenstructuren ontwikkelingslocatie De Hoef, april 2018). Hierbij zijn de aanwezige bomen in beeld gebracht en op waarde beoordeeld. De inventarisatie is gebruikt bij het ontwerpproces.

De locatie waarop de woningen en appartementen ontwikkeld zullen worden bestaat uit braakliggend terrein, doorsneden- en omzoomd door houtsingels. De houtsingels bestaan uit een gesloten en volgroeide struiken- en bomenlaag. De houtsingels liggen lager dan het braakliggende terrein.

Een groot aantal volwassen bomen maakt deel uit van de houtsingels. De hoofdboomsoorten zijn de zomereik, ruwe berk en de es. De gewone esdoorn komt alleen voor in de oostelijke Houtsingel. De conditie van de bomen is over het algemeen goed tot enigszins verminderd. De toekomstverwachting ligt voor de bomen met een goede conditie ruim boven de 15 jaar. Voor bomen met een verminderde conditie ligt de toekomstverwachting boven de 10 jaar, waarbij deze afhankelijk van de soort ook boven de 15 jaar kan liggen.

Om de houtsingels tijdens de voorgenomen ontwikkelingen te beschermen dient aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan.

Verschillen in terreinhoogten

Om de hemelwater in het gebied te houden zullen wadi’s worden aangelegd. Er gelden een aantal randvoorwaarden ter bescherming van de houtsingels. Deze voorwaarden worden verwerkt in het inrichtingsplan voor de openbare ruimte, en tevens vastgelegd in afspraken met de initiatiefnemer.

Opslag van bouwmaterialen en opstellen machines en hulpmiddelen

Er gelden een aantal randvoorwaarden voor de bouwfase. Deze voorwaarden worden in de afspraken met initiatiefnemer doorgelegd.

Handhaafbaarheid bomen

De houtsingels kunnen bij het plan worden behouden. Er is een aandachtspunt geconstateerd wat betreft de mogelijke schade aan boomwortels als gevolg van de aanleg van de parkeerplaatsen tussen De Hoef en de spoorzone. Hierdoor bestaat (op termijn) windworprisico bij de 2 populieren daar. De populieren zijn vanwege de voorgenomen aanleg niet duurzaam en veilig te handhaven en dienen verwijderd te worden.

Conclusie

Het plan wordt ontwikkeld in de parkstructuur van De Hoef en tast de houtsingels niet aan. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het groenbeleid, het bomenbeleidsplan, en geen monumentale of waardevolle bomen aantast.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Plan

Het plangebied is de feitelijke afronding van het grotere plangebied “De Hoef”. Tussen 2011 en 2013 is het eerste deel van De Hoef ontwikkeld, namelijk het woonzorgcentrum Annenborch (met 58 aanleunappartementen en 80 onzelfstandige wooneenheden) en het Hofgebouw (met 51 appartementen in de duurdere huur en koopsector). In 2018 zijn 30 sociale huurappartementen voor jong volwassenen met autisme gerealiseerd in het pand “De Wissel”. Als gevolg van de crisis is de realisatie van voorliggend deel van De Hoef vertraagd. In het plangebied worden 88 woningen gerealiseerd, 26 grondgebonden woningen en 62 appartementen. Hiervan zullen (tenminste) 15 woningen in het middeldure huurprijssegment (tot € 950,- prijspeil 2019) gerealiseerd worden. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Stedenbouwkundige inpassing

4.2.1 De Hoef Noord als onderdeel van De Hoef

Het plangebied De Hoef Noord maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de woonbuurt De Hoef ten westen van de Deken van Roestellaan.

De Hoef is een woonbuurt met in de toekomst circa 250 woningen. Het ligt op een voormalig voetbalterrein ten zuiden van station Rosmalen en ten noorden van de woonwijk Molenhoek. De buurt is bereikbaar via de Deken van Roestellaan en de Sportlaan. In De Hoef worden zowel appartementen als grondgebonden woningen gerealiseerd rondom een nieuwe parkstrook in het midden van de wijk. In het zuidelijk van De Hoef (tussen het zwembad en de tennisbanen) zijn grondgebonden woningen gerealiseerd als overgang naar de woonwijk Molenhoek. In het noordelijk deel van De Hoef zijn het ouderencentrum de Annenborch en het appartementencomplex het Hofgebouw reeds gerealiseerd. Ten westen van het Hofgebouw is nog ruimte voor twee nieuwe wooncomplexen tussen de bestaande houtwallen (dit plan De Hoef - Noord). Direct ten zuiden van station Rosmalen is een gebouw gerealiseerd voorzien voor een woonzorgfunctie (de Wissel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0007.png"

Figuur 6: overzicht locatie De Hoef Noord

Een meerwaarde van het wonen in De Hoef is de mogelijkheid (op termijn) gebruik te kunnen maken van de zorgvoorzieningen van de Annenborch. Verwacht wordt dat De Hoef mede daardoor een aantrekkelijke woonbuurt kan worden voor ouderen. De Hoef is echter bestemd voor een brede doelgroep.

Beeldbepalend voor De Hoef is het openbare groen dat in de buurt wordt gerealiseerd. Het centrale ontwerpthema voor de nieuwe woonbuurt De Hoef is dan ook "Wonen in het groen". Op de voormalige sportvelden liggen bestaande houtsingels die zoveel mogelijk worden ingepast. Centraal in de buurt ligt een brede parkstrook die onderdeel vormt van een recreatieve verbinding tussen het duinengebied van Rosmalen en de nieuwe Zuid-Willemsvaart (droge lange lijn uit de Landschapsvisie 's-Hertogenbosch).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0008.png"

Figuur 7: stedenbouwkundige opzet De Hoef

Het park is zowel een uitloopgebied voor de nieuwe bewoners als voor de mensen uit de buurt. Het krijgt een informele landschappelijke inrichting met gras, bomen en wandel- en fietspaden. Behalve een recreatieve functie heeft het park ook een waterbergingsfunctie. Het regenwater dat op de daken en straten van de nieuwe woonbuurt valt, wordt opgevangen en hiernaar toe afgevoerd.

De wijk wordt nog groener gemaakt door vanuit de centrale parkstrook het groen de woonwijk in te trekken. De hoofdontsluiting van De Hoef wordt aan de buitenranden gelegd en daarmee niet aan het park met zijn uitlopers. Hierdoor is het mogelijk om de woningen en de kavels direct aan het groen te situeren, zodat bewoners hiervan optimaal kunnen profiteren.

4.2.2 Verkavelingsplan De Hoef - Noord

Opbouw

Het creëren van een groene wijk is het uitgangspunt voor het plan De Hoef. Het aanwezige park, in de vorm van de bestaande houtwallen is in het plangebied getrokken, waardoor er twee zones in het groen ontstaan. Deze parkstroken tussen beide bebouwingsclusters zorgen voor een groene verbinding tussen de parkzone aan de zuidkant en de groenstrook naast het spoor. Hierdoor sluit het plan natuurlijk aan op zijn omgeving en is er vanuit de woningen contact met het groen in De Hoef. In de parkstroken kan worden gespeeld, gewandeld en er staan nieuwe bomen.

In de Hoef - Noord ontstaan dus een tweetal bebouwingsclusters. Aan de westzijde van het Hofgebouw is een appartementencomplex voorzien. In het meest westelijke cluster worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Dit betekent een meer stedelijke bebouwing grenzend aan de bestaande appartementencomplexen meer centraal in het park en bebouwing met een meer dorpse uitstraling als overgang richting de bestaande bebouwing aan de Parkweg en de Molenstraat. Op deze wijze ontstaat een goede mix van woningtypologieën en wordt aan de behoefte van diverse doelgroepen voldaan.

De twee bebouwingsclusters worden ontsloten via de fietsstaat aan de noordzijde. De grondgebonden woningen krijgen in het midden van het blok een parkeerstraat. Het appartementencomplex krijgt een parkeergarage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0009.png"

Figuur 8: concept verkavelingsplan De Hoef - Noord

Woningen

Het verkavelingsplan gaat uit van 88 woningen. Dit aantal is gebaseerd op 26 grondgebonden woningen en 62 appartementen. Omdat in het uitwerkingsplan een bepaalde mate van flexibiliteit wordt geboden is het woningaantal van 88 niet definitief. Indien er bijvoorbeeld gekozen wordt voor kleinere appartementen neemt het woningaantal toe. In dit uitwerkingsplan is daarom een hoger maximaal aantal woningen geregeld, namelijk 100 woningen. Wel is vastgelegd waar welke woningen grondgebonden en gestapeld dienen te zijn.

Het plan kent dus een deel grondgebonden woningen en een deel appartementen. Het appartementencomplex heeft een noordzijde aan hoogte van 4 bouwlagen en neemt qua bouwlagen af tot twee bouwlagen in zuidelijke richting. Het complex heeft een U - vorm. Aan de noordzijde ontstaat een gesloten bebouwingwand van 4 bouwlagen, richting het park in zuidelijke richting krijgt het complex een tweetal poten. Deze poten hebben een hoekverdraaiing en een knik in de gevellijn. Door deze vorm van de gevel voegt het gebouw zich naar de reeds gebouwde appartementencomplexen. De 'koppen' van het gebouw bestaan dus uit twee bouwlagen. Door deze beperkte hoogte is een goede overgang naar de parkzone gecreëerd. De overgang van het nieuwe appartementencomplex naar het landschap is heel direct: het park loopt door tot aan de gevel van het gebouw, waardoor er zoveel mogelijk contact is tussen de woningen en het groen.

Het bebouwingscluster met grondgebonden woningen bestaat ook uit een U - vorm. Deze vorm wordt gevormd door een drietal blokken met rijwoningen. Eén blok, met een doorgang naar de parkeervoorziening aan de binnenzijde, is gelegen aan de fietsstraat. De twee ander blokken zijn georiënteerd op de parkzone. Er ontstaan dus bebouwingskoppen die direct aan het park grenzen en een binnenterrein waar het parkeren plaatsvindt. De woningen krijgen geen voortuin, de voordeur grenst direct aan een voetpad. Dit voetpad kan gezien worden als een onderdeel van de parkzone. Er ontstaat dus een directe overgang tussen openbaar en privégebied, waardoor het beeld van 'wonen in het groen' versterkt wordt.

De grondgebonden woningen bestaan uit drie bouwlagen, waarbij de derde bouwlaag als terugliggende laag is vormgegeven. Door dit gedeelte als grondgebonden woningen met een lagere hoogte dan de naastgelegen appartementencomplexen vorm te geven ontstaat een goede overgang tussen het bestaande park in het westelijk deel en de bebouwingscluster in het groen. Het parkeren voor de bewoners van de grondgebonden woningen gebeurt aan de achterzijde van de woningen op een gemeenschappelijke parkeervoorziening.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

De locatie wordt voor het autoverkeer ontsloten via de weg De Hoef, die direct aansluit op de Deken van Roestellaan. Deze weg heeft een directe aansluiting op de A59 (Rosmalen - Oost). De Hoef is doodlopend voor het autoverkeer.

Het fietsverkeer kan direct gebruikmaken van De Hoef en kan zowel richting de Deken van Roestellaan fietsen en de Molenstraat (en vice versa), vanaf daar is er aansluiting met de omliggende fietsinfrastructuur. Ook voetgangersverkeer kan gebruikmaken van De Hoef.

Bovendien is met openbaar vervoer de locatie zeer goed te bereiken. Het plangebied ligt zeer dicht bij station Rosmalen en ook is het gebied met busroutes ontsloten.

Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie genereert dit uitwerkingsplan op een gemiddelde weekdag ongeveer 500 autoverplaatsingen. De Hoef (fietsstraat) en de aansluiting met de Deken van Roestellaan kunnen deze intensiteiten veilig en vlot verwerken.

Onder hoofdstuk 8 wordt hier, naar aanleiding van reacties uit de omgeving, nader op ingegaan.

Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.

Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

De parkeerplaatsen zijn als volgt gepland. Het parkeren vindt op drie manieren plaats: parkeren op het eigen terrein (gemeenschappelijk parkeerterrein), parkeren in het openbaar gebied en parkeren in de parkeerkelder. Het appartementencomplex krijgt een parkeerkelder met 92 parkeerplaatsen. De grondgebonden woningen krijgen op het private binnenterrein een gemeenschappelijke parkeervoorziening met 26 parkeerplaatsen. Aan de noordzijde van de fietsstraat worden 45 openbare parkeerplaatsen aangelegd. In totaal worden 163 parkeerplaatsen gerealiseerd om de parkeervraag op te vangen.

Dit aantal parkeerplaatsen en de parkeeroplossing voldoet aan de Nota Parkeernormering 2016. De locatie ligt in zone 5. Volgens de normen is de behoefte van het plan als volgt:

15 appartementen (40-80 m2) * 1,6 = 24

47 appartementen (80-150 m2) * 1,8 = 85

Subtotaal: 109

26 grondgebonden woningen (80-150 m2) * 1,8 = 47

Uit de berekeningen volgt daarmee dat de totale parkeervraag 156 parkeerplaatsen bedraagt. Aan de hand van aanwezigheidspercentages voor de verschillende functies binnen het plangebied kan de parkeervraag per periode bepaald worden waarbij rekening is gehouden met dubbelgebruik van de aanwezige parkeerplaatsen. Dit is alleen mogelijk voor het deel van de grondgebonden woningen. Een deel van het bewonersparkeren van die woningen is voorzien nabij het spoor, en kan derhalve dubbelgebruikt worden.

Voor het deel van de appartementen geldt dubbelgebruik niet, omdat de parkeerplaatsen voor bewoners uitsluitend zijn voorzien in de parkeergarage. Die parkeerplaatsen in de garage zijn niet toegankelijk voor bezoekers.

Uit het onderzoek blijkt dat de werkdagavond voor de beoogde ontwikkeling naar verwachting als maatgevend moment geldt. Op dit moment zal de parkeervraag het grootst zijn. In deze situatie bedraagt de parkeervraag 151 parkeerplaatsen. Dit is opgebouwd uit een parkeervraag van 109 parkeerplaatsen voor de appartementen (dus zonder dubbelgebruik) en 42 parkeerplaatsen voor de grondgebonden woningen (wel dubbelgebruik).

Dit is aldus het minimaal benodigd aantal parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeervraag ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. In totaal worden 163 parkeerplaatsen gerealiseerd om de parkeervraag op te vangen. Dat is dus meer dan benodigd, waarmee dit plan in ruime mate voorziet in de parkeerbehoefte. Deze overmaat aan parkeerplaatsen is ook wenselijk vanwege de hoge parkeerdruk die momenteel door omwonenden ervaren wordt.

Hoofdstuk 5 Milieu, duurzaamheid en waarden

5.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen ruimtelijke ordening en milieu, veiligheid en duurzaamheid. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden steeds sterker naar elkaar toe. Milieu, veiligheid en duurzaamheid vormen belangrijke afwegingen bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol spelen. Bijzonderheid hierbij vormt de zgn. paradox van de compacte stad. Intensief, flexibel en dubbel ruimtegebruik zijn gewenst om natuur en ommelanden te sparen, maar verdichting kan daarentegen een zekere milieubelasting opleveren, vooral naar geluid, lucht en aantasting van stedelijk groen. Het ontwerp van een plan dient al deze aspecten in zijn eigen specifieke omgeving te optimaliseren zodat bij voorkeur geen overschrijding van normen plaatsvindt. Enkele ontheffingen zijn nodig voor wat betreft de geluidsbelasting van het spoor en zal sprake zijn van een zekere belasting van het zwembad Kwekkelstijn en de naastgelegen speeltuin.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies op de onderzoekslocatie mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

Voor het zwembad aan de zuidzijde is het Activiteitenbesluit van toepassing. Daarnaast kan er aansluiting gezocht worden op de systematiek zoals deze vermeld staat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 waarin ten behoeve van ruimtelijke procedures richtafstanden en geluidgrenswaarden vermeld staan voor situaties waarin geluidgevoelige bestemmingen binnen de invloedssfeer van inrichtingen gerealiseerd worden. Volgens de genoemde VNG-publicatie dient, in een rustige woonwijk, een richtafstand van 200 meter aangehouden te worden voor de afstand tussen de complexen en het buitenzwembad/speeltuin. Voor gemengd gebied, waar geluidgevoelige bestemmingen en bedrijven naast elkaar bestaan, geldt een richtafstand van 100 meter. Is die afstand korter, is akoestisch onderzoek naar het woon- en leefklimaat noodzakelijk.

5.2.2 Zwembad Kwekkelstijn en speeltuin het Kwekkeltje

In de directe omgeving van het plangebied zijn een buitenzwembad en een speeltuin aanwezig. Vanwege de invloed van het geluid van deze inrichtingen op de toekomstige woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bestemmingsplan locatie de Hoef, DPA Cauberg-Huygen B.V., referentie 02346-17706-01, d.d. 5 juli 2017 en aanvullend Bestemmingsplan locatie de Hoef, DPA Cauberg-Huygen B.V., referentie 04718-45042-03, d.d. 21 november 2018).

Het zwembad Kwekkelstijn kan voldoen aan de geluidseisen van het ActiviteitenbesluitHierbij wordt opgemerkt dat op basis van het Activiteitenbesluit het geluid van het buitenterrein van een sport- of recreatie inrichting niet behoeft te worden meegenomen bij de beoordeling van de geluidsbelasting van een inrichting. Bij het zwembad Kwekkelstijn gaat het dan met name om het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij het buitenbad. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om deze vorm van geluid niet bij de beoordeling te betrekken, voor zover toetsing aan het Activiteitenbesluit betreft.

In het kader van goede ruimtelijke ordening dient wel een afweging gemaakt worden over deze geluidsbelasting. Dit is met name van belang bij de 2 geplande bouwblokken. Hier is, ten gevolge van het spoorlawaai een geluidsluwe zijde geëist. Bij het ontwerp van deze 2 bouwblokken is dus terdege rekening gehouden met het geluid afkomstig van het zwembad. Extra afschermende maatregelen zijn noodzakelijk. Ter plaatse van het overdrachtsgebied dat tussen de nog te realiseren woningen en het zwembad aanwezig is, zal het bestaande hekwerk worden vervangen door een kokowall geluidscherm met een lengte van 138 meter met een hoogte van 4,0 meter.

De speeltuin 't Kwekkeltje wordt niet gezien als inrichting in het kader van de Wet Milieubeheer. Wel geldt hier dezelfde afweging in het kader van goede ruimtelijke ordening als bij het zwembad. Aangezien geluidsuitstraling vanuit de speeltuin minder is dan vanuit het buitenterrein van het zwembad wordt het zwembad als maatgevend gezien. Om in de cumulatieve geluidssituatie te voldoen aan een goede ruimtelijke zal het kokowall geluidscherm worden doorgetrokken met een lengte van 35 meter en een hoogte van 4,0 meter.

Op basis van de berekende geluidimmissies ter plaatse van de gevels van de toekomstige bebouwing wordt geconcludeerd dat de eerste bouwlaag afscherming geniet als gevolg van het geluidscherm. Voor de grondgebonden woningen wordt de normstelling dan ook niet overschreden.

Voor het appartementencomplex dient rekening gehouden te worden met hogere geluidbelastingen. Deze hogere geluidbelasting doet zich alleen voor in de dagperiode en op de eerste verdieping van het appartementencomplex. Maatgevende bron betreft het stemgeluid ter plaatse van de speelweide. Het maximaal berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt 54 dB(A) in de dagperiode

Geluidbelastingen tot en met 55 dB(A) etmaalwaarde in combinatie met een minimaal vereiste geluidwering (20 dB) van de nieuwbouwgevels zijn geen belemmering voor het binnenniveau. Hierdoor is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Volgens artikel 74 lid 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidzone, tenzij de weg gelegen is binnen een woonerf of voor die weg een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidzone is het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen - bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een afwijking van een bestemmingsplan en bij de aanleg of reconstructie van wegen - moet worden nagegaan of de geluidsituatie bij woningen of andere geluidgevoelige functies in overeenstemming is met de geluidvoorschriften uit de Wgh. Het projectgebied ligt buiten de geluidzone van de gezoneerde van Deken van Roestellaan en/of de T.M. Korstenhorstlaan (meer dan 200 meter afstand). Om die reden is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek wegverkeerslawaai

Echter is in het verleden wel onderzoek uitgevoerd (akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai bestemmingsplan 'De Hoef' te Rosmalen” met referentienummer 20090207-13, d.d. 11 januari 2010, zie bijlage 2). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op bouwblok 1 en 2 nergens overschreden. Daarnaast heeft een actualisatie plaatsgevonden (Notitie wegverkeerslawaai De Hoef, referentienummer 04718-45042-1001, Cauberg-Huygen, 16 mei 2019, zie bijlage 3). Uitgaande van een groeipercentage van 1,5% per jaar in de periode van 2022 tot 2030, zal de geluidbelasting in 2030 toenemen met 0,52 dB t.o.v. 2022. Gezien de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen op bouwblok 1 en 2 dermate laag zijn heeft een toename van 0,52 dB geen invloed op de conclusies uit het rapport van 2010. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van zowel de Deken van Roestellaan als T.M. Kortenhorstlaan wordt niet overschreden als gevolg van de verkeerstoename in 2030, zie ook onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0010.png"

Afweging goede ruimtelijke ordening: (30 km/uur-wegen)

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn in hetzelfde rapport, "Akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai bestemmingsplan 'De Hoef' te Rosmalen", ook de 30 km/uur wegen, ter toetsing aan het woon- en leefklimaat, beschouwd. Als beoordelingscriterium zijn daarbij de waarden uit de Wet geluidhinder gehanteerd. Uit de resultaten blijkt dat bij alle woningen wordt voldaan aan de grenswaarde van 48 dB Lden inclusief aftrek art. 110g Wgh en daarmee dus ook aan het geldende gemeentelijke geluidbeleid. In de “Notitie wegverkeerslawaai De Hoef, referentienummer 04718-45042-1001, Cauberg-Huygen, 16 mei 2019” is aanvullend de nieuwe weg “de Hoef” berekend. De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op De Hoef is maximaal 47 dB Lden inclusief aftrek art. 110g Wgh. Hiermee is dus aangetoond dat ook de nieuwe weg “de Hoef” voldoet aan de gestelde grenswaarde en het gemeentelijk geluidbeleid. En er dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3.2 Railverkeerslawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Als de ontwikkeling in de zone ligt, is de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel (of bouwvlak als dat groter is) van de woning 55 dB. Er is (onder voorwaarden) een hogere geluidbelasting mogelijk tot 68 dB. Het voorliggende plan ligt volledig in deze geluidzone.

Vanwege de invloed van het spoor op de toekomstige woningen is derhalve akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bestemmingsplan locatie de Hoef, DPA Cauberg-Huygen B.V., referentie 04718-45042-03, d.d. 21 november 2018, bijlage 4).

Uitgangspunt: geen uitvoering MJPG maatregelen

Op het spoortraject waar De Hoef 2e fase aan gelegen is, zijn op het meest noordelijke spoor bronmaatrelen aanwezig in de vorm van raildempers. Ook is het zo dat spoor direct ten oosten van de locatie in beeld is bij Prorail voor het mogelijk treffen van geluidreducerende maatregelen. Dit betreft het deel ter plaatse van de dikke rode streep op onderstaande figuur. Dit zou dan gebeuren in het kader van het Meerjaren-programma geluidsanering (MJPG). Vanuit het MJPG worden door Prorail maatregelen overwogen aan de bron en in de overdracht in de vorm van raildempers op het zuidelijke spoor en het plaatsen van geluidschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0011.png"

Op dit moment is nog niet duidelijk of deze maatregelen door Prorail daadwerkelijk genomen zullen worden. Ten behoeve van het project De Hoef 2e fase is met Prorail gesproken over het uitbreiden van de maatregelen ten gunste van de geluidbelasting op het project. Aanhaken bij het proces van MJPG zou echter vertraging zorgen voor De Hoef waardoor besloten is om dit niet te doen.

Als uitgangspunt is de afweging van de geluidbelastingen ter plaatse is de situatie zonder MJPG maatregelen. Het kan zijn dat in de toekomst deze maatregelen wel worden uitgevoerd. Op dit scenario wordt verderop in deze onderbouwing dieper ingegaan.

Grondgebonden woningen

De woningen hebben aan de spoorzijde een geluidbelasting op de voorgevel variërend van 67 tot 70 dB. De gevels aan de spoorzijde met een geluidbelasting hoger dan 68 dB (eerste en tweede verdieping) moeten doof worden uitgevoerd of hier moeten geen geluidsgevoelige ruimtes aan worden gepositioneerd. Door het gekozen ontwerp hebben alle woningen een luwe achterzijde. De plattegrond voor de grondgebonden woningen aan het spoor bevat daarnaast een badkamer op de eerste verdieping en een technische ruimte op de tweede verdieping. De slaapkamers zijn allen gelegen aan de luwe achterzijde. Gezien de hoogte van de geluidbelastingen hebben alle woningen te maken met een indelingsverplichting.

Appartementen

Voor de appartementen is het zo dat de gevels aan de spoorzijde een geluidbelasting hebben van 64 tot 69 dB. In de praktijk houdt dit in dat de slaapkamers van de appartementen aan de hoek op de westzijde een dove gevel moeten hebben. Het gaat dan in totaal om 4 appartementen die slaapkamers aan een dove gevel hebben liggen. Om toch een goed woon- en leefklimaat te creëren is dit opgelost met een gevelvoorziening zodat vanuit deze slaapkamers toch direct op de buitenlucht geventileerd kan worden (spuien). Alle appartementen hebben een geluidluwe achterzijde. Ook zullen alle appartementen in het plan te maken hebben met een indelingsverplichting.

Met de onderzochte maatregelvarianten kunnen de geluidbelastingen ten gevolge van het spoorweglawaai tot een (vaak) acceptabel niveau teruggebracht worden. Echter er zijn in elke onderzochte situatie hogere waarden noodzakelijk. Overeenkomstig het hogere waarden beleid van de gemeente 's-Hertogenbosch gaat dat gepaard met onder andere indelingsverplichtingen voor woningen en de nadere eisen omtrent de aanwezigheid van een geluidluwe gevel. De geluidluwe gevel zit bij de grondgebonden woningen aan de achterkant van de woning. Bij het appartementencomplex zitten de geluidluwe gevels aan het interne balkon.

Scenariobeschrijving met MJPG maatregelen

Stijgsnelheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0012.jpg"

Figuur 9: uitvoering MJPG

In bovengenoemde beschouwing is aangenomen dat de maatregelen uit het meerjaren programma geluidsanering (MJGP) ter plaatse van de Hoef niet worden uitgevoerd. In het geval dat deze maatregelen wel worden uitgevoerd, komen er raildempers op het meest zuidelijke spoor en een geluidscherm, zoals aangeven in de afbeelding (rode balk) in bovenstaand figuur. Als er in aanvulling daarop geen maatregelen worden getroffen, ontstaat een ongunstige situatie. Het geplande geluidscherm zoals nu in het MJPG staat houdt namelijk op ter plaatse van het plangebied voor de nieuwbouw. Hierdoor ontstaat het effect dat iemand ter plaatse de trein niet hoort aankomen en deze onverwacht achter het scherm vandaan komt (optredend schrik- en ontwaakreacties). Hierbij is sprake van een zogenaamde hoge stijgsnelheid van het geluid. Deze stijgsnelheid is berekend in het akoestisch onderzoek locatie de Hoef Noord; stijgsnelheid spoorweglawaai, Cauberg-Huygen, referentie 04718-45042-08, d.d. 11 maart 2019, bijlage 5.

Uit de rekenresultaten volgt dat de stijgsnelheid het hoogst is op de onderste verdieping. Op een groot deel van de gevels is de berekende stijgsnelheid groter dan 15 dB(A)/s. Deze stijgsnelheden voldoen niet aan de normstelling uit de circulaire 'Beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen'. Dergelijke hoge stijgsnelheden zijn zeer hinderlijk en hebben ook een zeer nadelig effect voor wat betreft slaapverstoring. Slaapverstoring is vervolgens van invloed op de gezondheid van mensen.

Om dit ongunstige effect weg te nemen, is het doortrekken van het geluidscherm op eigen terrein een te nemen maatregel. Hierbij dient over een lengte van 192 meter een geluidscherm te worden geplaatst met een hoogte variërend tussen de 1,5 en 3,0 meter (zie onder). Deze maatregel is echter dus alleen noodzakelijk als het MJGP wordt uitgevoerd en het scherm wordt aangebracht door ProRail. Behalve het wegnemen van de effecten van de hoge stijgsnelheid van het geluid, zal het doortrekken van het geluidscherm een positief effect hebben op de geluidbelastingen in het gebied. Er is in de grondexploitatie een post voor geluidwerende maatregelen opgenomen, waarmee de realisatie van het geluidsscherm op eigen terrein, indien het MJPG inderdaad uitgevoerd wordt, zekergesteld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0014.png"

Figuur 10 en 11: Positie aanvullend scherm (op eigen terrein)

5.3.3 Industrielawaai

De beschrijving van de verschillende bronnen binnen het industrielawaai zijn beschreven onder paragraaf 5.2.

5.4 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft betrekking op de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Bij het nemen van ruimtelijke besluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, moet beoordeeld worden of wordt voldaan aan de eisen die vanuit de luchtkwaliteit gelden. Hierbij wordt getoetst aan de voor bepaalde stoffen vastgestelde grenswaarden (de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving) en wordt beoordeeld of met het ruimtelijk besluit ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die de luchtkwaliteit zullen verslechteren.

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdregels voor luchtkwaliteit in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer Wm). Net als die uit het oude Besluit Luchtkwaliteit 2005 gaan deze regels over het naleven van de gestelde normen, maar zijn er belangrijke nieuwe elementen toegevoegd. Die waren nodig om te zorgen dat de grenswaarden in Nederland worden gehaald en tegelijk projecten voldoende doorgang kunnen vinden.

De wet voorziet in de mogelijkheid dat kleinere projecten zogenaamde niet in betekenende mate projecten - geen afzonderlijke maatregelen meer behoeven te treffen om aan de grenswaarden te voldoen. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden.

Het totale project leidt niet of nauwelijks tot een toename van het aantal verkeersbewegingen die relevant zijn voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling nibm zijn de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het project: het is 'niet in betekenende mate' in de zin van die regeling. Dit betekent dat geen onderzoek nodig is naar de bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtkwaliteit in de omgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook aandacht worden besteed aan de blootstelling van bewoners en bezoekers aan luchtverontreinigende stoffen. Beschouwd zijn de huidige situatie en de situatie 10 jaar na realisatie (NSL-monitoringstool). Uit deze beschouwing kan worden geconcludeerd dat:

  • voor stikstofdioxide (NO2) ruimschoots zal worden voldaan aan de gestelde jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en ook aan de uurgemiddelde grenswaarde. Momenteel ligt de waarde op 19,5 µg/m3 en deze zal in de toekomst verminderen tot 12,6 µg/m3.
  • voor zwevende deeltjes (fijnstof of PM10) ruimschoots zal worden voldaan aan de gestelde jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Momenteel ligt de waarde op 19,7 µg/m3 en deze zal in de toekomst verminderen tot 16,4 µg/m3.

5.5 Water

5.5.1 Inleiding

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd.

De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit uitwerkingsplan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

5.5.2 Uitgangspunten voor integraal waterbeheer

De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedsspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017.

De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021.

In de Keur van het waterschap worden de verbod -en gebodsbepalingen beschreven. In de Keur staan de regels (met name geboden en verboden) die een waterschap hanteert bij de bescherming van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Deze regels voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen.

Daarnaast is met de komst van de Waterwet het waterschap bevoegd gezag geworden voor de regulering van grondwateronttrekkingen en infiltraties (op een aantal onder de provinciaal bevoegdheid vallende categorieën na; zie art. 6.4 Waterwet.

De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • Voorkomen van vervuiling van water;
  • Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • 1. Hergebruik
    • 2. infiltratie/bergen
    • 3. afvoer;
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen, zodat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit betekent dat:
      • a. De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
      • b. De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
      • c. Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
      • d. (Grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
      • e. Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast zien we water als kans voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water.

Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit uitwerkingsplan.

5.5.3 Huidige situatie

Hemelwater

In de huidige situatie is er geen sprake van verharding of bebouwing. Hemelwater wordt direct in de bodem geïnfiltreerd.

Afvalwater

In het huidige plangebied De Hoef-Noord ligt (nog) geen rioolstelsel.

In de recent ontwikkelde gebieden in het groter plangebied De Hoef ligt een vuilwaterstelsel. Het vuilwaterstelsel voert het water af naar gemaal De Hoef. Vandaar loopt een persleiding aan de noordkant van het plangebied naar het rioolstelsel van wijk Molenhoek. De woningen voeren hemelwater direct af naar de groen-blauwe zones in het terrein.

Oppervlaktewater

Aan de noordkant van het plangebied, ten zuiden van het spoor, loopt een A-watergang. De watergang is deels overkluisd ter plaatse van het zuidelijke perron van station Rosmalen. Het Waterschap is hierover bevoegd gezag. In het reeds ontwikkelde gebied in het grotere plangebied De Hoef liggen groen-blauwe zones.

Grondwater

Het maaiveld ligt grotendeels tussen 4 en 4,5 +NAP. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is 3,5 +NAP, de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG ) is 2,7 +NAP.

5.5.4 Waterbergingsopgave toekomstige situatie

Voor de inrichting van het plangebied is het uitgangspunt dat er minimaal voldaan moet worden aan de waterbergingeis van 60 mm. Deze opgave is niet van toepassing voor de oppervlakten met groen dak. Op basis van het concept inrichtingsplan d.d. 1 april 2019 bedraagt het nieuw verhard oppervlakte zo'n 10.000 m2. Dit bestaat uit bebouwing, paden, trottoirs, parkeervakken en verharding in tuinen. Van de daken zal 78,5% worden ingericht als groen dak, dat is gelijk aan ca. 3.900 m2. Over een verhardingsoppervlak van ca. 6.100 m2 dient derhalve de waterbergingsopgave berekend te worden. De totale waterbergingsopgave voor het nieuw verhard oppervlak bedraagt dan circa 370 m3 (366 m3). Deze bergingsopgave wordt volledig opgelost door de aanleg van wadi's tussen de twee woonblokken in en door een wadi aan de zuidzijde van de blokken.

5.5.5 Ontwerp nieuw watersysteem

Hemelwater

Overschotten aan hemelwater worden zo min mogelijk afgewenteld op benedenstrooms gelegen gebieden. Het schoon afstromend hemelwater moet binnen het plangebied worden vastgehouden. Er wordt geen verbinding gemaakt met het vuilwaterriool.

De bebouwing is opgedeeld in twee vlakken. Tussen de twee vlakken ligt een groenstrook met een houtwal en aan de zuidkant van de bebouwing ligt een groenstrook. In de zuidelijke groenstrook komt een brede wadi, en aan beide zijden van de houtwal wordt tevens een wadi aangelegd. Het hemelwater van de verharde oppervlakten wordt geïnfiltreerd binnen het plangebied middels oppervlakkige infiltratie in de wadi's. De onderkant van de wadi's komt boven 3 m +NAP te liggen.

De diepte van de wadi's wordt zo gekozen dat de centrale houtwal geen last heeft van een te hoge grondwaterstand als gevolg van de waterbergingsfunctie en dat de wadi gedurende het grootste deel van het jaar droogt ligt. In zeer extreme situaties (veel meer dan 60 mm) kan de wadi helemaal vollopen en kan een deel van het openbaar gebied en de houtwallen kortstondig in het water komen te staan.

De wadi's worden gemaaid in een droge periode waarbij rekening wordt gehouden met de ecologische waarde van de beplanting.

Afvalwater

Er wordt een vuilwaterriool aangelegd voor huishoudelijk afvalwater. Deze voert het water af naar Gemaal De Hoef.

Grondwater

De wadi's / groen-blauwe zones worden bovengronds aangelegd. Door de ruime dimensionering van deze zones zal geen verlaging van de grondwaterstand optreden. Het uitgangspunt voor het bouwpeil is een hoogte boven 5m +NAP; de ontwateringsdiepte bedraagt meer dan 1 meter.

Oppervlaktewater

Voor de A-watergang aan de noordkant van het terrein gelden de eisen uit de Keur van het Waterschap. Deze A-watergang heeft een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden, gemeten vanaf de insteek. Bij bebouwing of beplanting in de zone langs deze watergang is toestemming van het Waterschap nodig.

De aan te leggen wadi's (groen-blauwe zones) zullen bijna het hele jaar droog zijn. Tijdelijk, na hevige regenbuien of bij een zeer hoge grondwaterstand in de winter, kan de wadi kortstondig vollopen.

Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

5.6 Bodem

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (SWECO, verkennend bodemonderzoek De Hoef te Rosmalen, rapportnummer 365821-SW NL0240446, 11 maart 2019, zie bijlage 6).

Op basis van de zintuigelijke waarnemingen, van de bovengrond en van de ondergrond, en de analyseresultaten is te concluderen dat geen bijzonderheden zijn aangetroffen die wijzen op het aanwezig zijn van bodemverontreiniging. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond zijn over het algemeen geen verhoogde gehalten aangetroffen. Alleen ter hoogte van het westelijke deel van de onderzoekslocatie is in de ondergrond een (zeer) licht verhoogd gehalte aan PCB aangetroffen. Dit verhoogde gehalte in deze laag is mogelijk als gevolg van de storing van de analyse in feite lager dan het gehalte dat nu is gemeten. De analyse voldoet echter nog steeds aan de klasse ”Altijd toepasbaar”. Overigens voldoet ook de overige bovengrond en ondergrond aan de klasse ”Altijd toepasbaar”.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een ophoog laag aangebracht; het oorspronkelijke maaiveld is op circa 1,0 meter beneden huidig maaiveld aanwezig. In de toplaag van de onderzoekslocatie is, in het westen van de onderzoekslocatie puingranulaat aangetroffen.

Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan zware metalen en plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan xylenen. Het is niet bekend waardoor het (zeer) licht verhoogde gehalte aan xylenen veroorzaakt is. Op basis van de aangetroffen gehalten (over het algemeen geen verhoogde gehalten) is er geen noodzaak een andere onderzoekshypothese te bepalen. Tevens is er geen noodzaak nog aanvullend onderzoek uit te voeren.

Vanuit milieuhygiënische oogpunt vormen de licht verhoogde gehalten in de bodem en het grondwater geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woonbestemming. Bij eventueel grondverzet valt vrijkomende grond onder de bepalingen van het besluit Bodemkwaliteit.

5.7 Externe veiligheid

De beoogde ontwikkeling moet worden beoordeeld vanuit het oogpunt van externe veiligheid. De ontwikkeling moet immers verantwoord worden en voldoen aan de heersende wet- en regelgeving. Hiervoor is een rapportage externe veiligheid opgesteld, welke voor de planprocedure is vereist. Het betreft rapportage: “Externe veiligheid De Hoef fase 2, Antea group, adviesgroep SAVE, projectnummer 0442157.100, d.d. 20 mei 2019”, zie bijlage 7.  

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Hiervan is geen sprake.

Zwembad Kwekkelstijn: opslag chloorbleekloog en zwavelzuur

Plaatsgebonden risico: De mogelijke scenario's hoeven (en kunnen ook) niet te worden berekend. In de Leidraad is de PR 10-6 contour in dit soort gevallen gesteld op kleiner dan 20 meter. Het dichtstbij gelegen kwetsbare object (huidige woningen) ligt op circa 30 meter. Het bouwplan ligt op een nog grotere afstand. 

Groepsrisico: De in de Leidraad beschreven effecten, zijn bepaald op basis van zeer conservatieve aannames en leiden tot een overschatting van de effectafstanden. Op basis van incidenten uit het verleden, heeft het vrijkomen van chloorgas in zwembaden, met name effecten binnen de inrichting.

De activiteiten van het zwembad zijn hierdoor in principe niet Externe Veiligheid relevant. Het vrijkomen van chloorgas in zwembaden is wel in de Leidraad opgenomen omdat het vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding relevant is.

LPG-tankstation

Nabij het plangebied is een LPG-tankstation gevestigd. Het LPG-tankstation BP Van den Berg's Autorette, ligt op ongeveer 300 meter afstand. Het LPG-tankstation heeft verschillende plaatsgebonden risicocontouren. De contouren reiken echter niet tot het plangebied.

Het invloedsgebied van een LPG-tankstation is conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 150 meter. Daarmee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied. Een groepsrisicoberekening of verantwoording ten aanzien van de LPG-tankstation is niet van toepassing.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ongeveer 840 meter afstand van de A59. Het betreffende wegvak: A59 Knp. Hintham - Knp. Paalgraven. Over dit wegvak worden conform de tellingen van Rijkswaterstaat verschillende gevaarlijke stoffen vervoerd (zie tabel onder).

Tellingen van transport gevaarlijke stoffen over de weg (Rijkswaterstaat)

Voor het trajectgedeelte geldt een 10-6 PR-contour van 0 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden, voor respectievelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Over het wegdeel worden onder meer stoffen uit stofcategorie LT2 wordt getransporteerd. Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is het invloedsgebied van LT2 880 meter en van GF3 (LPG) 355 meter. Omdat het plangebied buiten 200 meter ligt, maar wel binnen het invloedsgebied hoeft het groepsrisico niet worden berekend. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording.

De zelfredzaamheid kan als goed worden beoordeeld. De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is goed. Er kan in alle richtingen ontvlucht worden. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De autosnelweg bevindt zich in de stedelijk gebied, wat goed bereikbaar is. Bluswater is voldoende aanwezig om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de Spoorlijn: Route 64, Den Bosch Diezebrug aansl.- Ressen Noord. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt ongeveer 40 meter. Omdat het plangebied binnen 200 meter ligt, is het groepsrisico berekend.

De te hanteren transportintensiteit conform de Regeling basisnet is weergegeven in onderstaande tabel.

Risicoplafond Route 64 (Regeling basisnet)

Uit een berekening van het plaatsgebonden risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor volgt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar buiten het spoortracé optreedt. Ook heeft het tracé geen plasbrandaandachtsgebied. Het wettelijk vereiste niveau van basisbescherming wordt hiermee geboden. Vanuit het plaatsgebonden risico is er derhalve geen belemmering.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ten aanzien van de spoorlijn een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Het groepsrisico neemt als gevolg van de planologische ontwikkelingen niet toe. Op basis van de berekeningen blijkt dat zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Deze verantwoording is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Dit advies is verwerkt in onderstaande verantwoording (zie bijlage 8 "Advies Externe veiligheid de Hoef-Noord, Rosmalen").

Zelfredzaamheid

In het geval van een fakkelbrand (uit een ketelwagen) is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De 100 procent-letaliteitscontour ligt op 70 meter.

Omdat woningen een 'kwetsbare' gebouwen zijn, en sprake is van nieuwbouw, zullen binnen dit gebied aanvullende brandeisen voor brandaandachtsgebieden van toepassing zijn. Kortheidshalve komen deze eisen neer op het bieden van 60 minuten brandwering (van buiten naar binnen).

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden. Deze voorzieningen moeten gerealiseerd worden. In geval van een (dreigend) incident bij het spoor zijn de vluchtdeuren richting het spoor niet geschikt voor gebruik. Het is daarom belangrijk dat de vluchtcapaciteit die aan deze zijde hierdoor wegvalt, te compenseren met extra vluchtmogelijkheden aan de andere zijden.

In het geval van een gifwolk dient men te schuilen in een gebouw en de ramen en deuren gesloten te houden. Gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt als schuillocatie. De geschiktheid als schuillocatie wordt verhoogd wanneer mechanische ventilatie voorzien wordt van een (centraal bediende) noodschakelaar.

Het plangebied ligt binnen het bereik van een WAS sirene. Alarmering en instructies kunnen via NL Alert en andere social media worden gegeven. Gezien de aard en de activiteiten van de bestemming mag aangenomen worden dat de mate van zelfredzaamheid van de personen van het plangebied goed is.

Bestrijdbaarheid

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een incident, zijn de opkomsttijd, de bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van belang. De opkomsttijd tot aan het plangebied bedraagt ca. 7 minuten. Hiermee wordt aan de eis uit het Besluit veiligheidsregio`s voldaan.

Het plangebied is via 1 route te bereiken. De bereikbaarheid van het plangebied is daarom matig te noemen. De bluswatervoorzieningen in het plangebied zijn slecht, er zijn geen voorzieningen om een incident op het spoor te kunnen beheersen. Ook voor de reguliere brandweerinzet dient een secundaire bluswatervoorziening te worden aangelegd. Deze moet een capaciteit hebben van 60m3 per uur en binnen 15 minuten beschikbaar zijn. Conform het advies van de Veiligheidsregio, zal deze bluswatervoorziening nabij het plangebied in de openbare ruimte worden gerealiseerd.

Het scenario BLEVE kan plaatsvinden op het spoor met wagons gevuld met verschillende stoffen waaronder propaan. Dit betekent dat afhankelijk van de vulgraad van de tank een explosie na 15 minuten kan plaats vinden. De brandweer zal om deze reden sterk defensief optreden. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als slecht beoordeeld.

Voor het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Door de snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.

Hoge druk aardgasleiding

Ligging hogedruk aardgastransportleiding

De plaatsgebonden risicocontour is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Het groepsrisico is een oriënterende waarde. Een eventuele toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden.

Door de Gasunie is de volgende informatie aangeleverd over de leiding en de bijbehorende veiligheidsafstanden:

leidingnr   Diam.   Ontwerp druk   Belemmerde strook ter weerszijde vd leiding   1%letaliteitsgrens* ter weerszijde vd leiding   100 % letaliteitsgrens* ter weerszijde vd leiding  
Z-523-01   12”   40bar   4 meter   140 meter   70 meter  
  • 1% letaliteitsgrens: uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het groepsrisico mogelijk is
  • 100% letaliteitsgrens: invloed van de leiding dusdanig groot dat toename van bebouwing en bewoning sterk bijdraagt aan verhoging groepsrisico

Aangezien in het plangebied de Hoef (fase 2) 88 nieuwe woningen zijn voorzien, is binnen 140 meter van de hartlijn van de gasleiding een risicoberekening uitgevoerd.

De risicoberekening geeft aan dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico en levert dus geen rechtstreekse ruimtelijke beperkingen op. Om te bepalen of het groepsrisico toeneemt is de overschrijdingsfactor berekend in de nieuwe en in de bestaande situatie. Omdat het groepsrisico van de leiding 0,1 keer de oriëntatiewaarde / met minder dan tien procent toeneemt, is een beperkte verantwoording conform het Bevb opgesteld (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Zelfredzaamheid

In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De 100 procent-letaliteitscontour ligt op 70 meter.

Omdat woningen een 'kwetsbare' gebouwen zijn, en sprake is van nieuwbouw, zullen binnen dit gebied aanvullende brandeisen voor brandaandachtsgebieden van toepassing zijn. Kortheidshalve komen deze eisen neer op het bieden van 60 minuten brandwering (van buiten naar binnen).

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden.

Deze voorzieningen moeten gerealiseerd worden. In geval van een (dreigend) incident bij de hogedruk aardgastransportleiding zijn de vluchtdeuren richting de gasleiding niet geschikt voor gebruik. Het is daarom belangrijk dat de vluchtcapaciteit die aan deze zijde hierdoor wegvalt, te compenseren met extra vluchtmogelijkheden aan de andere zijden.

Bestrijdbaarheid

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Met betrekking tot de gasleiding is tot slot sprake van een belemmerde zone van 4 meter aan weerszijde van de leiding, gemeten vanaf de hartlijn van de leiding. Deze zone dient gevrijwaard te blijven van obstakels (dus geen gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere objecten die een belemmering opleveren voor de bereikbaarheid van de gasleiding). Deze zone is opgenomen op de plankaart en vertaald in de regels bij het bestemmingsplan.

5.7.1 Wet -en regelgeving

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (bijlage 10) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants (zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).

5.7.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling moet worden beoordeeld vanuit het oogpunt van externe veiligheid. De ontwikkeling moet immers verantwoord worden en voldoen aan de heersende wet- en regelgeving. Hiervoor is een rapportage externe veiligheid opgesteld, welke voor de planprocedure is vereist. Het betreft rapportage: “Externe veiligheid De Hoef fase 2, Antea group, adviesgroep SAVE, projectnummer 0442157.100, d.d. 20 mei 2019”, zie bijlage 7.

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Hiervan is geen sprake.

Zwembad Kwekkelstijn: opslag chloorbleekloog en zwavelzuur

Plaatsgebonden risico: De mogelijke scenario's hoeven (en kunnen ook) niet te worden berekend. In de Leidraad is de PR 10-6 contour in dit soort gevallen gesteld op kleiner dan 20 meter. Het dichtstbij gelegen kwetsbare object (huidige woningen) ligt op circa 30 meter. Het bouwplan ligt op een nog grotere afstand. 

Groepsrisico: De in de Leidraad beschreven effecten, zijn bepaald op basis van zeer conservatieve aannames en leiden tot een overschatting van de effectafstanden. Op basis van incidenten uit het verleden, heeft het vrijkomen van chloorgas in zwembaden, met name effecten binnen de inrichting.

De activiteiten van het zwembad zijn hierdoor in principe niet Externe Veiligheid relevant. Het vrijkomen van chloorgas in zwembaden is wel in de Leidraad opgenomen omdat het vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding relevant is.

LPG-tankstation

Nabij het plangebied is een LPG-tankstation gevestigd. Het LPG-tankstation BP Van den Berg's Autorette, ligt op ongeveer 300 meter afstand. Het LPG-tankstation heeft verschillende plaatsgebonden risicocontouren. De contouren reiken echter niet tot het plangebied.

Het invloedsgebied van een LPG-tankstation is conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) 150 meter. Daarmee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied. Een groepsrisicoberekening of verantwoording ten aanzien van de LPG-tankstation is niet van toepassing.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ongeveer 840 meter afstand van de A59. Het betreffende wegvak: A59 Knp. Hintham - Knp. Paalgraven. Over dit wegvak worden conform de tellingen van Rijkswaterstaat verschillende gevaarlijke stoffen vervoerd (zie tabel onder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0015.png"

Tellingen van transport gevaarlijke stoffen over de weg (Rijkswaterstaat)

Voor het trajectgedeelte geldt een 10-6 PR-contour van 0 meter. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden, voor respectievelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Over het wegdeel worden onder meer stoffen uit stofcategorie LT2 wordt getransporteerd. Conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is het invloedsgebied van LT2 880 meter en van GF3 (LPG) 355 meter. Omdat het plangebied buiten 200 meter ligt, maar wel binnen het invloedsgebied hoeft het groepsrisico niet worden berekend. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording.

De zelfredzaamheid kan als goed worden beoordeeld. De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is goed. Er kan in alle richtingen ontvlucht worden. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De autosnelweg bevindt zich in de stedelijk gebied, wat goed bereikbaar is. Bluswater is voldoende aanwezig om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de Spoorlijn: Route 64, Den Bosch Diezebrug aansl.- Ressen Noord. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt ongeveer 40 meter. Omdat het plangebied binnen 200 meter ligt, is het groepsrisico berekend.

De te hanteren transportintensiteit conform de Regeling basisnet is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0016.png"

Risicoplafond Route 64 (Regeling basisnet)

Uit een berekening van het plaatsgebonden risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor volgt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar buiten het spoortracé optreedt. Ook heeft het tracé geen plasbrandaandachtsgebied. Het wettelijk vereiste niveau van basisbescherming wordt hiermee geboden. Vanuit het plaatsgebonden risico is er derhalve geen belemmering.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ten aanzien van de spoorlijn een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Het groepsrisico neemt als gevolg van de planologische ontwikkelingen niet toe. Op basis van de berekeningen blijkt dat zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid). Deze verantwoording is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Dit advies is verwerkt in onderstaande verantwoording (zie bijlage 8 "Advies Externe veiligheid de Hoef-Noord, Rosmalen").

Zelfredzaamheid

In het geval van een fakkelbrand (uit een ketelwagen) is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De 100 procent-letaliteitscontour ligt op 70 meter.

Omdat woningen een 'kwetsbare' gebouwen zijn, en sprake is van nieuwbouw, zullen binnen dit gebied aanvullende brandeisen voor brandaandachtsgebieden van toepassing zijn. Kortheidshalve komen deze eisen neer op het bieden van 60 minuten brandwering (van buiten naar binnen).

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden. Deze voorzieningen moeten gerealiseerd worden. In geval van een (dreigend) incident bij het spoor zijn de vluchtdeuren richting het spoor niet geschikt voor gebruik. Het is daarom belangrijk dat de vluchtcapaciteit die aan deze zijde hierdoor wegvalt, te compenseren met extra vluchtmogelijkheden aan de andere zijden.

In het geval van een gifwolk dient men te schuilen in een gebouw en de ramen en deuren gesloten te houden. Gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt als schuillocatie. De geschiktheid als schuillocatie wordt verhoogd wanneer mechanische ventilatie voorzien wordt van een (centraal bediende) noodschakelaar.

Het plangebied ligt binnen het bereik van een WAS sirene. Alarmering en instructies kunnen via NL Alert en andere social media worden gegeven. Gezien de aard en de activiteiten van de bestemming mag aangenomen worden dat de mate van zelfredzaamheid van de personen van het plangebied goed is.

Bestrijdbaarheid

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een incident, zijn de opkomsttijd, de bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van belang. De opkomsttijd tot aan het plangebied bedraagt ca. 7 minuten. Hiermee wordt aan de eis uit het Besluit veiligheidsregio`s voldaan.

Het plangebied is via 1 route te bereiken. De bereikbaarheid van het plangebied is daarom matig te noemen. De bluswatervoorzieningen in het plangebied zijn slecht, er zijn geen voorzieningen om een incident op het spoor te kunnen beheersen. Ook voor de reguliere brandweerinzet dient een secundaire bluswatervoorziening te worden aangelegd. Deze moet een capaciteit hebben van 60m3 per uur en binnen 15 minuten beschikbaar zijn. Conform het advies van de Veiligheidsregio, zal deze bluswatervoorziening nabij het plangebied in de openbare ruimte worden gerealiseerd.

Het scenario BLEVE kan plaatsvinden op het spoor met wagons gevuld met verschillende stoffen waaronder propaan. Dit betekent dat afhankelijk van de vulgraad van de tank een explosie na 15 minuten kan plaats vinden. De brandweer zal om deze reden sterk defensief optreden. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als slecht beoordeeld.

Voor het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Door de snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.

Hoge druk aardgasleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0017.png"

Ligging hogedruk aardgastransportleiding

De plaatsgebonden risicocontour is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Het groepsrisico is een oriënterende waarde. Een eventuele toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden.

Door de Gasunie is de volgende informatie aangeleverd over de leiding en de bijbehorende veiligheidsafstanden:

leidingnr   Diam.   Ontwerp druk   Belemmerde strook ter weerszijde vd leiding   1%letaliteitsgrens* ter weerszijde vd leiding   100 % letaliteitsgrens* ter weerszijde vd leiding  
Z-523-01   12”   40bar   4 meter   140 meter   70 meter  
  • 1% letaliteitsgrens: uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het groepsrisico mogelijk is
  • 100% letaliteitsgrens: invloed van de leiding dusdanig groot dat toename van bebouwing en bewoning sterk bijdraagt aan verhoging groepsrisico

Aangezien in het plangebied de Hoef (fase 2) 88 nieuwe woningen zijn voorzien, is binnen 140 meter van de hartlijn van de gasleiding een risicoberekening uitgevoerd.

De risicoberekening geeft aan dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico en levert dus geen rechtstreekse ruimtelijke beperkingen op. Om te bepalen of het groepsrisico toeneemt is de overschrijdingsfactor berekend in de nieuwe en in de bestaande situatie. Omdat het groepsrisico van de leiding 0,1 keer de oriëntatiewaarde / met minder dan tien procent toeneemt, is een beperkte verantwoording conform het Bevb opgesteld (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Zelfredzaamheid

In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De 100 procent-letaliteitscontour ligt op 70 meter.

Omdat woningen een 'kwetsbare' gebouwen zijn, en sprake is van nieuwbouw, zullen binnen dit gebied aanvullende brandeisen voor brandaandachtsgebieden van toepassing zijn. Kortheidshalve komen deze eisen neer op het bieden van 60 minuten brandwering (van buiten naar binnen).

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden.

Deze voorzieningen moeten gerealiseerd worden. In geval van een (dreigend) incident bij de hogedruk aardgastransportleiding zijn de vluchtdeuren richting de gasleiding niet geschikt voor gebruik. Het is daarom belangrijk dat de vluchtcapaciteit die aan deze zijde hierdoor wegvalt, te compenseren met extra vluchtmogelijkheden aan de andere zijden.

Bestrijdbaarheid

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Met betrekking tot de gasleiding is tot slot sprake van een belemmerde zone van 4 meter aan weerszijde van de leiding, gemeten vanaf de hartlijn van de leiding. Deze zone dient gevrijwaard te blijven van obstakels (dus geen gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere objecten die een belemmering opleveren voor de bereikbaarheid van de gasleiding). Deze zone is opgenomen op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan De Hoef e.o. (valt buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan).

5.8 Trillingen

Ten behoeve van het bouwplan is een trillingsonderzoek (Onderzoek trillingsprognose bouwplan de Hoef, Cauberg-Huygen, referentienummer 02346-50278-04, d.d 20 mei 2019, zie bijlage 9) uitgevoerd. Aanleiding tot het onderzoek zijn mogelijk optredende trillingen vanwege railverkeer.

De prognose is opgesteld op basis van de maximale trillingssterkte gemeten over een periode van 1 week. Verder is duidelijk dat de keuze voor de eigenfrequentie van de vloer van groot belang is voor de uiteindelijke trillingssterkte in de nieuwbouw. Uit de meet- en rekenresultaten blijkt dat bij een hoge eigenfrequentie van de vloer een aantal goederentreinen toch zal leiden tot een overschrijding en dat ook een incidentele reizigerstrein een overschrijding kan geven. Bij het ontwerp van de vloeren dient dus rekening te worden gehouden met de eigenfrequentie. Verder blijkt uit de prognose dat het zinvol is om na te denken over aanvullende trillingsreducerende maatregelen. Het trillingsonderzoek leidt tot de volgende conclusies:

  • De locatie van het bouwplan is zodanig dat hinder door trillingen als gevolg van treinverkeer op voorhand aannemelijk is;
  • Bij het bouwkundig en constructief ontwerp van de bouwblokken dient daarom rekening te worden gehouden met een eigenfrequentie van de vloeren die in ordegrootte 20 tot 30 Hz bedraagt;
  • Aanvullende trillingsreducerende maatregelen worden voor het hele bouwplan aanbevolen ook als de eigenfrequentie van de vloeren tussen de 20 en 30 Hz bedraagt.

Naar aanleiding van deze eerste trillingsprognose, is een nader trillingsonderzoek uitgevoerd (Trillingsonderzoek De Hoef Rosmalen - Effect en kosten trillingsreducerende maatregelen, Cauberg Huygen, referentienummer 02346-50278-07, d.d. 10 september 2019, zie bijlage 10). Hierin zijn optredende trillingen en mogelijke maatregelen nader gemodelleerd, gerelateerd aan de richtlijn Meet -en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B, Hinder voor personen in gebouwen. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek luiden:

  • Resultaten zonder het nemen van maatregelen:
  • 1. voor zowel de woningen als de appartementen de streefwaarde van 0,2 voor de nachtperiode wordt overschreden. Het gaat hierbij om 2 treinpassages per week op een totaal van circa 1500 per week;
  • 2. voor de woningen 1 treinpassage in de week zorgt voor een overschrijding van de grenswaarde van 0,4 in de nachtperiode.
  • Er zijn maatregelen mogelijk die financieel-technisch haalbaar zijn. Deze maatregelen hebben echter geen noemenswaardig effect op de trillingshinder (0% reductie).
  • Er zijn ook ingrijpendere maatregelen denkbaar die wel effect hebben. De kosten zijn echter dermate hoog, dat dit het project financieel onhaalbaar maakt.

De conclusie van het tweede rapport is dat vrijwel alle treinpassages voldoen aan de streefwaarden voor nieuwbouw uit de landelijke richtlijn - slechts 0,13% van de passages niet. Eventuele maatregelen om deze enkele overschrijdingen terug te brengen, zijn niet haalbaar c.q. kosteneffectief.

Om het bovenstaande te borgen, is in de planregels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van trillingshinder. Met de planregel moet worden voldaan aan de streefwaarden voor nieuwbouw uit de richtlijn Meet -en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, dan wel moet blijken uit aanvullend onderzoek dat er geen sprake is van onaanvaardbare trillingshinder, ondanks een incidentele (maximaal 0,5% van de treinpassages per week) en beperkte overschrijding (maximale overschrijding 0,25) van die streefwaarden.

Vrijwel alle treinpassages voldoen aan de streefwaarden voor nieuwbouw; slechts 2 op de 1500 passages voldoen er niet aan. Door deze beperkte en (zeer) incidentele overschrijding van de streefwaarden, zal er dan ook geen sprake zijn van onevenredige of onaanvaardbare trillingshinder. Op basis van de bevindingen in het rapport, wordt in het rapport geconcludeerd dat de kans op hinder relatief klein is en sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.9 Radarverstoringsgebied

Het plangebied is tevens gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 45 meter boven N.A.P., te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring is afhankelijk van o.a. de hoogte, breedte en opstelling van objecten. Plannen tot het oprichten van hoge bebouwing dienen altijd individueel getoetst te worden door het Ministerie van Defensie (Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid te Tilburg). Hier is dit geval dus geen sprake van.

5.10 Energie en duurzaamheid

5.10.1 Duurzaamheid

Alles wat te maken heeft met maatschappelijk verantwoord leven, milieu, ecologie en toekomstgericht denken wordt onder duurzaamheid geschaard. Kortom, duurzaamheid kijkt naar de huidige behoefte die de mensen op de aarde hebben en hoe dit in de toekomst ontwikkeld kan worden zonder dat de mensen, het milieu of de economie in gevaar komt.

Duurzaamheid gaat dan ook veelal over de schaarste van hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht, zowel nu als in de toekomst. De oppervlakte van de aarde is immers eindig, grondstoffen kunnen op raken en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en onze natuurlijke omgeving kent haar grenzen.

Bij duurzame ontwikkeling is sprake van een ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen. Alle ontwikkelingen die op technologisch, economisch, ecologisch, politiek of sociaal vlak bijdragen aan een gezonde aarde met welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen zijn derhalve duurzaam.

5.10.2 Energie

Klimaatakkoord en energietransitie

De klimaatverandering vraagt om maatregelen. Het klimaatakkoord in Parijs wordt vertaald naar landelijk en lokaal niveau. De gemeente 's-Hertogenbosch wil klimaatneutraal zijn in 2050; de gebouwde omgeving moet dat zelfs al in 2035 zijn. Voor de komende jaren werken we op basis van het Energie transitieprogramma. Als we snelheid willen maken vraagt dit om een (radicaal) andere manier van denken en werken.

Energietransitie bij nieuwbouw

Vanaf 2021 geldt voor nieuwe woningen een nieuwe norm: BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). Door bij nieuwbouw nu al minimaal te voldoen aan de eis van 2021 hoeven deze woningen later niet tegen hogere kosten alsnog energieneutraal gemaakt te worden. Dit komt ook overeen met het energietansitieprogramma 2016-2020 en de woonagenda 2017-2018 die in januari 2017 door de raad is vastgesteld.

Hierin is afgesproken dat de gemeente tot 2020 energieneutrale nieuwbouw zal stimuleren. We stimuleren energieneutrale nieuwbouw, vooruitlopend op nieuwe regelgeving.

Voor dit plan is afgesproken dat het bouwplan tenminste voldoet aan de uitgangspunten van “bijna energie neutraal gebouw' (BENG). De ontwikkelaar zal zich inspannen om de energiebehoefte van het bouwplan zoveel mogelijk te beperken, zoveel mogelijk energie uit reststromen te gebruiken en maximaal gebruik zal maken van duurzame bronnen.

Ten aanzien van materialen gelden de uitgangspunten:

  • Voor de woningen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van herbruikbare, natuurlijke en niet uitloogbare materialen. Bevordering van de toepassing van duurzame materialen.
  • ter voorkoming van roofbouw en illegale kap en om duurzaam bosbeheer te waarborgen wordt uitsluitend (hard)hout uit duurzaam beheerde bossen toegepast. Dit wordt gewaarborgd met een FSC-certificaat danwel met het Keurhout-duurzaam-keurmerk;

Openbare ruimte

Algemeen uitgangspunt is intensief ruimtegebruik. Het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving is daarom een belangrijke en duurzame opgave. Van ontwerp, aanleg, inrichting tot beheer wordt de stedelijke ontwikkeling steeds duurzamer vormgegeven. Op termijn wil 's-Hertogenbosch klimaatneutraal worden.

Aan materialen van de openbare ruimte worden vanuit milieueisen gesteld. Dit betekent dat niet-uitlogende materialen en zoveel als mogelijk duurzame bouwmaterialen worden toegepast. Bovendien geldt voor de publieke ruimte dat het ontwerp van ieder “werk”, de inrichting en het beheer van o.a. het groen zal voldoen aan eisen van “duurzaamheid”.

5.11 Milieueffectrapportage

5.11.1 Beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Met ingang van 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft niet gepubliceerd te worden.

5.11.2 Aanmelding en besluit

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 9 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' van toepassing is.

Het project bestaat uit de realisatie van maximaal 88 woningen, en betreft de herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. In het project wordt aandacht geschonken aan een duurzaam energiegebruik. Uit de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling geen significante milieubelemmeringen oplevert.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., en de transformatie van bedrijventerrein naar woonbestemming), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde, die een milieueffectrapportage rechtvaardigen. Dit blijkt tevens uit de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan (hoofdstuk 5). Het bevoegd gezag besluit derhalve dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden gemaakt.

5.12 Ecologie

5.12.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid  

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

5.12.2 Onderzoek

Monitoringsrapport tijdelijke natuur

Uit het monitoringsrapport tijdelijke natuur, die in 2018 is opgesteld (zie bijlage 11), blijkt dat een diversiteit aan natuurwaarden is aangetroffen. Met een aantal inrichtingsmaatregelen, kan de natuur een permanente plek krijgen op deze centrale locatie in Rosmalen. Deze maatregelen worden meegenomen in het ontwerpproces.

Quick scan flora en fauna

In 2018 is daarnaast een quickscan flora en fauna opgesteld (zie bijlage 12). De conclusies hieruit luiden:

Uit de quick scan is gebleken dat het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep actueel en volledig is. Vervolgonderzoek is niet nodig.

Wet natuurbescherming – onderdeel soortenbescherming

  • Op de planlocatie zelf zijn geen beschermde soorten van flora of fauna aangetroffen of te verwachten.
  • Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende beschermde soorten voorkomen: diverse vleermuissoorten en broedvogels (algemene soorten, geen jaarrond beschermde soorten).
  • Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden. Deze zijn opgenomen in de volgende paragraaf.
  • Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen.

Wet natuurbescherming – onderdeel gebiedsbescherming

  • Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedsfeer van de voorgenomen ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten. Verdere toetsing en vergunningverlening zijn niet nodig.

Mitigerende maatregelen: vleermuizen

De grote bomen op het terrein van het zwembad aan de zuidzijde van de ingreeplocatie (dus niet op de planlocatie zelf) zijn mogelijk geschikt voor vleermuizen. Op basis van het veldbezoek kan niet uitgesloten worden dat hier voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Aaneengesloten lijnvormige beplanting kan tot slot een functie vervullen in vliegroutes van vleermuizen. Derhalve gelden de volgende mitigerende maatregelen. Werkzaamheden voor de bouw vinden alleen overdag plaats tussen een half uur na zonsopkomst en een half uur voor zonsondergang. Verstoring (licht en geluid) van nachtactieve dieren, zoals vleermuizen, wordt zo voorkomen.

Mitigerende maatregelen: grondgebonden zoogdieren

Kap-, snoei- en graafwerkzaamheden dienen onder begeleiding van een deskundige ecoloog plaats te vinden om ten aanzien van konijnen binnen de kaders van de zorgplicht te werken. Op deze wijze wordt schade aan individuen zoveel mogelijk voorkomen.

Mitigerende maatregelen: broedvogels

Onderstaande zijn standaardmaatregelen ten aanzien van broedvogels. Nesten die jaarrond beschermd zijn, zijn niet aanwezig op de ingreeplocatie.

  • Om negatieve effecten ten aanzien van broedvogels te voorkomen, dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen van aanwezige broedvogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Wnb. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
  • Als alternatief kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om de ingreeplocatie voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels om er te broeden. Dit kan door het rooien van bomen en struiken en het zeer kort houden van overige vegetaties of door dagelijkse betreding van de ingreeplocatie. Dergelijke maatregelen dienen uitsluitend voor het voorkómen van vestiging, niet voor het bestrijden van al aanwezige broedgevallen. Op deze wijze wordt voorkomen dat broedvogels gaan broeden op de ingreeplocatie, waarna werkzaamheden ook in het broedseizoen kunnen plaatsvinden.
5.12.3 Conclusie

Uit de quick scan is gebleken dat het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep actueel en volledig is. Vervolgonderzoek is niet nodig.

5.13 Archeologie en cultuurhistorie

5.13.1 Inleiding

Ten behoeve van het uitwerkingsplan De Hoef Noord te Rosmalen is door de Afdeling SO/Erfgoed bekeken of er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Bij de geplande bouw van woningen zullen grondingrepen plaatsvinden die mogelijk kunnen leiden tot aantasting van archeologische vindplaatsen in de ondergrond.

5.13.2 Archeologische waarden en verwachtingen

Op de archeologische waarden en verwachtingenkaart van de gemeente heeft het plangebied een middelhoge tot lage archeologische verwachting. Deze verwachtingswaarde is voornamelijk gebaseerd op het dekzandlandschap dat in de ondergrond aanwezig is. De zone met middelhoge verwachting (licht oranje) ligt op de flank van een dekzandrug terwijl de zone met een lage verwachting (geel) in een dekzandvlakte ligt (zie figuur 1). Zones met een lage archeologische verwachting zijn in het gemeentelijke archeologiebeleid vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor de zone met een hoge en middelhoge verwachting geldt wel een archeologische onderzoeksplicht. In 2013 is in het kader van het bestemmingsplan De Hoef een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. hierbij is in het deelgebied De Hoef Noord een aantal boringen gezet in de zone met een middelhoge verwachting (figuur 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat de middelhoge archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag.

5.13.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van archeologisch vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen de begrenzing van het uitwerkingsplan De Hoef Noord de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen laag is en dat er geen verder archeologisch onderzoek meer noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0018.png"

Figuur 13: Uitsnede archeologische verwachtingskaart. Rode lijn is de globale grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002432-1401_0019.png"

Figuur 14: Uitsnede van de boorpuntenkaart van het archeologisch onderzoek in deelgebied De Hoef Noord (2013).

Hoofdstuk 6 Juridisch-bestuurlijke aspecten

6.1 Planmethode

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Het uitwerkingsplan 'De Hoef-Noord' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken binnen het plangebied. Het uitwerkingsplan maakt het gebruik en de bouw van maximaal 100 woningen mogelijk met daarbij een aantal nadere randvoorwaarden, zoals benoemd in paragraaf 6.2. Het definitieve bouwplan van de ontwikkeling dient te passen binnen de mogelijkheden van dit uitwerkingsplan.

Bij het opstellen van voorliggend uitwerkingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Onder paragraaf 6.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend uitwerkingsplan.

6.2 Opzet van de regels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de planregels. Het uitwerkingsplan omvat een drietal bestemmingen: 'Groen', 'Wonen-1' en 'Wonen-2'. Deze bestemmingen worden hier besproken, waarbij wordt aangegeven hoe de ontwikkeling is opgenomen binnen deze bestemmingen.

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de planregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

Paragraaf 2 Bestemmingsbepalingen

Groen

Binnen deze bestemming zijn in hoofdzaak groen en groenvoorzieningen, alsmede water en watervoorzieningen toegestaan. Ook fiets- en voetpaden zijn binnen deze bestemming toegelaten. Er mag een gebouw worden gebouwd van maximaal 15 m2 en 3 meter hoog, alsmede ook bouwwerken geen gebouwende zijnde van maximaal 3 meter hoog, of 10 meter hoog indien het kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer betreffen.

Wonen-1

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zoals verkeers- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Deze bestemming is bedoeld voor grondgebonden woningen. Er mogen dan ook alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd. Ook is in de bestemming opgenomen dat maximaal 100 woningen zijn toegestaan over het geheel van de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met een plat dak en een maximale hoogte zoals opgenomen op de verbeelding; met dien verstande dat maximaal 4 bouwlagen zijn toegestaan. Bijgebouwen en overkapping mogen tot maximaal 75 m2 oppervlakte gebouwd worden.

In de regels is ook geborgd dat de woningen alleen mogen worden gebouwd indien ze zijn voorzien van een dove gevel, of voldoen aan de hogere grenswaarde of voorkeursgrenswaarde. Ook mogen de woningen alleen worden gebouwd indien wordt voldaan aan de streefwaarden voor nieuwbouw uit de landelijke richtlijn of als uit onderzoek blijkt dat onaanvaardbare trillingshinder wordt voorkomen, ook met een lichte en beperkte overschrijding van de streefwaarden.

Wonen-2

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, tuinen en erven, gebouwde parkeervoorzieningen en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zoals verkeers- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Deze bestemming is bedoeld voor appartementen. Er mogen dan ook alleen gestapelde woningen worden gebouwd. Ook is in de bestemming opgenomen dat maximaal 100 woningen zijn toegestaan over het geheel van de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met een plat dak en een maximale hoogte zoals opgenomen op de verbeelding; met dien verstande dat maximaal 4 bouwlagen zijn toegestaan. Bijgebouwen en overkapping mogen tot maximaal 25 m2 gebouwd worden.

In de regels is ook geborgd dat de woningen alleen mogen worden gebouwd indien ze zijn voorzien van een dove gevel, of voldoen aan de hogere grenswaarde of voorkeursgrenswaarde. Ook mogen de woningen alleen worden gebouwd indien wordt voldaan aan de streefwaarden voor nieuwbouw uit de landelijke richtlijn of als uit onderzoek blijkt dat onaanvaardbare trillingshinder wordt voorkomen, ook met een lichte en beperkte overschrijding van de streefwaarden.

Paragraaf 3 Algemene regels

In de algemene bepalingen komen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels aan de orde. Specifiek zijn regels over het voldoen aan de parkeernormeringen opgenomen. Deze bepalingen gelden voor het gehele uitwerkingsplan.

Paragraaf 4 Overgangs- en slotbepalingen

In deze paragraaf zijn tot slot de overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele uitwerkingsplan gelden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'De Hoef e.o.' is het moederplan van dit uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan De Hoef-Noord is financieel-economisch getoetst. Voor de ontwikkeling tot woningbouw is een grondexploitatie opgesteld waarbij is uitgegaan van woningbouw in het dure en middeldure segment.

De gronden van het plangebied van het uitwerkingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente maakt de locatie bouw-en woonrijp. De bouwkavels  zullen  tegen marktconforme  grondprijzen  worden  uitgegeven,  waardoor  de  grondexploitatie  sluitend  is.  Kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro is daarmee anderszins verzekerd. Concluderend kan worden gesteld dat de ruimtelijke planvorming zoals neergelegd in dit wijzigingsplan financieel economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Over het plan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Ook zal in deze fase het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met diensten van het Rijk en de Provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsvinden.

8.1 Vooroverleg

Op het concept uitwerkingsplan is een aantal reacties ontvangen van de vooroverlegpartners.

Het waterschap heeft een aantal tekstuele suggesties gedaan voor de Toelichting van het uitwerkingsplan. Deze suggesties zijn verwerkt. Prorail heeft in haar reactie van 16 april 2019 geadviseerd zorgvuldig onderzoek te doen naar het aspect trillingen. Die paragrafen trillingen en externe veiligheid waren in het conceptplan nog niet volledig ingevuld. Derhalve zal Prorail later nog reageren op die paragrafen. Dit onderzoek is inmiddels wel uitgevoerd en is opgenomen in dit ontwerp uitwerkingsplan.

De Veiligheidsregio heeft op 9 mei 2019 haar advies gegeven op het plan. De aanbevelingen uit het advies zijn in dit plan overgenomen.

De overige voorloverlegpartners hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op het plan.

8.2 Inspraak

Op 16 april 2019 is een inloopavond gehouden om het plan van De Hoef-Noord te presenteren aan de omgeving. Deze avond is georganiseerd door de ontwikkelaar BPD in samenwerking met de gemeente. Op de avond stonden een viertal panelen opgesteld waarop informatie over het bouwplan, inrichtingsplan en de procedure stonden vermeld. De avond werd drukbezocht door zowel omwonenden als geïnteresseerden voor het kopen c.q. huren van de woningen.

Reacties 

De reacties van aanwezigen waren overwegend positief. De planopzet werd goed ontvangen. Er is met name een aantal zorgen geuit over de huidige en nieuwe verkeerssituatie tengevolge van dit plan en een aantal (mondelinge) zorgen over het huidige beheer van het park.

Dit blijkt ook uit de reactieformulieren die zijn ingediend in de reactiebus die op die avond aanwezig was. In zes van de tien reacties zijn zorgen geuit over het aspect verkeer. Dit splitst zich uit naar vragen/zorgen over de bouwroute en het bouwverkeer, zorgen over de relatie van de snelfietsroute met de beoogde ontsluitingsroute over de fietsstraat, ook vanwege de schoolgaande jeugd op dit pad; en vragen over de wijze van ontsluiting van het bouwplan.

Daarnaast is een tweetal zorgen geuit over het voorzien in voldoende groen rondom het plan, een zorg over geluidsoverlast van het spoor en van de warmtepompen op het dak. Ook is in één reactie aandacht gevraagd voor het niet te vol bouwen van Rosmalen, over het beschermen van de dieren in het gebied, over het voorzien in bomen met vruchten en over het doortrekken van de geluidswal langs de speeltuin.

Beantwoording

De gemeente heeft de reacties in samenspraak met initiatiefnemer zorgvuldig beschouwd.

Ten aanzien van het bouwverkeer, het volgende. De route van het bouwverkeer is op dit moment nog niet bepaald. Dit zal in een latere fase vastgesteld worden. Hierbij wordt de meest logische route gekozen, gebaseerd op de omgevingshinder, verkeersveiligheid, en bereikbaarheid.

Beantwoording

We begrijpen de zorgen over verkeer. We zijn echter van mening dat de gekozen verkeersontsluiting verkeerskundig aanvaardbaar is.

Het laten lopen van autoverkeer over een snelfietspad (F59) is geen ongebruikelijke situatie. De auto is hier te gast. Een fietsstraat is een functioneel begrip, in feite is dit een erftoegangsweg (een reguliere straat) waar verkeer juist met elkaar wordt gemengd waar ook diffuus wordt overgestoken.

Met betrekking tot de zorgen over de relatie van het bestaande fietsverkeer in relatie met het nieuwe autoverkeer van dit plan, merken we het volgende op:

De grondgebonden woningen omsluiten een privaat doodlopend parkeerhof met 26 toegewezen parkeerplaatsen. Het aantal verkeersbewegingen in en uit dit parkeerhof is beperkt. Naast bewoners zullen af en toe pakketdiensten gebruik maken van dit hof.  De toegang tot dit parkeerhof is ruim; meer dan 7 meter breed. Door het wegontwerp kan het autoverkeer niet snel rijden. Tussen de rijbaan en de voorgevel is er voldoende opstelruimte voor een auto. Vanaf de opstelplaats is er voldoende oprijzicht om de fietsstraat in beide richtingen te overzien. Ook bij aanwezigheid van een voertuig op de laad en losstrook is er oprijzicht tussen de laad en los-plek en de voorgevel. Mocht er toch een inschattingsfout gemaakt worden, dan is de fietsstraat voldoende breed om nog uit te wijken.

Het appartementencomplex heeft een private parkeergarage. De uitrit heeft een geheel vlakke opstelplaats, grotendeels onder het gebouw. Tussen de rijbaan en de voorgevel is er voldoende opstelruimte voor een auto. Het verkeer dat uit de parkeergarage komt zal een beperkte snelheid hebben en heeft een goed overzicht op de andere weggebruikers. De hellingbaan in het complex is conform de NEN-norm ingericht, waardoor de toegankelijkheid van de garage wordt gegarandeerd.

De auto is hier te gast. Door het wegontwerp kan het autoverkeer niet snel rijden.Beide locaties gaan uit van standaard verkeerssituaties.

Bovendien is al in 2011 bij vaststelling van het bestemmingsplan De Hoef e.o. met de uitwerkingsvoorwaarden bepaald dat de ontsluiting moet lopen via de weg De Hoef naar de Deken van Roestellaan.

Het gebruik van een fietsstraat en het principe dat de auto te gast is, is ook vooral iets dat in het gedrag van de automobilist tot uiting moet komen. We verwachten op basis van kencijfers en ervaring geen problemen, maar we gaan monitoren hoe de afwikkeling van het verkeer plaatsvindt over de F59.

Gelet hierop, is de verkeersveiligheid in de nieuwe situatie gewaarborgd.

Tot slot gaan we nog in op een aantal overige reacties.

Groen

Het plan wordt ingepast in het landschapspark de Hoef, waarbij bovendien de bestaande houtwallen worden behouden. Daarmee heeft het plan een groen karakter.

Geluid

Bij het plan zijn de noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd op het gebied van spoorweg –en verkeerslawaai. Het geluid van de warmtepompen moeten voldoen aan het reguliere regime van het Bouwbesluit / Activiteitenbesluit.

Verdichting

Met dit plan wordt uitvoering gegeven aan de reeds gestelde uitwerkingsvoorwaarden, waarin 100 woningen mogelijk zijn. Dit is bovendien naar onze mening een passende ontwikkeling op deze locatie, zoals wordt beschreven in de toelichting van het plan.

Bomen en beheer van het park

Met dit plan wordt ook het park van De Hoef verder afgerond. De gemeente wil hier een ecologisch waardevol park van maken. We zijn daarom van plan om over de verdere invulling van het plan in overleg te gaan met omwonenden en de wijkraad.

Geluidswal speelterrein

Het doortrekken van de geluidswal aan de westzijde van de speeltuin is niet nodig vanwege het plan. Het zou een denkbaar scenario kunnen zijn, indien de speeltuin zelf hiervoor de financiële middelen inbrengt; en mits dit in samenspraak gebeurt met de bewoners van de Parkweg. We zullen hierover allereerst in contact treden met de contactpersoon namens de speeltuin. Dit is een op zichzelf staand proces.