direct naar inhoud van Regels
Plan: Werklandschap Rosmalense Plas (Empel 3e fase)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002389-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Werklandschap Rosmalense Plas (Empel 3e fase) van de gemeente 's-Hertogenbosch.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.4 bebouwingspercentage:

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden.

1.5 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.6 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze is vastegsteld op 27 mei 2004 en bekend gemaakt in de staatscourant nummer 2005 op 10 juni 2004.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0796.0002389-1401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.21 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.22 natuurwaarden

De aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.23 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 35% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.24 ondergronds

beneden het peil.

1.25 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.26 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.27 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.28 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.29 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde perceelsgrens.

1.30 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg.
1.31 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, en inlaten).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen gebouwen tezamen.

2.5 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijven in de categorieën 2 tot en met 3.2 van de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein 2 met uitzondering van Bevi-bedrijven;
  • b. kantooractiviteiten voor zover ondergeschikt aan de bedrijven zoals vermeld onder a;
  • c. productiegebonden detailhandel zover ondergeschikt aan de bedrijven zoals vermeld onder a;
  • d. zend-/ontvangstinstallaties;
  • e. daarbij behorende verkeers-, groen- en parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming gelden de volgende algemene bouwregels:

  • a. Voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
  • d. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder dan 1.000 m2 bedragen.
3.2.2 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bebouwing dient evenwijdig aan de ontsluitingsweg en het aanliggend groen te worden georiënteerd;
  • c. ter plaatse van het figuur 'gevellijn' dienen de voorgevels op de gevellijn te worden geplaatst;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum en maximum bebouwingspercentage terrein' geldt het volgende:
    • 1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan op de verbeelding als 'minimum bebouwingspercentage terrein' is aangegeven;
    • 2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan op de verbeelding als 'maximum bebouwingspercentage terrein' is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte' geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding als "maximum bouwhoogte" is aangegeven;
    • 2. de bouwhoogte mag niet minder bedragen dan op de verbeelding als "minimum bouwhoogte" is aangegeven;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1,5 meter hoog zijn, mits deze bestaat uit een open constructie, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting mogen maximaal 10 meter hoog zijn;
  • d. de hoogte van zend-/ontvangstinstallaties mag maximaal 5 meter bedragen.
  • e. overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b, mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  • b. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d tot een minimum van 40%, mits dit in bedrijfsmatig opzicht, met uitzondering van opslag, nodig is en vaststaat dat deze mindere bebouwingspercentage stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven die zijn genoemd in lid 3.1 onder a;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken door bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 3.1 onder b;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 3.1 onder c;
  • g. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • h. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • j. het bewaren en/of opslaan van stoffen en goederen buiten gebouwen;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder a ten behoeve van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de binnen het betreffende (deel van het) bestemmingsvlak toegestane bedrijven;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 onder f ten behoeve van:
    • 1. detailhandel in stoffen en goederen waarvan de verkoop in winkelcentra niet past in verband met de verstoring van het aldaar gewenste milieu, zoals de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of andere milieubelastende stoffen en goederen, mits:
      • in voldoende mate verzekerd is, dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    • 2. detailhandel in grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, mits:
      • in voldoende mate verzekerd is, dat geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast zal optreden voor de omgeving;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. water;
  • c. waterberging;
  • d. park;
  • e. plantsoen;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, bijbehorende verhardingen, in- en uitritten, bruggen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • b. de totale oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 100m2;
  • c. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. kunstobjecten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
4.3 Functieaanduiding 'waterberging'
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de Functieaanduiding 'waterberging' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die de werking van de waterberging kunnen belemmeren. Onder deze werken en werkzaamheden behoren in ieder geval:

  • a. het verzetten of vergraven van de grond;
  • b. het dempen van greppels en of sloten;
  • c. het aanleggen of vergroten van een inrit;
  • d. het aanleggen, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, als de werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de functie van de waterberging en deze de hemelwaterafvoer niet belemmerd.

4.4 Functieaanduiding 'ontsluiting uitgesloten'

Het is verboden binnen de Functieaanduiding 'ontsluiting uitgesloten' in- of uitritten aan te leggen, danwel op een andere manier over deze functieaanduiding aanliggende bedrijfspercelen te ontsluiten.

4.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen.

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': mede voor een gebouwde parkeervoorziening;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' tevens voor groen, water, plantsoen, fiets- en voetpaden;
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen geldt algemeen dat in of op deze gronden uitsluitend voor deze bestemming mag worden gebouwd.
  • b. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • c. als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van het figuur 'gevellijn' dienen de voorgevels op de gevellijn te worden geplaatst;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'minimum en maximum bebouwingspercentage terrein' geldt het volgende:
    • 1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan op de verbeelding als 'minimum bebouwingspercentage terrein' is aangegeven;
    • 2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan op de verbeelding als 'maximum bebouwingspercentage terrein' is aangegeven;
  • d. ter plaatse van van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2 (sba-2)' mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 7,5 meter.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte' geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding als "maximum bouwhoogte" is aangegeven;
    • 2. de bouwhoogte mag niet minder bedragen dan op de verbeelding als "minimum bouwhoogte" is aangegeven;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsrichting' gelden het volgende:
    • 1. ten minste één deel van de naar de A2 gekeerde gevel moet in de naar de A2 georiënteerde bouwgrens worden geplaatst en;
    • 2. als het gebouw een rechte gevel naar de A2 heeft moet deze gevel in een hoek van 45 graden op de A2 te worden geplaatst.
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 per bouwperceel; de maximale bouwhoogte van deze gebouwen is 3 meter;
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter;
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de halfverdiepte parkeergarage mogen niet meer bedragen dan 0,5 meter.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de handhaving van de oorspronkelijke parcellering (i.g.v. beschermde stadsgezichten).
5.4 Afwijken van bouwregels
  • a. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder b, mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  • b. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b, mits één deel van het de gevel naar de A2 worden opgericht maximaal 5 meter achter de naar de A2 georiënteerde bouwgrens wordt geplaatst en vaststaat dat de voorgenomen situering van de bebouwing op de kavel stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  • c. het bevoegd gezag kan mert een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c sub 1 tot eem minimum van 10% bebouwingspercentage mits de verkleining de bebouwingspercentage het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de landschappelijke inpassing en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast;
  • d. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d, mits de verkleining van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de landschappelijke inpassing en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
5.5 Specifieke gebruiksregels
  • 1. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' bovengronds buiten de bebouwing te parkeren, tenzij het halfverdiept parkeren betreft, zoals bepaald in artikel 5.2.2 onder f.
  • 2. Het is verboden ter plaatsen van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' te parkeren;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a. voor de vestiging van bedrijven die vallen onder, of die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven zoals genoemd in, categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein 2;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5 ten behoeve van parkeren, mits de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de landschappelijke inpassing, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast;
  • c. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5 onder 2, ten behoeve van parkeren, mits de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de landschappelijke inpassing, de verkeersveiligheid, en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. straten en paden;
  • c. wegverkeer;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals openbare verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, bijbehorende verhardingen, bruggen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • b. de totale oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • c. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. natuur;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': mede een brug;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': mede het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige of potentiële natuurwaarden;
  • g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals openbare verblijfsvoorzieningen, steigers, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, voet- en fietspaden, taluds, bermen, kunstwerken, oeverbeschoeiingen, kademuren, bouwwerken ten dienste van de naastgelegen rijksweg A2 en A59 en dergelijke.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze grond mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.
  • b. In afwijking van hetgeen onder a bepaald mag de hoogte van een brug niet meer bedragen dan 6 meter.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de gronden met de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven, egaliseren, aanvullen of ophogen van gronden;
    • 2. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, en het graven, dempen of anderszins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels, anders dan ten gevolge van een uitwerkingsplan voor natuur en landschap.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kan slechts worden verleend indien de in de bestemmingsomschrijving van deze bestemming omschreven waarden niet onevenredig worden aangetast en de werken voor de naast liggende gebieden geen onevenredig nadelige gevolgen hebben.
  • c. Geen vergunning is vereist voor:
    • 1. werken van geringe omvang;
    • 2. werken het normale onderhoud betreffen;
    • 3. werken ten behoeve van behoud, herstel en /of versterking van aanwezige of potentiële natuurwaarden;
    • 4. werken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoofdtransportleidingen, met een strook van 25 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels
  • a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd met een maximum hoogte van 43 meter;
  • b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken,
  • c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoofdtransportleiding, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoofdtransportleiding en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de tot Leiding - Hoogspanningsverbinding bestemde grond, zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting of bomen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 meter;
    • 3. het opslaan van materialen of stoffen;
    • 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld -en weghoogte;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen
  • b. Het in lid 8.6 onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    • 1. welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.6 onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 8.6 onder a wordt het advies ingewonnen van de leidingbeheerder / directeur van het energiebedrijf.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - weg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag, ongeacht het bepaalde in de betreffende bestemming, geen bebouwing worden opgericht anders dan met de rijkswegen A2 en A59 verband houdende bouwwerken;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het bouwen van bouwwerken gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg', mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient de betrokken wegbeheerder vooraf een verklaring van geen bezwaar af te geven;
  • c. De in lid b. bedoelde vergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

Artikel 11 Algemene bouwregels

  • a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.
  • c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016;
  • d. Als de beleidsregels als bedoeld onder c wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.
  • b. Het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bestemmingen in dit plan is uitsluitend toegestaan als voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd en gehandhaafd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  • c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding:
    • 1. voor een vermeerdering of vermindering van maten en normen tot 10% van die maten en normen;
    • 2. voor een geringe afwijking van plaats en richting van bestemmingsgrenzen als dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waarin een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
    • 3. voor een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer tot een bouwhoogte van 10 meter;
    • 4. voor een grotere bouwhoogte van gebouwen vanwege plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, onder de volgende voorwaarden:
      • de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging is 10% van het dakoppervlak;
      • de maximale hoogte van de plaatselijke verhoging is 4 meter.
  • b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in artikel 12, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Werklandschap Rosmalense Plas (Empel 3e fase).