direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonbootlocaties Van Veldekekade en Rosmalense plas
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002421-1401

Regels


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Woonbootlocaties Van Veldekekade en Rosmalense plas met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002421-1401 van de gemeente 's Hertogenbosch;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woonboot door ten minste de hoofdbewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woonboot in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; hiermee wordt geen detailhandel, horeca en bed & breakfast bedoeld.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijboot

een licht vaartuig, behorende bij een woonboot, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie- en vrijetijdsdoeleinden, waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1 meter boven de waterlijn en de oppervlakte niet groter is dan 15m2.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 geluidgevoelige ruimte

geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

1.22 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 ligplaats

een plaats in het water bestemd of aangewezen om met een vaartuig of drijvend object af te meren

1.24 nok

het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.25 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.26 toegangsvoorziening

een bouwwerk geen gebouw zijnde, dat een woonboot op de kortst mogelijke wijze vanaf de wal toegankelijk maakt.

1.27 vaartuig

een constructie die als vervoermiddel te water gebruikt wordt of gebruikt kan worden.

1.28 vlonder

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, te water die vast met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden en/of met een woonboot is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het wateroppervlak beweegt, maar de eigenschap mist om in horizontale richting te verplaatsen.

1.29 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.30 woonark

een woonboot, zijnde een drijvend object, dat gebruikt wordt of bestemd is als woonverblijf.

1.31 woonboot

een drijvend bouwwerk dat gebruikt wordt als of bestemd is tot één woning, zijnde een woonschip, woonark of een woonschark.

1.32 woonschark

een woonboot bestaande uit een romp van een van origine varend schip waarop een niet-authentieke opbouw is bevestigd.

1.33 woonschip

een woonboot die naar gelang het type schip, zowel boven als onder de waterlijn, qua uiterlijke kenmerken herkenbaar is als schip en in elk geval is voorzien van kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een mast en een roef.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.7 hoogte van een woonboot

Afstand gemeten tussen de waterlijn en het hoogste punt van een woonboot, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes en daarmee vergelijkbare voorzieningen.

2.8 lengte van een woonboot

Afstand gemeten daar waar de constructie van de woonboot, inclusief loopranden maar exclusief de demontabele loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het langst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken zoals rondhouten, roerbladen en boegsprieten worden niet meegerekend.

2.9 breedte van een woonboot

Afstand gemeten daar waar de constructie van het bouwwerk, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het breedst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken, zoals zwaarden, fenders en eenvoudige demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend.

2.10 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. als in het water wordt gebouwd: de hoogte van de waterlijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en groenvoorzieningen;
  • b. sport- en speelvoorzieningen;
  • c. verblijfsvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. toegangsvoorzieningen voor woonboten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - berging' tevens voor bergingen voor de ligplaatsen voor woonboten (zoals geregeld in Artikel 6 Water);
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens voor een parkeerterrein;
  • i. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - berging' mag ten behoeve van de ligplaatsen voor woonboten (zoals geregeld in artikel Artikel 6 Water) een gebouw voor 4 bergingen worden gebouwd. De bouwhoogte van dit gebouw mag maximaal 3 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van een toegangsvoorziening voor woonboten gelden de volgende regels:
    • 1. per ligplaats voor een woonboot (zoals geregeld in Artikel 6 Water) mag maximaal één toegangsvoorziening worden gebouwd;
    • 2. de breedte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 3. de toegangsvoorziening mag worden voorzien van maximaal twee leuningen met een maximale hoogte van 1 meter gemeten vanaf het loopoppervlak.
  • b. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 meter;
    • 2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebied;
  • b. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens voor een half verhard parkeerterrein;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijzonder gebruik' tevens voor bergingen en toegangsvoorzieningen voor de woonboten (zoals geregeld in Artikel 6 Water);
  • g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.

4.2.2 Gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijzonder gebruik' mag per ligplaats voor een woonboot (zoals geregeld in Artikel 6 Water) maximaal één berging worden gebouwd. Voor het bouwen van een berging gelden de volgende regels:

    • 1. de oppervlakte mag maximaal 6m2 bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijzonder gebruik' mag per ligplaats voor een woonboot (zoals geregeld in Artikel 6 Water) maximaal één toegangsvoorziening worden gebouwd. Voor het bouwen van een toegangsvoorziening voor woonboten gelden de volgende regels:
    • 1. de breedte mag maximaal 1,5 meter bedragen;
    • 2. de toegangsvoorziening mag worden voorzien van maximaal twee leuningen met een maximale hoogte van 1 meter gemeten vanaf het loopoppervlak.
  • b. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 meter onder maaiveld;
    • 3. het aanplanten of kappen van bomen en/of houtgewassen;
    • 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    • 5. het aanbrengen van verhardingen (niet zijnde halfverharding);
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport -, energie – en/of communicatieleidingen;
    • 8. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage;
  • b. Het verbod onder a geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud of gebruik betreffen;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn;
    • 3. die mogen worden uitgevoerd op grond van een geldige vergunning;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bijzonder gebruik'.
  • c. De werken en werkzaamheden onder a zijn slechts toelaatbaar als door die werken en werkzaamheden of de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan behoud, herstel en de duurzaam ontwikkeling van ecologische waarden en kenmerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en wegverkeer;
  • b. fiets- en voetpaden en langzaam verkeer;
  • c. verblijfsgebied en verblijf;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen en terrassen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 25 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is 10 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 meter.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. waterberging;
  • c. recreatief medegebruik waaronder recreatievaart;
  • d. oever;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 1' tevens voor ligplaatsen van woonschepen, woonarken en woonscharken en bijbehorende voorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat:
    • 1. op de eerste 5 ligplaatsen vanaf sluis 0 uitsluitend woonschepen mogen liggen;
    • 2. woonscharken uitsluitend zijn toegestaan voor zover het gaat om een verplaatsing vanuit de Ertveldplas naar de Van Veldekekade.
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 2' tevens voor ligplaatsen van woonarken en bijbehorende voorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals toegangsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, natuur, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, verhardingen, taluds, bermen, oeverbeschoeiingen, kademuren.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden algemeen de volgende regels:

  • a. in of op deze gronden mag uitsluitend voor deze bestemming worden gebouwd;
  • b. het plaatsen van woonboten aan de Van Veldekekade is uitsluitend toegestaan, indien is voldaan aan de voorwaarde, als bedoeld in de beschikking hogere waarde, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
6.2.2 Woonboten Van Veldekekade
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 1' mogen 12 ligplaatsen worden gerealiseerd waarop per ligplaats 1 woonboot is toegestaan. Daarbij gelden de volgende regels:
    • 1. Op de eerste 5 ligplaatsen vanaf sluis 0, mogen uitsluitend woonschepen liggen.
    • 2. Op de overige 7 ligplaatsen mogen woonschepen, woonarken of woonscharken liggen, met dien verstande dat woonscharken uitsluitend zijn toegestaan voor zover het gaat om een verplaatsing vanuit de Ertveldplas naar de Van Veldekekade.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 1' dienen de woonboten te worden gelegd in de zuidelijke grens van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 1'.
  • c. voor de woonschepen, woonarken en woonscharken als bedoeld onder a gelden de volgende regels:
    • 1. de breedte mag maximaal 6 meter bedragen;
    • 2. de lengte moet minimaal 2,5 keer de breedte zijn;
    • 3. de afstand tot andere woonboten dient minimaal 5 meter te bedragen;
    • 4. de hoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
    • 5. een opbouw is toegestaan, mits:
      • de oppervlakte maximaal 30% van de oppervlakte van het woonschip bedraagt;
      • de hoogte inclusief de opbouw niet hoger is dan 5 meter;
      • minimaal 0,5 meter terugliggend gepositioneerd is van de dakrand.
  • d. de maximale hoogte als bedoeld onder c mag ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, zoals zonnepanelen, zonneboilers en vergelijkbare voorzieningen, worden overschreden met maximaal 0,5 meter.
  • e. in afwijking van het bepaalde zoals opgenomen onder c gelden de maximale afmetingen van de woonboten die van de Ertveldplas naar de Van Veldekekade worden verplaatst, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels Lijst afwijkingen woonboten Ertveldplas. Indien een woonboot op een in bijlage 2 opgenomen ligplaats vervangen wordt door een andere woonboot geldt de maximale maatvoering zoals bepaald onder c.
6.2.3 Toegangsvoorzieningen, vlonders en bijboot Van Veldekekade

Voor het bouwen van toegangsvoorzieningen en vlonders gelden de volgende regels:

  • a. per ligplaats is één toegangsvoorziening toegestaan met:
    • 1. een maximale breedte van 1,5 meter;
    • 2. voorzien van maximaal twee leuningen met een maximale hoogte van 1 meter gemeten vanaf het loopoppervlak.
  • b. per ligplaats is één vlonder toegestaan, uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder'. Voor vlonders gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 20m2 bedragen;
    • 2. de hoogte mag maximaal van 0,4 meter bedragen;
    • 3. de vlonder dient te worden gesitueerd tussen de kade en de woonboot en de afstand tot de voor- en achterzijde van de woonboot dient minimaal 2 meter te bedragen;
    • 4. op de vlonder mag niet worden gebouwd, met uitzondering van een omheining van maximaal 1 meter hoog, mits deze is uitgevoerd in een open transparante constructie.
  • c. per ligplaats is maximaal 1 bijboot toegestaan.
6.2.4 Woonboten Rosmalense Plas
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 2' mag 1 ligplaats worden gerealiseerd met daarop 1 woonark.
  • b. voor de woonarken als bedoeld onder a gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 120m2 bedragen;
    • 2. de lengte moet minimaal 2,5 keer de breedte zijn;
    • 3. de maximale hoogte mag maximaal 4 meter bedragen;
    • 4. een opbouw is toegestaan, mits:
      • de oppervlakte maximaal 30% van de oppervlakte van de woonark bedraagt;
      • de hoogte inclusief de opbouw niet hoger is dan 5 meter;
      • minimaal 0,5 meter terugliggend gepositioneerd is van de dakrand.
  • c. de maximale hoogte als bedoeld onder b mag ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, zoals zonnepanelen, zonneboilers en vergelijkbare voorzieningen, worden overschreden met maximaal 0,5 meter.
6.2.5 Toegangsvoorzieningen, vlonders en bijboot Rosmalense Plas

Voor het bouwen van toegangsvoorzieningen en vlonders gelden de volgende regels:

  • a. per ligplaats is één toegangsvoorziening toegestaan met:
    • 1. een maximale breedte van 1,5 meter;
    • 2. voorzien van maximaal twee leuningen met een maximale hoogte van 1 meter gemeten vanaf het loopoppervlak.
  • b. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonbotenligplaats 2' is per ligplaats één vlonder toegestaan. Daarbij gelden voor vlonders de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag maximaal 35m2 bedragen;
    • 2. de hoogte mag maximaal van 0,4 meter bedragen;
    • 3. op de vlonder mag niet worden gebouwd, met uitzondering van een omheining van maximaal 1 meter hoog, mits deze is uitgevoerd in een open transparante constructie.
  • c. per ligplaats is maximaal 1 bijboot toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder c2 en in 6.2.4 onder b2, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de lengte minimaal 2 keer de breedte is;
    • 2. de stedenbouwkundige opzet niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder c5 en in 6.2.4 onder b4, en toestaan dat een opbouw niet terugliggend wordt gepositioneerd van de dakrand, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de opbouw de dakrand van de woonboot niet overschrijdt;
    • 2. de Welstands- en Monumentencommissie er een positief advies over heeft gegeven.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder b3 en toestaan dat de afstand van een vlonder tot de voor- of achterzijde van de woonboot minder dan 2 meter bedraagt onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er dient te worden aangetoond dat de bepaling in 6.2.3 onder b3 de toegang tot een te realiseren vlonder onevenredig beperkt.
    • 2. de vlonder mag niet voorbij de voor- en achterzijde van de woonboot liggen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,50 meter beneden maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2 en toestaan dat onder het maaiveld gebouwd, mits:

  • a. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
  • b. indien uit het onder 7.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder 7.3 sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 7.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of het slopen van een bouwwerk
7.6.1 Vergunningplicht
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden, uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage;
    • 2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    • 3. aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 meter onder maaiveld;
    • 4. alle overige bodemverstorende werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
  • b. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken en funderingen te slopen.
7.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 7.6.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek als hierna bedoeld onder 7.6.4, mits verricht door een deskundige;
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet en Monumentenverordening een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn op grond van een aanwijzing als archeologisch monument.
7.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.6.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, nadat een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de werkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd. Indien uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een erkend archeoloog.
  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het hiervoor. bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

  • a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

  • a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0,5 meter.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de in de bestemmingen begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de desbetreffende bestemmingen van dit plan.
  • b. Van strijdig gebruik met de bestemming 'Groen' is in ieder geval sprake, indien de gronden worden gebruikt voor opslag, tuin en/of erf ten behoeve van de ligplaatsen voor de woonboten.
  • c. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  • d. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding:
    • 1. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
    • 2. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
    • 3. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
  • b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 10, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Woonbootlocaties Van Veldekekade en Rosmalense plas.