direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Brugstraat 43, Vinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002388-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tot voor kort was aan de Brugstraat 43 Partycentrum Dorsvlegel gevestigd. Per 1 januari 2017 is dit partycentrum gesloten. De locatie is niet langer in gebruik ten behoeve van horeca-activiteiten. De initiatiefnemer is thans voornemens om de gronden aan de Brugstraat 43 te Vinkel te herontwikkelen. De bestaande horecabestemming/-functie maakt in de nieuwe (plan)situatie plaats voor een woonbestemming/-functie ten behoeve van de realisatie van een appartementengebouw voor 26 levensloopbestendige woningen c.q. appartementen en de daarbij behorende infrastructuur, parkeervoorzieningen en (groen)inrichting. Voor een uitvoerige planbeschrijving wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

Zoals in het verdere vervolg van deze plantoelichting blijkt, heeft het bouwplan geen negatieve ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische gevolgen voor het plangebied en de directe omgeving ervan.

1.2 Situatie

Het plangebied aan de Brugstraat 43 is gelegen in het zuidwesten van de dorpskern Vinkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0001.jpg"

Figuur 1: Begrenzing plangebied Herontwikkeling Brugstraat 43

1.3 Doelstelling bestemmingsplan

Doelstelling van deze partiële herziening van de vigerende bestemmingsplannen "Kom Vinkel" en "Buitengebied Maasdonk, herziening Brugstraat 43 Vinkel" is om de realisatie van het onderliggende planvoornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan besteedt aandacht aan de ruimtelijke en milieu-hygiënische effecten van de voorgenomen ontwikkeling. Onderzocht is hoe het initiatief zich verhoudt – zowel in negatieve als in positieve zin – tot de aanwezige functies en waarden van het plangebied en de directe omgeving ervan. In dit kader worden, behalve het ruimtelijk-planologische beleid, alle ruimtelijke en milieu-hygiënische aspecten alsmede de stedenbouwkundige inpassing en beeldkwaliteit nader beschouwd.

Aan de volgende deels juridische voorwaarden dient te worden voldaan:

• het motiveren van de afwijking(en) van de geldende bestemmingen middels het opstellen van een bestemmingsplan;

• het met een bestemmingsplan aantonen van de ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische aanvaardbaarheid;

• het in procedure brengen van het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan legt derhalve een planologische en juridische basis om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling te kunnen realiseren.

Het bestemmingsplan dient verder te voldoen aan de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en de standaarden die zijn ontwikkeld voor DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) en de RO Standaarden 2012 (Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening):

  • IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2012);
  • SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012);
  • STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten 2012).

1.4 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en de gewenste (planologische juridische) situatie alsmede van de ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit. Hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk-planologische beleidskader. Voor een beschrijving van de milieu-hygiënische en ruimtelijke aspecten wordt verwezen naar Hoofdstuk 4. De juridische aspecten worden toegelicht in Hoofdstuk 5 en het onderdeel economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in Hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 bevat de slotconclusie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en gewenste situatie

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de ontwikkelingen die aanleiding zijn geweest voor het nieuwe bestemmingsplan. Eerst wordt de vigerende planologisch-juridische situatie beschreven, gevolgd door een beschrijving van de gewenste situatie – de planbeschrijving – en van de ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit.

2.1 Bestaande planologisch-juridische regeling

Het noordelijke deel van het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Kom Vinkel" en heeft de bestemming 'Horeca' met de aanduidingen 'horeca van categorie 4', (deels) 'parkeerterrein' en 'maximum aantal wooneenheden': 1.

Het zuidelijke deel van het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening Brugstraat 43 Vinkel" en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – intensieve dagrecreatie'.

Navolgende afbeelding geeft de verbeeldingen van de thans vigerende bestemmingplannen weer met rood omlijnd aangegeven de ligging en globale begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0004.png"

Figuur 2: Geldend bestemmingsplan Kom Vinkel

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor, ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4', horecabedrijven in de categorie 4 onder a volgens lid 1.48 onder 'Begrippen' en ook voor, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein': parkeervoorzieningen ten behoeve van horecabedrijven.

Op grond van artikel 1.48 van het bestemmingsplan "Kom Vinkel" is 'horeca van categorie 4' als volgt omschreven:

• elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

• inrichtingen waarin een speelautomatenhal zoals bedoeld in de wet op de kansspelen wordt uitgeoefend, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0005.png"

Figuur 3: Geldend bestemmingsplan - rood vlak dat oplicht heeft aanduiding 'parkeerterrein'

Op grond van artikel 1.48 van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening Brugstraat 43 Vinkel" zijn de voor 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' onder andere bestemd voor:

• agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;

• extensief recreatief medegebruik;

• behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;

• intensieve, seizoensgebonden dagrecreatie (maart t/m oktober, dagelijks van 10.00 uur tot 19.00 uur), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - intensieve dagrecreatie'.

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' gelden de volgende regels:

• gebouwen, waaronder bijgebouwen, zijn niet toegestaan;

• bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de aanduiding 'intensieve dagrecreatie' zijn enkel toegestaan van april t/m september.

De voor 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en te verwachten archeologische waarden van de gronden.

Binnen deze dubbelbestemmingen zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die – voor 'Waarde - Archeologie 1' – een grondoppervlakte betreffen groter dan 50 m² en meer dan 0,50 m beneden maaiveld en voor 'Waarde - Archeologie 2' een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,5 m beneden maaiveld

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het hiervoor bepaalde en toestaan dat onder maaiveld gebouwd, mits:

1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de bouwwerkzaamheden betrekking hebben, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;

2. indien uit het onder sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door de bouwwerkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen;

c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemversto-ring te laten begeleiden door een erkend archeoloog;

3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder sub b bepaalde met betrekking tot de mogelijkheid van opleggen van voorwaarden is van overeenkomstige toepassing.

In paragraaf 4.12 (Historische kwaliteit) van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Op grond van de vigerende bestemmingen 'Horeca' en 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' is het voorgenomen bouwplan niet te realiseren. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het parkeerterrein wat planologisch-juridische gebruiksfunctie in de huidige situatie niet wijzigt in vergelijking met de nieuwe (plan)situatie.

2.2 Planbeschrijving, ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit

Het plan voorziet in een verandering van de ruimtelijke structuur ter plaatse van het plangebied. De bestaande bouwmassa wordt vervangen door nieuwbouw ten behoeve van 26 gestapelde woningen c.q. appartementen verdeeld over – aan de voorzijde – 3 bouwlagen, inclusief kap, en – aan de achterzijde – 2 bouwlagen. De woningen worden gerealiseerd met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, (groen)inrichting en infrastructuur.

Voorliggend initiatief ziet op inbreiding en herstructurering van een bestaande locatie. Het bouwplan streeft zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik na. Geen uitbreiding, wel inbreiding, transformatie, herontwikkeling, herstructurering en verdichting.

De nieuwe levensloopbestendige wooneenheden zijn geschikt voor senioren, maar ook voor starters.

Voor het landschappelijk inpassings- en inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1. Hierna is een kleine weergave van het landschappelijk inpassings- en inrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0006.jpg" Figuur 4: Inrichtingsplan nieuwe situatie woningbouw, landschappelijke inpassing en parkeerterrein

Doelstelling

Met de realisatie van het bouwontwerp dient een representatieve locatie te ontstaan die de ruimtelijke beeldkwaliteit van het gebied niet alleen in stand houdt, maar door de voorgenomen inpassing, vormgeving en bouwstijl van de beoogde bebouwing zelfs verbetert. Op deze wijze heeft het initiatief een toegevoegde waarde voor het ruimtelijke omgevingskader en levert het daarmee tevens een positieve bijdrage aan de waarborging van de stedenbouwkundige karakteristiek en identiteit ter plaatse.

De locatie

De Brugstraat is een doorgaand bebouwingslint in Vinkel. Het voormalige partycentrum aan nummer 43 had door de veranderende markt haar economische functie verloren. Omdat de bestaande bebouwing niet geschikt is om te hergebruiken is besloten tot transformatie van de locatie naar wonen.

De bestaande bebouwing wordt gesloopt en op de bestaande footprint worden op een iets kleinere oppervlakte 26 appartementen teruggebouwd. De bestaande parkeerplaats met verharding op het gehele erf wordt getransformeerd naar een weldadig aangename tuin die wordt vormgegeven in het landschap als boomgaard. De boomgaard is ontworpen als hoogstamboomgaard in een weide. Het hele jaar door is er sierwaarde in de tuin te beleven. In de weide van boomgaard worden voor de bewoners een aantal verblijfsplekken gecreëerd waar de bewoners elkaar kunnen ontmoeten.

De nieuwe parkeerplaats is beduidend kleiner dan de bestaande parkeerplaats en vormt een onderdeel van de boomgaard. Alleen wordt hier de weide vervangen door bestrating. De auto's in de parkeervakken worden middels brede en 1300mm hoge blokhagen aan het zicht onttrokken. Hiermee wordt de lommerrijke uitstraling van de hele boomgaard versterkt. De blokhagen worden uitgevoerd als boerenblokhagen.

De nieuwe bebouwing ligt in de gevelrooilijn en vormt met de bestaande bebouwing het straatlint. Aan de straat liggen drie langsparkeerplaatsen. De voortuin is formeel. Twee vlakken gevuld met kruidachtige beplanting en omgeven met blokhagen die geflankeerd worden met bomen. Daartussen het pad naar de dubbelhoge entree voor de appartementen met daaraan de fietsenstalling voor bezoek.

De begrenzingen met het open gebied worden natuurlijk vormgegeven. Aan de achterzijde door middel van een slootvijver als waterberging, aan de oostzijde het Molenpad en de westzijde de boerderij, door natuurlijke beplanting met lage hagen.

De begrenzing met de achtertuinen van de bestaande woningen wordt gevormd door een steenkorf wand met daar tegenaan geplaatst twee 'Drentse kapschuren' als fietsenstalling. De beide schuren zijn mee-ontworpen in het groenplan van de tuin.

Om de verankering van het plangebied op de locatie extra te benadrukken krijgt de bestaande route naar het achtererf een openbaar karakter als langzaamverkeerspad naar de molen. Het pad wordt geflankeerd met bomen en hagen en heeft een doorkijk naar de molen.

De verlichting langs de paden voor en achter wordt uitgevoerd als lage verlichting met sluimerschakeling, waarmee alleen de paden verlicht worden. Als er activiteit is worden de paden aangelicht en het erf is donker als er geen mensen zijn.

Het gebouw

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het ene (hoofd)gebouw plaatsmaakt voor een ander (hoofd)gebouw en het parkeerterrein ten behoeve van de horecafunctie wordt in de nieuwe (plan)situatie ingezet ten behoeve van de woonfunctie.

Op de navolgende afbeeldingen zijn impressies van de gevels te zien (bron: De Schepper Heijligers Architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0007.png"

Figuur 5: Impressie gevel voorzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0008.png"

Figuur 6: Impressie gevel achterzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0009.png"

Figuur 7: Impressie noordoostgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0010.png"

Figuur 8: Impressie zuidwestgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0011.png"

Figuur 9: Perspectief vanaf de Brugstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0012.png"

Figuur 10: Perspectief vanaf de Brugstraat

De hoofdmassa en hoofdvorm van de bebouwing zijn zorgvuldig afgestemd op de bestaande bebouwing in de omgeving, maar vormen daarbij wel een eigen architectonische eenheid.

Het gebouw is vormgegeven als een voor- en achterhuis, waarbij het voorhuis, aan de straat gelegen, voornamer is dan het achterhuis. Dit verschil wordt herkenbaar gemaakt door de materialisering van beide gebouwdelen.

Het voorhuis wordt gemetseld met een rode genuanceerde vormbaksteen met een zorgvuldige baksteendetaillering met rollagen.

De kozijnen diepliggend in het metselwerk worden uitgevoerd in hout en zijn wit geschilderd. De loggia's van de appartementen liggen in het gevelvlak waardoor het metselwerkvolume eenvoudig blijft en niet wordt doorbroken.

De entree voor de 26 appartementen wordt extra benadrukt door de dubbele verdiepingshoogte en de witte omlijsting.

Het voorhuis wordt afgedekt met een karakteristieke langskap gedekt met rode keramische 'Tuile du nord' pannen. De kap heeft aan alle kanten een overstek en heeft aan de onderzijde een zinken mastgoot op beugels.

Het achterhuis wordt aan beide zijden losgesneden van het voorhuis door middel van een balkon met een glazen balustrade. Het achterhuis is vormgegeven als een eenvoudig rechthoekig blok met een verticale houten 'Accoya' beschieting op een metselwerk plint in kleur van de beschieting. Ook hier liggen de balkonloggia's in het gevelvlak waardoor het volume van het achterhuis als één geheel intact blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0013.png"

Figuur 11: Impressie gevelbekleding gevel achterzijde

De woningen

Alle appartementen zijn gelijkvloers en met de lift bereikbaar. De grootte varieert van circa 60 tot 85 m2 gebruiksoppervlakte.

Eenmaal de voordeur van het complex gepasseerd, kom je in een grote ruime hal met daarin de postkasten en de trap en de lift naar boven. In dit trappenhuis liggen als een portiek 6 appartementen. Achter het trappenhuis verscholen ligt een mooi, licht en dubbel hoog atrium met veel hoog invallend licht uit de daklichten. Hieraan liggen het grootste deel van de woningen ontsloten. Via dit Atrium kom je aan de achterzijde in de boomgaard.

Vanuit het atrium kom je in de privéhal van de woning met daaraan de woonkamer en de hobby/studie/bergruimte. Vanuit de woonkamer/keuken kijk je het atrium in en natuurlijk naar buiten. De slaapkamer wordt vanuit de woonkamer ontsloten. Woonkamer en slaapkamer komen uit op de loggia.

De woningen zijn allen levensloopbestendig, jong en oud kunnen hier drempelloos wonen. Ook wanneer je als bewoner in een rolstoel belandt, kun je hier blijven wonen. De woningen zijn hiertoe voorbereid, met bijvoorbeeld een badkamer die groot genoeg is om met een rolstoel te kunnen draaien. Waar mogelijk worden schuifdeuren in plaats van gewone draaideuren toegepast.

Alle woningen hebben een mooie ruime woonkamer van 30 tot 40 m2 en een goede slaapkamer, variërend van 12,5 tot 17,5 m2.

Volkshuisvestelijk

De ontwikkeling is in lijn met het streven van de gemeente 's-Hertogenbosch naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare, gevarieerde en passende woningen. Zo wordt tenminste 25% van het programma uitgevoerd in de sociale sfeer, maar het voornemen is om 10 van de 26 woningen in de sociale sector te realiseren. Het woningbouwprogramma gaat verder uit van 10 middeldure huurwoningen, 5 sociale koopwoningen en 1 middeldure koopwoning.

Het plan komt daarmee tegemoet aan een actuele behoefte en wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Een en ander houdt in dat het plan passend is in het vigerende beleid en uitvoeringsprogramma voor de toekomst van de gemeente 's-Hertogenbosch, zoals beschreven in paragraaf 3.2 en 3.4.

Klimaat en duurzaamheid

Het algemene ruimtelijke uitgangspunt van gemeenten is er verder op gericht om te komen tot 'duurzaam bouwen'. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen. Een goed stedenbouwkundig plan draagt bij aan een duurzame toekomst en voorkomt onder andere verloedering en leegstand.

Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden.

Energieneutraal bouwen heeft de toekomst. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energie neutrale gebouwen (BENG) zijn. De appartementen aan de Brugstraat 43-43-A te Vinkel zullen hier eerder dan vereist aan voldoen - de ambitie is om een EPC van 0 te behalen.

De toe te passen technieken energieneutraal bouwen om dit te behalen:

De woningen worden verwarmd en gekoeld met een lucht-water warmtepomp. Het afgiftesysteem wordt uitgevoerd met LTV lage temperatuurverwarming; vloerverwarming.

Vanuit de warmtepomp is er een compacte opslag middels een buffervat. Vanaf het buffervat wordt het tapwater voorverwarmd. Met thermische zonnepanelen wordt het warmtapwater op temperatuur gebracht in een warmwaterboiler.

De benodigde elektriciteit wordt opgewekt met Zonnepanelen (Photo Voltaisch). Per woning kunnen 5a6 PV-panelen met een oppervlakte van 10m2 met een jaaropbrengst van ongeveer 1600 kWh.

Thermische isolatie van de woning zullen de onderstaande waarden hebben:

- Rc = 6 m2K/W voor de dichte geveldelen

- Rc = 8 m2K/W voor het dak

- Rc = 4,5 m2K/W voor de vloer op de begane grond.

De ventilatie van de woningen zal worden uitgevoerd worden met vraaggestuurde balansventilatie met warmteterugwinning. CO2 gestuurd per woning.

Het beperken van de luchtdoorlatendheid is een belangrijke stap.

Het ambitieniveau is qv10;spec = 0,15 dm³/s.m² en is daarmee gelijk aan de eis van passiefhuizen.

Bij de glas en transparante geveldelen wordt HR+++ triple-beglazing toegepast met een U-waarde van 0,7 W/m2K.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het toevoegen van een appartementengebouw met bijbehorende infrastructuur en (groen)inrichting in combinatie met de sloop van de bestaande bebouwing ten dienste van horeca, bijdraagt aan een ruimtelijke en visuele koppeling met de bestaande omliggende bebouwing en daarmee een positieve functionele invulling vormt. De voorgestane ontwikkeling steunt de waarborging van de stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten en daarmee de ruimtelijke karakteristiek en identiteit ter plaatse.

De juridische vertaling van de bouw- en gebruiksmogelijkheden is verankerd in de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding en regels. De ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische aanvaardbaarheid van de voormelde plankeuzes worden gemotiveerd in de hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheidsverdeling zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van Rijk of provincie met de gemeente, indien dat noodzakelijk is vanwege een nationaal respectievelijk provinciaal belang. Rijk en provincies beschikken in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening over dezelfde bevoegdheden als gemeenten om hun eigen ruimtelijke belangen te kunnen uitvoeren.

Daarnaast kunnen het Rijk en de provincies algemeen verbindende regels uitvaardigen en aanwijzingen geven om hun belangen veilig te stellen.

Het beleid van de gemeente 's-Hertogenbosch vormt dus het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkeling wordt vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van Rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor de plannen worden in de volgende paragrafen het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen. Uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie om te vormen.

Doorwerking plan(gebied)

De voorliggende planlocatie is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een (relevante) ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de ladder voor duurzame verstedelijking, is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Aspecten als water, veiligheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit vormen onderdeel van de planologische toets. Daarmee is het plan niet in strijd met het rijksbeleid.

Geconcludeerd kan verder worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt navolgend getoetst.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus con-creet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijge-dragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Doorwerking plan(gebied)

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Daarnaast wordt niet in een ontwikkeling voor-zien die raakt aan een van de nationale belangen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van toepassing zijn op onderhavig plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste.

Het procesvereiste van het doorlopen van de Ladder is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt.

De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Doorwerking plan(gebied)

Is in het geval van onderhavig (bestemmings)plan sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Ja, het betreft 26 woningen die ruimtelijk en functioneel samenhang vertonen.

Is de stedelijke ontwikkeling 'nieuw'?

Weliswaar komt er niet meer bebouwing dan in het voorheen geldende planologische regime mogelijk was, er is wel een functiewijziging naar 26 woningen. Het is daarmee de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zekerheidshalve wordt de ladder niettemin verder doorlopen.

Wat is het ruimtelijke verzorgingsgebied?

Vanuit lokaal perspectief is het ruimtelijke verzorgingsgebied Vinkel, met enige overloop uit de rest van de gemeente 's-Hertogenosch.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Uit het woonwensenonderzoek 2015 's-Hertogenbosch blijkt dat huishoudens er steeds meer voor kiezen om kleiner te gaan wonen. Ook is het van belang om te constateren dat uit alle bevolkingsprognoses naar voren komt dat de huishoudens in de toekomst steeds kleiner gaan worden: het aantal personen per woning daalt. Het zijn steeds meer starters, echtgescheidenen en senioren die op zoek zijn naar een nieuwe woning; deze doelgroepen zijn veelal vanwege hun inkomen en/of vanwege hun woonwensen aangewezen op een kleine sociale huurwoning. In Vinkel zijn er weinig goedkope starters- en seniorenwoningen (nultredenwoningen) beschikbaar. Een aanvulling in dit marktsegment is daarom zeer gewenst.

De nieuwbouw van kleine nultredenwoningen op de locatie Dorsvlegel past in de ladder van duurzame verstedelijking. Er is behoefte aan deze woningen, dit woningtype is onvoldoende al aanwezig in Vinkel en met de herontwikkeling wordt een reeds bebouwde kavel hergebruikt (rood voor rood).

De extra woningen die met deze ontwikkeling worden toegevoegd aan de voorraad passen in de regionale afspraken die daarover zijn gemaakt in de Regionale Agenda Wonen 2016. De bevolking van 's-Hertogenbosch blijft groeien de komende decennia en deze mensen zullen op zoek gaan naar huisvesting in de stad. 's-Hertogenbosch heeft als centrale stad met betrekking tot de opvang van de woningbehoefte een regionale taakstelling. Volgens de laatste bevolkingsprognoses van de provincie Noord-Brabant (2017) moet de woningvoorraad van 's-Hertogenbosch de komende jaren nog fors groeien. Van 70.255 woningen in 2017 naar 79.345 woningen in 2030 en 83.425 woningen in 2040 in het hoge scenario. De vraag naar woonruimte in 's-Hertogenbosch is en blijft dus groot. Om deze behoefte te kunnen opvangen, dienen er voldoende woningen te worden gebouwd.

De nieuwbouw van betaalbare woningen voor de doelgroepen starters, senioren en alleenstaanden past in het gemeentelijk woonbeleid zoals vastgelegd in de Nota Wonen 2012 en de Woonagenda 2017/2018. Kernpunten van het woonbeleid zijn, onder andere:

  • een evenwichtige woningmarkt met voldoende slaagkansen voor de diverse doel-groepen en inkomensgroepen;
  • levensloopbestendige wijken en woningen;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • vitaal houden van dorpskernen.

De herontwikkeling van de locatie Dorsvlegel naar betaalbare nultredenwoningen voor de doelgroepen starters, senioren en alleenstaanden past in dit beleid.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied conform de definitie in artikel 1.1.1 onder h van het Bro.

Conclusie

Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking, waarmee is aangetoond dat er sprake is van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.

3.3 Provinciaal beleid

Eerst dient opgemerkt te worden dat het initiatief in hoofdzaak slechts betrekking heeft op een bestemmingswijziging, zonder dat er een nieuw of groter bouwvlak, aan de gronden wordt toegevoegd. Nu is derhalve ook al een gebouw ten behoeve van horecadoeleinden toegestaan. In de nieuwe (plan)situatie zal het bouwvlak ten dienste staan van een woonbestemming c.q. een appartementengebouw.

Toetsingskader

Het provinciale ruimtelijke beleid staat de realisering van de plannen niet in de weg. Hoofddoelstellingen van de Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014 en de Verordening ruimte van de provincie zijn 'zuinig ruimtegebruik' met daaraan gekoppeld de 'concentratie van verstedelijking'. De accenten moeten hierbij liggen op 'inbreiding' en 'herstructurering'.

Concentratie van verstedelijking

De provincie stuurt op concentratie van verstedelijking: het is belangrijk dat er verschil bestaat en blijft bestaan tussen de steden en dorpen. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant en is onderverdeeld in 'concentratiegebieden' en 'overig stedelijk gebied'. In concentratiegebieden wordt de bovenlokale groei van verstedelijking opgevangen. Daarnaast moet hier een hoog voorzieningenniveau geboden wor-den, waardoor de (suburbane) kernen en dorpen buiten het concentratiegebied het huidige (landelijke) karakter behouden. In overig stedelijk gebied is grootschalige verstedelijking ongewenst. Wel kan hier voor de eigen behoefte gebouwd worden.

Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • versterking van de economische kennisclusters.

Voor onderhavig initiatief spelen de elementen 'zorgvuldig ruimtegebruik' en 'meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit' een rol.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Niet alle thematische kaarten zijn relevant voor onderhavig plan. Onderstaande tabel illustreert welke thematische kaarten in principe van toepassing zijn op het plangebied en welke niet.

Kaartnaam   Van toepassing  
Stedelijke ontwikkeling   Ja  
Cultuurhistorie   Nee  
Agrarische ontwikkelingen en windturbines   Ja  
Water   Nee  
Natuur en landschap   Nee  

Stedelijke ontwikkeling

Binnen het kaartbeeld 'Stedelijke ontwikkeling' is het plangebied – grofweg daar waar het bestaande en nieuwe bouwvlak ligt – aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' en deels – grofweg daar waar het bestaande en nieuw parkeerterrein ligt – als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied'. Dit is geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0015.png" Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0016.png" Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied

Figuur 12: Verordening Ruimte, bestaand stedelijk gebied en zoekgebied verstedelijking

In de Verordening worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting bij een gemeentelijk planologisch besluit dat nieuwbouw van woningen mogelijk maakt, moet voldoen. Uiteraard dient gekeken te worden naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met de afspraken die in het regionaal planningsoverleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De afspraken hebben in ieder geval betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Zij kunnen daarnaast betrekking hebben op de aard van de woningen. Daaronder worden onder meer begrepen woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals ouderen, personen met een zorgvraag, jongeren en starters op de woningmarkt, in het bijzonder voor zover deze groepen behoren tot de lagere inkomensgroepen.

In de Verordening is bepaald dat ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling in principe alleen in bestaand stedelijk gebied mogen vallen. Bestaand stedelijk gebied is het bestaande ruimtebeslag van een kern voor een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. De Verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming – zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de kernen in landelijk gebied – wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stede-lijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op onderzoek dan wel op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied, betreft intensiever ruimtegebruik met een stedelijke functie en is passend binnen de diverse beleidsuitgangspunten waaronder de doelstellingen wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve doeleinden met betrekking tot de woningbouw.

Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuwvestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling of -onder specifieke voorwaarden- in de gebieden integratie stad-land (artikel 9 Verordening Ruimte). De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Uiteraard dient hierbij ook ingegaan te worden op de aspecten als benoemd in artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit, waaronder zorgvuldig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering landschap.

Agrarische ontwikkeling en windturbines

Binnen het kaartbeeld 'Agrarische ontwikkeling en windturbines' is het plangebied – grofweg daar waar het bestaande en nieuw parkeerterrein ligt – tevens als 'gemengd landelijk gebied' aangeduid. Dit is rood omlijnd geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0017.png"

Figuur 13: Besluitvlak Structuur - Gemengd landelijk gebied

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt: de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties is mogelijk. Ontwikkelingen passen qua aard, schaal en functie in de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot sanering van overtollige bedrijfsbebouwing wordt betrokken bij de toepassing van de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties.

Doorwerking plan(gebied)

Concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit zijn elementen die van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling.

Met onderhavig plan wordt invulling gegeven aan het 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' binnen gronden die tevens zijn aangemerkt als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied' en 'gemengd landelijk gebied'. Bij de ontwikkeling van de onderwerpelijke stedelijke functie aan de rand van de dorpskern Vinkel heeft een duidelijke afweging plaats gevonden naar behoefte, locatie en relatie tot de omgeving. Voor een nadere uiteenzetting hieromtrent wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is vermeld in paragraaf 3.2 (Rijksbeleid) met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De voorgestane woningbouwontwikkeling aan de rand van een dorpskern geeft invulling aan de ligging van het plangebied in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn eventueel mogelijkheden voor nieuw ruimtebeslag, mits deze aansluiten bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvinden in een cluster van stedelijke bebouwing. Onderliggend plan betreft een stedelijke ontwikkeling die aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Van nieuw ruimtebeslag is geen sprake omdat de plangronden in het vigerende bestemmingsplan "Kom Vinkel" reeds de bestemming 'Horeca' (categorie 4) en de aanduiding 'parkeerterrein' hebben. In de nieuwe plansituatie behouden de gronden deze puur stedelijke gebruiksfuncties. Daarnaast ligt de ontwikkeling aan de Brugstraat, in de bebouwde kom van Vinkel.

De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. De provincie Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar de provincie stelt ook meer eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Het provinciale beleid, opgenomen in de provinciale structuurvisie en de Verordening, is gericht op het concentreren van stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk concentratiegebied van de provincie Noord-Brabant en vormt een inbreidingslocatie. De voorgestane ontwikkeling beantwoordt daarmee aan de provinciale ruimtelijke doelstellingen om te komen tot zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking (inbreiden, herstructureren en intensiveren).

Zowel het provinciale als gemeentelijke beleid is gericht op het behouden van de leefbaarheid in kleine kernen. Dat is ook waar dit plan voor Vinkel aan bijdraagt. Door te zorgen voor nieuwbouw wordt enerzijds de mogelijkheid gecreëerd om te blijven wonen in de eigen dorpsgemeenschap. Anderzijds wordt een woonmilieu aangeboden dat door prijszetting, landelijk dorps en groen karakter ook een aantrekkelijke optie kan zijn voor woningzoekenden binnen het stedelijk gebied als geheel. Samengevat kan worden gesteld dat de woonconsument in het plan centraal staat. Het aanbod is afgestemd op de vraag die er is vanuit de lokale bevolking. En daarbij is er ruimte voor opvang van de regionale behoefte om doorstromers binnen de regio te houden.

Duidelijk is dat het plan bijdraagt aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving ervan. Het ruimtegebruik dat de voorgestane ontwikkeling voor ogen staat, sluit aan op de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Met de ontwikkeling van het bouwplan ontstaat een representatieve locatie die de ruimtelijke beeldkwaliteit van het gebied niet alleen in stand houdt, maar door de voorgenomen inpassing, vormgeving en bouwstijl van de beoogde bebouwing zelfs verbetert.

Landschappelijke kwaliteitsverbetering (artikel 3.2 Verordening ruimte)

Toetsingskader

Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte Noord-Brabant vormt hoofdstuk 2 (bevordering van ruimtelijke kwaliteit). Artikel 3.1 bevat een algemene zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, terwijl artikel 3.2 regels bevat voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

Een planvoornemen dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Onder ruimtelijke ontwikkeling worden verstaan 'bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is' (artikel 1.79 Verordening).

Doorwerking plan(gebied)

Onderhavige planontwikkeling vindt – alleen daar waar het bestaande en nieuwe parkeerterrein ligt – plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Hier is namelijk sprake van 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, kern in landelijk gebied' en van 'gemengd landelijk gebied'. Een en ander betekent in principe dat voor onderhavig plan, kort samengevat, aantoonbaar moet worden gemaakt dat de uitvoering van het plan gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Afspraken met gemeente en provincie moeten er toe leiden dat er een plan wordt opgemaakt waarbij aan de uitgangspunten van het beleid wordt voldaan en er een plan ligt dat uitvoerbaar is en in werkelijkheid iets bijdraagt aan de kwaliteit ter plekke.

Echter, de voormelde plangronden die volgens de Verordening buiten het bestaand stedelijk gebied vallen, hebben wel reeds de bestemming 'Horeca' (categorie 4) en de aanduiding 'parkeerterrein'. In de nieuwe plansituatie behouden de gronden deze puur stedelijke gebruiksfuncties. Om deze reden komen deze gronden niet aanmerking voor toepassing van artikel 3.2 Verordening en is er dus geen landschappelijke inpassing en/of kwaliteitsverbetering/tegenprestatie nodig. Een gedegen landschappelijke inpassing maakt echter wel degelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan. Zo zal het parkeerterrein, evenals de achterzijde van het appartementencomplex, worden aangelegd in een groene setting / boomgaard, waarbij nadrukkelijk wordt aangesloten op de bestaande situatie en de potentiële waarden en kwaliteiten binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Tevens zal er een sloot / wadi worden aangelegd welke, naast landschappelijke en ecologische functie, zal dienen als bergings-/infiltratievoorziening. Er is een landschappelijk inpassings- en inrichtingsplan opgesteld om de ontwikkeling in het lint in te passen. De landschappelijke inrichting is in de planregels van dit bestemmingsplan verzekerd via een voorwaardelijke verplichting. Het inrichtingsplan is bijgevoegd als bijlage 1.

Conclusie

De ontwikkeling past wat aard, schaal en functie betreft binnen (de omgeving van) het plangebied. Tevens heeft de planmatige aanpak tot gevolg dat er een concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Een en ander heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in de Verordening. Er wordt met onderhavige ontwikkeling derhalve geen afbreuk gedaan aan de beleidsdoelstellingen en -uitgangspunten, zoals opgenomen in de Verordening.

Onderhavig (bestemmings)plan sluit aan bij de provinciale ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014 en de Verordening ruimte Noord-Brabant.

De ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische aanvaardbaarheid van het onder-liggende woningbouwplan worden verder gemotiveerd in de hoofdstuk 4. In hoofdstuk 3 is de 'ruimtelijke inpassing en beeldkwaliteit' van het plan reeds uiteengezet.

3.4 Gemeentelijk beleid

Stedenbouwkundige Visie 'Uitbreiding Vinkel'

Toetsingskader

In 2005 was er voor de kern Vinkel een woningbouwopgave van ongeveer 133 woningen. De Gemeenteraad van de voormalige gemeente Maasdonk heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk" op 14 februari 2016 het college de opdracht gegeven een nader onderzoek met betrekking tot de mogelijkheden in relatie met de ruimtelijke aspecten voor een uitbreiding Vinkel. In dit onderzoek moesten ook de initiatieven van inbreiding en herstructurering, die tijdens de bestemmingsplanprocedure waren ingediend, op al hun ruimtelijke aspecten worden onderzocht. Dit heeft geresulteerd in de stedenbouwkundige visie Uitbreiding Vinkel dat op 18 april 2008 de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maasdonk is vastgesteld. De visie geeft een wensbeeld waarin Vinkel zich door middel van inbreiding/herstructurering en uitbreiding verantwoord kan ontwikkelen. Uitgangspunt is dat eventuele ontwikkelingen binnen de kern de bestaande stedenbouwkundige structuur niet mag aantasten. Ook moeten de ontwikkelingen gepaard gaan met een kwaliteitsslag. Dit vergt maatwerk.

Doorwerking plan(gebied)

Het voorliggende plangebied is in de visie nog niet specifiek genoemd als inbreidingslocatie (immers uit 2007). Transformatie van bedrijven naar woningbouw aan de Brugstraat was daarbij in beperkte mate mogelijk in de eerste lijn direct aan de Brugstraat. Het beleid aangaande woningbouw in onder andere Vinkel is geactualiseerd naar aanleiding van het Woonwensenonderzoek 2015 (zie onder). Voor de Brugstraat, waar meerdere transformatieopgaven spelen, betekent dit dat omvangrijkere transformatieaanvragen per geval worden beoordeeld. In sommige gevallen zijn deze transformaties mogelijk mits het (planologisch) volume niet toeneemt en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Dit plan is daarmee niet langer een onmogelijkheid. Bij de planvorming en transformatie wordt voldaan aan de volgende aspecten van landschappelijke kwaliteitsverbetering:

  • opheffen van de volledige horecabestemming
  • verbreding van de doorgang / verbetering zicht naar achteren (weliswaar beperkt);
  • vergroening van het achterterrein;
  • openbaar toegankelijk pad tussen Brugstraat en Molenpad, als onderdeel van een wandelpadennetwerk;
  • groene overgang / inrichting naar het achterliggende landschap.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Stedenbouwkundige visie 'Uitbreiding Vinkel'.

Nota Wonen 2012

Toetsingskader

Het woonbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is vastgelegd in de Nota Wonen 2012 die is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 september 2012. De ambitie voor het woonbeleid van 's-Hertogenbosch is het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven. Er wordt gestreefd naar een stad waar voldoende, betaalbare en passende woningen zijn en voldoende keuze-mogelijkheden in gevarieerde en sterke buurten waarin mensen zich thuis kunnen voelen.

Deze ambitie is in de Nota Wonen 2012 uitgewerkt in vier speerpunten van beleid: voldoende woningen, betaalbaar wonen, passend wonen, in sterke en vitale buurten.

Woonagenda 2017/2018

Toetsingskader

Naast de Nota Wonen 2012 is in april 2017 de Woonagenda 2017/2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Het betreft de actualisatie van het woonbeleid zoals geformuleerd in de Nota Wonen (die nog steeds van toepassing blijft). De belangrijkste uitgangspunten van de Woonagenda zijn:

  • Opgave 1 - Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus;
  • Opgave 2 - Betaalbaar en bereikbaar wonen: balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad;
  • Opgave 3 - Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden;
  • Opgave 4 - Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving.

Speerpunten woonagenda 2019/2020

Op 2 april 2019 heeft de raad de Speerpunten woonagenda 2019/2020 vastgesteld. Het betreft een aantal accenten in het woonbeleid, waarbij de ambitie en opgaven uit de woonagenda 2017/2018 gecontinueerd worden.
Er zijn voor deze periode 8 speerpunten benoemd, waaronder

  • Bestaande woningbouwplannen en nieuwe initiatieven maximaal te ondersteunen en stimuleren om een zo hoog mogelijke woningproductie te verkrijgen.
  • Versnellen van projecten in sociale woningbouw.
  • Het verbeteren van de betaalbaarheid en bereikbaarheid voor starters en middeninkomensgroepen.

Woonwensenonderzoek

Uit het Woonwensenonderzoek 2015 (voor o.a. Vinkel) blijkt bovendien dat huishoudens er steeds meer voor kiezen om kleiner te gaan wonen). Als we naar de huidige woningvoorraad van Vinkel kijken (cijfers 2019), zien we dat er nog steeds zeer weinig appartementen zijn, en vrijwel geen in de huursector. De woningvraag die blijkt uit het Woonwensenonderzoek 2015 is dus nog steeds relevant. 

Doorwerking plan(gebied) woonbeleid

Voorliggend initiatief ziet op inbreiding en herstructurering van een bestaande locatie. Het bouwplan streeft zuinig, zorgvuldig en multifunctioneel gebruik na. Geen uitbreiding, wel inbreiding, transformatie, herontwikkeling, herstructurering en verdichting.

Daarnaast draagt dit initiatief bij aan verschillende speerpunten van het beleid. De nieuwe levensloopbestendige wooneenheden zijn geschikt voor senioren, eventueel met een zorgbehoefte, en eventueel starters. Dit aanbod draagt ook bij aan betaalbaarheid en bereikbaarheid voor starters en middeninkomensgroepen.

Het zijn steeds meer starters en senioren die op zoek zijn naar een nieuwe woning. In Vinkel zijn er weinig goedkope starters- en seniorenwoningen beschikbaar. Er is dan ook vooral behoefte aan goedkopere woningen op kleinere kavels. Voorliggend plan voorziet hierin.

De ontwikkeling is in lijn met het streven van de gemeente 's-Hertogenbosch naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare, gevarieerde en passende woningen. Het plan komt daarmee tegemoet aan een actuele behoefte en wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Nota Wonen, Woonagenda 2017/2018 en de Speerpunten woonagenda 2019/2020.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan / Actualisatie Koersnota Verkeer (vastgesteld sep 2017)

Toetsingskader

De gemeente voormalige Maasdonk heeft alle wegen duurzaam veilig gecategoriseerd. Daarom vallen alle wegen binnen de bebouwde kom binnen een 30 km/uur regime.

Doorwerking plan(gebied)

De maximumsnelheid op de Brugstraat bedraagt 30 km/uur. Met onderhavig plan wordt geen afbreuk gedaan aan de maatregelen en doelstellingen die gemeente voor ogen heeft op het gebied van verkeer en vervoer. In paragraaf 4.13 wordt nader ingegaan op de aspecten mobiliteit (verkeer en parkeren) en infrastructuur in relatie tot de voorgenomen planontwikkeling.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan en de Actualisatie Koersnota Verkeer.

Nota Parkeernormering 2016

Toetsingskader

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de "Nota Parkeernormering 2016" dat op 21 september 2016 is vastgesteld. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie en per stadsdeel gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. De kom Vinkel is in de Nota ingedeeld in "restbebouwde kom (overige kernen)" (zone 5).

Doorwerking plan(gebied)

In het bestemmingsplan is het beleid uit de Nota Parkeernormering 2016 indirect vertaald. In de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. In paragraaf 4.13 wordt nader ingegaan op de aspecten mobiliteit (verkeer en parkeren) en infrastructuur in relatie tot de voorgenomen planontwikkeling.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Nota parkeernormering 2016.

Waterplan 2016

Toetsingskader

In het Waterplan 2016 staat wat de komende jaren moet gebeuren voor een robuust, klimaatbestendig en mooi watersysteem. Het Waterplan is het 'koepelplan' dat richting geeft aan de activiteiten van de waterpartners op het gebied van water(beheer) in 's-Hertogenbosch. Met dit Waterplan vervolgt de gemeente de koers zoals die in het eerste waterplan, al in 2001 is ingezet. Het Waterplan 2016 is onderschreven door de waterpartners: Waterschap Aa en Maas, Waterschap De Dommel, Brabant Water en gemeente 's-Hertogenbosch.

De waterambities in 's-Hertogenbosch zijn samengevat in de kernbegrippen:

• Een veilig watersysteem biedt bescherming tegen hoogwater vanuit de Maas en de regionale beken Aa en Dommel. Ofwel behoud van 'droge voeten'.

• Een klimaatbestendig watersysteem in de stad. Het bebouwd gebied werkt als een spons en is bestendig tegen zowel hevige regenbuien als perioden van droogte. Een klimaatbestendige stad vermindert extreme hitte door verkoeling en schaduw.

Mooi en beleefbaar oppervlaktewater van goede kwaliteit met ecologische waar-den. Op en om het water is ruimte voor natuur en recreatie. De Bossche identiteit als vestingstad en van de buitengebieden versterken we door verdere ontwikkeling van (de beleving van) het cultuurhistorisch erfgoed.

Robuust beheer van het riool- en het watersysteem. Het afvalwaterbeheer wordt doelmatig uitgevoerd. Het rioolsysteem is zo ontworpen dat het is voorbereid op toekomstige ontwikkelingen. Het watersysteem willen we zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze inrichten en laten functioneren. We reduceren het energiegebruik en (her)gebruiken duurzame materialen.

• Bescherming van bronnen van kwalitatief gezond en voldoende grondwater en drinkwater. Maar ook: vermijden van overlast door grondwater.

Doorwerking plan(gebied)

In (water)paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect in relatie tot het onderlig-gende bouwplan.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in het Waterplan 2016.

Bomenbeleidsplan

Toetsingskader

Op 20 september 2017 heeft de gemeente het Bomenbeleidsplan 2017 vastgesteld. Een evenwichtige omgang met groen en bomen door de gemeente past bij dit belang. In het bomenbeleidsplan staat op welke manier de gemeente omgaat met bomen en waarom.

In het bomenbeleidsplan worden de bomen in de gemeente ingedeeld in categorieën. Zo ontstaat een beeld over welke bomen het behouden waard zijn en op welke manier. Het bomenbeleidsplan gaat uit van vier categorieën:

1. monumentale bomen;

2. waardevolle houtopstanden;

3. structuren;

4. sfeervlakken en sfeerbomen.

Het bomenbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch is juridisch uitgewerkt in de Bomenverordening 2017. Dit beleid treedt in werking zodra de zogenaamde Groene Kaart is vastgesteld. Tot die tijd geldt het Bomenbeleid en verordening uit 2010. Deze gaat ook uit van een soortgelijke systematiek Monumentale bomen, boomstructuren en sfeerbomen. Naar verwachting treedt het Bomenbeleid uit 2017 op korte termijn in werking. Derhalve wordt daaraan getoetst.

Als een vergunning voor het vellen van houtopstanden (in de volksmond bekend als kapvergunning) binnenkomt, wordt de reguliere vergunningsprocedure doorlopen. Bij het toetsen worden afwegingen onderbouwd door consequent dezelfde onderwerpen te beoordelen. Daarbij wordt een waardering voor boombehoud en de verwijderingsgronden tegenover elkaar gezet. Het is belangrijk de bomenverordening te handhaven. Naast handhavers zijn ook burgers de 'oren en ogen' van de gemeente. Als een melding van illegale velling binnenkomt, vindt een controle plaats en indien nodig wordt een handhavingstraject gestart.

Doorwerking plan(gebied)

In dit Bomenbeleidsplan 2017 is ook de kom Vinkel meegenomen. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom (zie navolgende uitsnede waarop het plangebied met een rode pijl is aangewezen). In de bomenbeleidsplan zijn de boomstructuren langs de Brugstraat opgenomen in de zogenaamde Groene Kaart. Deze kaart is nog niet definitief; onderstaand is een indicatieve kaart opgenomen. Met voorliggend (bestemmings)plan blijven deze boomstructuren onverkort gehandhaafd. Binnen het plangebied komen geen bomen voor. Ten behoeve van de realisatie van het onderliggende bouwplan worden derhalve geen bomen gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0018.png"

Figuur 14: Groene Kaart behorende bij Bomenbeleidsplan 2017 - illustratieve kaart (nog niet definitief)

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in het Bomenbeleidsplan 2017.

Nota Grondbeleid

Toetsingskader

In de Nota Grondbeleid 2005 (februari 2005) stelde de Gemeenteraad primair de kaders vast voor het door het college te voeren grondbeleid. Grondbeleid wordt door de gemeente 's-Hertogenbosch gezien als het beleid dat ten behoeve van de gemeentelijke doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening, streeft naar het creëren van ruimte voor wonen, werken, winkelen en recreëren in zowel uitleggebieden als bestaand stedelijk gebied, door het oppakken of ondersteunen van concrete ontwikkelinitiatieven.

In de Nota Grondbeleid zijn vastgelegd: de kaders voor actief en passief grondbeleid, het prijsbeleid, de financiële grondslagen, het risicomanagement en de mate waarin voorzieningen worden opgenomen in de grondexploitatie.

Doorwerking plan(gebied)

In paragraaf 6.1 (economische uitvoerbaarheid) wordt aandacht besteed aan de financieel-economische uitvoerbaarheid van dit plan.

Conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Nota Grondbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieu - en ruimtelijke waardentoets

4.1 Inleiding

De ruimtelijke ontwikkeling dient praktisch uitvoerbaar te zijn. In dit kader is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan alle ruimtelijke en milieu-hygiënische (deel)aspecten.

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De beleidsvelden groeien naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies, zoals bedrijfsactiviteiten, ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals woningen.

Dit hoofdstuk gaat in op de milieu-hygiënische en ruimtelijke aspecten die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen. De resultaten van de kwalitatieve onderzoeken naar de milieukundige haalbaarheid worden beschreven en er wordt aan de andere – ruimtelijk relevante – waarden en omgevingsaspecten, zoals verkeer, parkeren en mobiliteit, getoetst. De thema's die aan bod komen, hebben direct of indirect betrekking op de voorgenomen planontwikkeling.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving.

De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie.

Doorwerking plan(gebied)

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan c.q. onderliggend bouwplan is door De Roever Omgevingsadvies een onderzoek naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai en een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd.

De integrale rapportage wegverkeerslawaai en het aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels zijn respectievelijk als bijlagen 2 en 3 opgenomen. De conclusies luiden als volgt:

In dit onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de te realiseren appartementen aan de Brugstraat 43 te Vinkel berekend. Er is geen hogere waardenprocedure noodzakelijk, aangezien het plangebied niet binnen de geluidzone van wegen ligt. Niettemin moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden getoetst op het geluidsaspect.

Uit het onderzoek blijkt dat de (formeel niet van toepassing zijnde) voorkeursgrenswaarde bij de volgende appartementen wordt overschreden:

  • appartementen 1, 2, 11 en 12 op de begane grond;
  • appartementen 13, 14, 23 en 24 op de eerste verdieping;
  • appartementen 25 en 26 op de tweede verdieping.

In paragraaf 3.6 van het akoestisch onderzoek is toegelicht dat elk van de appartementen, mede door de toepassing van inspringende balkons en loggia's, beschikt over een geluidluwe zijde. Ook wordt hierdoor een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarnaast is sprake van een gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte. Gelet op het voorgaande, is het plan in overeenstemming met het geluidbeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

De geluidimpact van het transportbedrijf aan de Brugstraat 46 komt hierna in paragraaf 4.3 aan bod. Echter, de voertuigbewegingen van het bedrijf zijn meegenomen in het onderzoek wegverkeerslawaai zoals opgenomen in bijlage 2. In de directe omgeving van de planlocatie zijn verder geen bedrijven gelegen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Er is geen geluidzone industrielawaai aanwezig nabij het plangebied. (Nader) akoestisch onderzoek naar de gevolgen van industrielawaai niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

In de directe omgeving van de planlocatie is geen actieve spoorlijn gelegen. Nader onderzoek naar de gevolgen van spoorweglawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Vliegtuiglawaai

De planlocatie is niet gelegen nabij een (militair) vliegveld. Nader onderzoek naar de gevolgen van vliegtuiglawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Stiltegebieden

Blijkens de kaarten, behorend bij de Milieuverordening Noord-Brabant, is de planlocatie niet gelegen in of nabij een stiltecentrum.

Conclusie

Conclusie is dat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie en de directe omgeving is gewaarborgd.

4.3 Milieuzonering / hinderlijke bedrijvigheid

Toetsingskader

Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen:

1. omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied;

2. omgevingstype gemengd gebied.

Ad. 1

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsre-creatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Ad. 2

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Doorwerking plan(gebied)

Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan spelen standaard de volgende vragen:

• Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?

• Worden omliggende bedrijven (onevenredig) in hun belangen geschaad?

Om een antwoord te geven op deze vragen is een inventarisatie gemaakt van de milieubelastende en milieugevoelige functies in de omgeving.

Geur

Nabij het plangebied ligt de (rund)veehouderij aan Brugstraat 36. Het plangebied ligt binnen de richtafstand behorende bij het aspect geur van deze rundveehouderij. Emissiepunten van stallen liggen op voldoende afstand van te realiseren appartementen. Bovendien zijn bestaande woningen op kortere afstand van dit bedrijf gelegen. Het project vindt plaats buiten de geurcontour van het bedrijf, gezien de lage geuremissie (712 ouE/s). Ten aanzien van de achtergrondbelasting is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat, aangezien er geen andere bedrijven met een relevante geuremissie in de omgeving zijn gelegen.

Omdat de te realiseren woningen buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van omliggende veehouderijen worden geprojecteerd, is geen sprake van een belemmering voor de veehouderijen.

Naar aanleiding van een inspraakreactie van de inrichting aan Brugstraat 36 is zekerheidshalve een nader onderzoek uitgevoerd op dit aspect: “Onderzoek geur veehouderijen, geurcontour en geuronderbouwing”, 31 augustus 2018, De Roever Omgevingsadvies, zie bijlage 4. Uit dit rapport blijkt dat er in de nieuwe situatie tengevolge van het plan een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat zal zijn. De beoordeling van de voorgrondbelasting is als 'zeer goed' gegeven, de beoordeling van de achtergrondbelasting 'goed'. Ook wordt voldaan aan de zogenoemde gevel-gevelafstand van 50 meter. Volgens de geldende gemeentelijke geurverordening geldt een vaste afstandsnorm van 100 meter. Voor deze locatie wordt het aanvaardbaar geacht deze vaste afstand van 100 naar 50 meter te halveren, gelet op het bovenstaande, en omdat het in lijn is met andere locaties waarvoor halveringen in de verordening zijn vastgelegd.

Ook blijkt dat de veehouderij aan de Brugstraat 36 al beperkt is vanwege bestaande geurgevoelige objecten, namelijk de woningen Brugstraat 41 en 46. Vanwege de aanwezigheid van deze bestaande woningen in de omgeving zal de geursituatie ten aanzien van de veehouderij in de toekomst niet verslechteren. De woningen liggen op kortere afstand van de veehouderij dan het te realiseren appartementengebouw. De veehouderij wordt daarom niet in haar belangen geschaad. Gelet op bovenstaande, vormt geur van veehouderijen geen belemmering voor het plan.

Milieuzonering (categorie-indeling bedrijven)

Uitgegaan wordt van het omgevingstype gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van verscheidene functies (waaronder kleine bedrijvigheid), direct naast woningen. De richtafstanden kunnen hierdoor met één afstandstrap worden verkleind.

Het plangebied ligt binnen de richtafstand behorende bij het aspect geluid van het transportbedrijf aan de Brugstraat 46. De belangrijkste geluidbronnen vormen voertuigbewegingen (onder andere met vrachtwagens). Het woon- en verblijfsklimaat ten aanzien van alle voertuigbewegingen over de Brugstraat komt aan bod in het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Brugstraat 43 Vinkel', De Roever Omgevingsadvies (bijlage 2). Zoals al in paragraaf 4.2 vermeld, wordt met de uitgangspunten en geluidwerende voorzieningen zoals benoemd in het rapport (zoals loggia's en inspringende balkons), voldaan aan de nieuwbouweisen met betrekking tot de geluidwering van de gevels.

Naar aanleiding van een inspraakreactie van de inspreker van Brugstraat 46, is zekerheidshalve een nadere akoestische toets uitgevoerd naar het industrielawaai van de inrichting aan de Brugstraat 46. Dit onderzoek, 'Memo akoestische gevolgen transportbedrijf Van der Donk, Brugstraat 46', De Roever Omgevingsadvies is opgenomen in bijlage 5. Uit de nadere toets blijkt enerzijds dat een acceptabel woon en verblijfklimaat ter plaatse van de gewenste appartementen aan de Brugstraat 43 te Vinkel gegarandeerd wordt. Ook kan worden gesteld dat het transportbedrijf niet in haar belangen wordt geschaad, gelet op de maximale geluidnormen die van toepassing zijn conform het Activiteitenbesluit, in samenhang met bestaande woningen die dichterbij het bedrijf zijn gelegen dan de te realiseren woningen.

Het plangebied ligt verder niet binnen de richtafstand behorende bij het aspect geluid van Café / Zaal Den Driehoek aan de Brugstraat 34. De afstand van Den Driehoek tot het nieuwe appartementengebouw bedraagt circa 90 meter, terwijl een grootste in acht te nemen afstand van 30 meter wordt geadviseerd – voor geluid – in het geval milieucategorie 2-object, zijnde Café / Zaal Den Driehoek.

Conclusie

In de nabijheid van het plangebied komt geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor het initiatief. Daarnaast levert het initiatief ook geen belemmering op voor omliggende agrarische bedrijven en woonfuncties.

In en nabij het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de planvorming (en andersom). Naast de ruimtelijke ordeningsaspecten is verder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim/Wm/Bor) van toepassing. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen waaraan de bedrijven zich dienen te houden om schade, gevaar of hinder naar de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.

Dit betekent dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het plan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het externe veiligheidsbeleid is bedoeld om de risico's voor de omgeving ten aanzien van handelingen met gevaarlijke stoffen te beperken en te beheersen. De wetgeving is gericht op het gebruiken, opslaan en productie van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, als wel het transport van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de richtlijnen ten aanzien van inrichtingen opgenomen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de verplichting opgenomen om in ruimtelijke plannen de ontwikkelingen te toetsen op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Externe veiligheid heeft dus betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een onbeschermd individu overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit plaatsgebonden risico wordt vertaald naar een risicocontour rondom een risicobron (bijvoorbeeld een inrichting of een weg). De maatgevende grens is de 10-6 contour, dit is de kans van 1 op 1 miljoen dat een onbeschermd persoon omkomt per jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico is de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is bedoeld om een inschatting te maken ten aanzien van de maatschappelijke ontwrichting in het geval van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde in de verantwoording (dit betekent dat er gemotiveerd van mag worden afgeweken).

Elke verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron moet verantwoord worden. Hierbij moet ingegaan worden op de wijze waarop deze verandering in het groepsrisico is betrokken bij de besluitvorming. Tevens moeten kwalitatieve aspecten beoordeeld worden, zoals zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Doorwerking plan(gebied)

Externe veiligheid inrichtingen

Aan de hand van de Risicokaart kan in de vorm van een quickscan worden vastgesteld welke bronnen mogelijk een belemmering opleveren voor onderhavig plan. De uitbreiding is niet omsloten door bestaande bedrijvigheid en vormt op geen enkele wijze een risico voor kwetsbare objecten in de omgeving.

Op basis van de Risicokaart kan worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied (binnen ruim 250 meter) geen risicovolle inrichting ligt. Het plangebied ligt derhalve niet binnen PR-contouren en GR-invloedsgebieden van risicovolle (Bevi)inrichtingen.

Het plan heeft geen verhoging van het aantal mensen dat mogelijk wordt blootgesteld aan veiligheidsrisico, tot gevolg. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen die hier invloed op hebben.

Externe veiligheid vervoer

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhan-gen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te wor-den gesteld aan het ruimtegebruik.

Het plangebied is direct gelegen aan de Brugstraat. Voor deze weg is de PR-contour 10-6/jr. niet berekenbaar. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Er ontstaan geen groter veiligheidsrisico en ook geen extra belemmeringen naar de omgeving toe.

Conclusie

Gesteld kan worden dat het voorgenomen plan zelf geen extern veiligheidsrisico vormt. Voor wat betreft externe veiligheid zijn er naar de omgeving toe geen belemmeringen te verwachten. Uitgebreid onderzoek naar externe veiligheid is na deze quickscan dan ook niet nodig.

4.5 (Ondergrondse) infrastructuur / kabels en (buis)leidingen

Toetsingskader

Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Tijdens het transport kunnen dingen misgaan waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor er bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, lichtontvlambaar, of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen.

De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaam-heden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.

Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) is op 1 januari 2011 in werking getreden. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplan opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

Doorwerking plan(gebied)

Besluit externe veiligheid buisleidingen

De risicokaart toont geen aanwezigheid van een (hoge druk) gasleiding op korte afstand van het plangebied.

Overige kabels en (buis)leidingen

Nutsbedrijven eisen dat kabels en leidingen in het openbaar gebied (komen te) liggen. De initiatienemer van onderliggend plan is verplicht zorg te dragen voor een door gemeente en nutsbedrijven geaccordeerde wijze van aansluiting.

Overige zonering

Er zijn in en nabij het plangebied geen waterkeringen, straalpaden of invliegfunnels aanwezig waarvan de aanwezigheid van invloed kan zijn op de ontwikkelingen in het plangebied. Het plangebied ligt ruim buiten de molenbiotoop van molen De Zwaan.

Conclusie

Vanwege het ontbreken van kabels en (buis)leidingen binnen of op korte afstand van het plangebied vormen deze aspecten geen belemmering voor de verdere planontwikkeling. Uitgebreid onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is per 1 juli 2017 gewijzigd. De nieuwe be-oordelingssystematiek moet worden toegepast en worden omschreven. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden van kolom 2 vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd. Dit houdt in dat er voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan een aparte m.e.r.-beoordelingsbeslissing moet worden genomen dat geen m.e.r. nodig is. Dit beslissingsdocument moet vervolgens in de bijlage van de toelichting opgenomen worden.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een m.e.r. nodig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbe-reid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.;

2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

Bij besluiten en plannen over activiteiten die niet op de D-lijst staan, is de vormvrije m.e.r.-beoordeling dus niet nodig.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst).

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan aandacht worden besteed aan het volgende:

  • een globale beschrijving van de ingreep-effectrelaties en dosis-effectrelaties van de voorgenomen activiteit;
  • wat zijn maatgevende effecten van de voorgenomen activiteit? Is er sprake van emissies (bijvoorbeeld van geluid, lucht), verkeersaantrekkende werking e.d.? Wat is het ruimtebeslag?
  • wat is de afstand van de activiteit(en) tot gebieden die gevoelig zijn?
  • zijn er met betrekking tot de activiteit indicatieve invloedsafstanden bekend? (bijvoorbeeld uit het 'groene boekje')
  • waarvoor zijn de gebieden gevoelig? Heeft de voorgenomen activiteit daar invloed op?

Doorwerking plan(gebied)

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het betreft een stedelijk ontwikkelingsproject (cat. D 11.2) welke zowel in kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit staat.

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is door De Roever Omgevingsadvies een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uit deze aanmeldnotitie blijkt dat er, gezien de kenmerken en plaats van de beoogde ontwikkeling in relatie met de potentiële effecten daarvan, geen significante nadelige gevolgen voor het milieu zullen zijn. De integrale aanmeldnotitie is als bijlage 6 opgenomen.

Conclusie

Het Besluit m.e.r. staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaar-heid van het bestemmingsplan.

De Woningwet bepaalt dat alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemtoets uitgevoerd moet worden. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te wonen en werken, onderwijs te geven of te genieten. Voorbeelden van bouwwerken waar sprake is van structureel verblijf door mensen zijn woningen, scholen, kantoren maar ook recreatiewoningen en sportkantines.

Doorwerking plangebied

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan c.q. onderliggend bouwplan is door MILON een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

De conclusie en aanbevelingen luiden (letterlijk) als volgt:

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Er is ten hoogste licht verhoogde concentratie molybdeen aangetroffen. Het wordt waarschijnlijk geacht dat het hier een verhoogde achtergrondwaarde betreft, wat niet uitzonderlijk is voor het grondwater in de provincie Noord-Brabant. Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er ons inziens geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

Vervolgonderzoek naar de licht verhoogde concentratie molybdeen wordt niet zinvol geacht. Geadviseerd wordt om na sloop van de huidige bebouwing een aanvullend bodemonderzoek naar de kwaliteit van de bovengrond onder de bebouwing dient plaats te vinden. Dit verkennend bodemonderzoek is geen bewijsmiddel zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond kan een partijkeuring (AP04) noodzakelijk zijn.

Conclusie

Conclusie is dat er vanuit het aspect bodem(kwaliteit) geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling.

4.8 Water

Toetsingskader

Bij de watertoets gaat het om het verantwoorden van de waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten. Met behulp van de watertoets wordt er naar gestreefd om het waterhuishoudkundig aspect in combinatie met het ruimtelijke beleid toe te passen op het beoogde plangebied, waarbij op basis van de voorgenomen ontwikkelingen gezocht is naar een hydrologisch neutrale oplossingsrichting.

Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd voor wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste uitgangpunten hierbij zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de volgorde 'hergebruik-vasthouden-berging-afvoer'.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Ook voor het Waterschap Aa en Maas is hydrologisch neutraal ontwikkelen speerpunt bij ruimtelijke ingrepen in haar beheersgebied.

Het waterschap heeft een beleidsnota met uitgangspunten ten behoeve van de watertoets. Hierbij staan de volgende principes centraal:

  • wateroverlastvrij bestemmen;
  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling
  • rekening houden met waterschapsbelangen.

De voornoemde principes liggen in lijn met het landelijke beleid ten aanzien van de watertoets. Gestreefd dient te worden naar een waterhuishoudkundig minimaal gelijkwaardige situatie. Het belangrijkste gegeven is het geohydrologisch compenseren van een eventuele toename van verharde oppervlakte, waardoor hemelwater versneld kan worden afgevoerd.

Het Waterschap Aa en Maas maakt gebruik van recent waterrelevant beleid en regelgeving. Een en ander is opgenomen in het nieuwe Waterbeerplan 'waardevol water', Keur oppervlaktewater 2015, Handreiking Watertoets (versie maart 2015). De huidige en toekomstige situatie van het plangebied en gebiedsspecifieke waterbelangen zijn van belang voor de waterparagraaf.

Doorwerking plangebied

Met het bouwplan neemt het verhard, inclusief bebouwd, oppervlak per saldo aanzienlijk af vergeleken met de bestaande situatie. In de bestaande situatie is immers nagenoeg de gehele locatie – circa 4.000 m2 – verhard / bebouwd. In de nieuwe plansituatie zal circa 2.200 m2 worden verhard (gebouw, parkeren, ontsluiting) en circa 530 m2 als tuingrond worden overgedragen aan Brugstraat 41.

De verharding neemt derhalve in totaliteit af, niettemin vereist het gemeentelijk beleid dat er compensatie plaatsvindt. In dit kader treft initiatiefnemer een bergings-/infiltratievoorziening (sloot / wadi) waarmee 160 m3 geborgen kan worden (60 l/m2 verharding + 50% tuin). Hiervoor wordt verwezen naar het landschappelijk inpassings- en inrichtingsplan die is bijgevoegd als bijlage 1. De hydrologisch situatie ter plaatse van het plangebied is derhalve niet alleen gewaarborgd, maar zal significant verbeteren.

Conclusie

Conclusie is dat er vanuit het aspect hydrologie, na het treffen van de voorgestelde maatregelen en voorzieningen, geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat in het plangebied voldoende ruimte is om de voorgestelde hemelwaterberging te realiseren en dat de nadere uitwerking van het watersysteem in nauw overleg met het waterschap wordt uitgewerkt.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op.

Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meege-wogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.

De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grens-waarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

De luchtkwaliteit komt voort uit Europese wet- en regelgeving en de hoofdlijnen van de regelgeving zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Nederlandse wetgeving is opgenomen dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt moet worden welk effect de gewenste ontwikkeling heeft op de luchtkwaliteit. Er zijn echter situaties waarin een ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan (de verslechtering) van de luchtkwaliteit. In het besluit 'niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en in de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) is aangegeven in welke gevallen hiervan sprake is.

Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een ontwikke-ling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 1% op 500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 1.000 woningen worden ge-hanteerd.

Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. In de context van het besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als 'gevoelige bestemming' gezien.

Doorwerking plan(gebied)

Plannen hebben pas een negatief effect op de luchtkwaliteit, zodra de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. Ter vergelijking; een effect op de luchtkwaliteit hoeft pas aangetoond te worden als de bouw van 1.500 woningen of 66.667 m² kantoor en de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie plaatsvindt.

Onderhavig plan heeft uiteraard een veel lagere verkeersaantrekkende functie dan 1.500 nieuwe woningen of 66.667 m² nieuw kantooroppervlakte. Hierdoor valt het plan ruim onder de 3% grens voor PM10 of NO2. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.

Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op aan de planontwikkeling.

Verder geldt dat de planlocatie niet is gelegen binnen een zone van 300 meter vanaf de rand van een Rijksweg en ook niet (meer) binnen een zone van 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat woningen niet als 'gevoelige bestemmingen' gezien, zodat het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is.

Volledigheidshalve zijn de verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen ingevoerd in de NIBM-tool (versie 2017). De ingevoerde verkeersbewegingen zijn worst case en daarom in zekere zin te hoog ingezet. Desondanks blijkt ook dat met deze extra verkeersbewegingen er geen nader onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0019.png"

Het bestemmingsplan heeft derhalve geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving van de planlocatie. Andersom hebben de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen in Vinkel ook geen negatieve invloed op het plangebied.

Conclusie

Het bestemmingsplan zelf biedt daarmee geen mogelijkheden om overschrijdingen teniet te doen, noch staat het plan het bereiken van de algemene doelstelling voor luchtkwaliteit in de weg. De realisatie van het bestemmingsplan houdt geen juridisch relevante verslechtering in voor de luchtkwaliteit.

4.10 Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen

Het plangebied ligt binnen een afstand van 2 km van een geitenhouderij. Uit landelijk onderzoek blijkt dat er binnen 2 km van geitenhouderijen iets meer longontsteking voor-komt dan daarbuiten (200 van de 1650 gevallen van longontsteking op de 100.000 inwoners per jaar worden toegeschreven aan een geitenhouderij op minder dan 2 kilometer). De GGD-Brabant heeft hierover in een advies haar zorgen geuit en mede daarom heeft de provincie sinds juli 2017 uit voorzorg, tot meer bekend is, een bouwstop voor geitenhouderijen afgekondigd. Omgekeerd zou dit kunnen betekenen dat nieuwe ontwik-kelingen binnen 2 km van een geitenhouderij deze risico's niet ten goede komen. Naast de verhoogde gezondheidsrisico's kan een geitenhouder zich ook benadeeld voelen bij ontwikkelingen binnen 2 km van zijn geitenhouderij. Op dit moment zijn er geen wettelijke normen of landelijke richtlijnen voor deze problematiek. Het is een aspect waarnaar nader onderzoek wordt verricht. Meer duidelijkheid over mogelijke maatregelen aan de bron wordt pas over 1 à 2 jaar verwacht. Over de huidige stand van zaken heeft de gemeente initiatiefnemer geïnformeerd. Deze is hiervan door de gemeente in kennis gesteld en aanvaardt het procesrisico.

4.11 Flora en fauna

Toetsingskader

Wet natuurbescherming (Wnb)

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. In het Decentralisatieakkoord Natuur (PS2011-778) is afgesproken dat de wetgever de decentralisatie van rijkstaken in het landelijk gebied naar provincies formaliseert. Met de Wnb geeft het Rijk invulling aan de decentralisatieafspraken uit het Decentralisatieakkoord Natuur en het Natuurpact (PS2013-797). De Wnb is daarmee het sluitstuk van de decentralisatie van het natuurbeleid. Het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, wordt vervangen door deze wet. Voordat de Wnb in werking treedt, wil de provincie, om dat te borgen, een aantal regels in de Omgevingsverordening vaststellen. Het betreft regels voor gebieden, soorten en houtopstanden, inclusief de verplichtingen die in de Wet Natuurbescherming zijn opgenomen.

Doorwerking plan(gebied)

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan c.q. onderliggend bouwplan is door Blom Ecologie een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. De integrale rapportage is als bijlage 8 opgenomen. De conclusies luiden (letterlijk) als volgt:

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren.

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.

Tabel: Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0020.png"

Uitvoerbaarheid bestemmingsplan

De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen. Voor deze soortgroep dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).

Conclusie

De realisatie van een appartementencomplex aan de Brugstraat 43 te Vinkel is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Te treffen maatregelen

Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).

Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.

Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.

De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts, geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).

Conclusie

Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient te allen tijde de Zorgplicht in acht te worden genomen. Vanuit het oogpunt van flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.12 Historische kwaliteit

Toetsingskader

Doel van het archeologische onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologische onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Het archeologische onderzoek is verankerd in de Wet op de Archeologische Monumen-tenzorg uit 2007. De uitgangspunten van de wet zijn:

• archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;

• de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling moet in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren;

• bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer.

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of er binnen of rondom het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het eventueel aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is.

Doorwerking plan(gebied)

Archeologie

Op de plangebied rust deels 'geen verwachting' en deels een 'onbekende verwachting' voor het aantreffen van archeologische waarden. De navolgende uitsnede van de archeologische verwachtingenkaart van de voormalige gemeente Maasdonk bevestigt dit. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is rood omlijnd aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0022.png"

Figuur 15: Archeologische verwachtingenkaart

De onbekende verwachting geldt voor de gronden waar – grofweg – de bestaande bebouwing aanwezig is. Voor de plangronden die nu reeds bebouwd zijn geldt dat vanwege de in het verleden uitgevoerde bodemverstoringen (grondverzet e.d.) de kans groot is dat het eventueel aanwezige archeologische bodemarchief al verstoord is. Bovendien geldt er altijd een meldingsplicht, indien er tijdens de bouwgraafwerkzaamheden alsnog archeologische indicatoren aangetroffen worden. Aangezien de nieuwe bebouwingscontour vrijwel over de oude contour ligt, wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht voor dit deel. De nu in het bestemmingsplan Kom Vinkel opgenomen beschermingsregeling voor archeologie wordt ter plaatse van de bebouwing verwijderd. Ter plaatse van de rest van het terrein, dat niet bebouwd zal worden, blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelden. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerkzaamheden toegestaan, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,5 m beneden maaiveld. Ten behoeve van de aan te leggen waterberging zal derhalve een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De globale ligging van het plangebied is op de hierna opgenomen uitsnede van de Cul-tuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant rood omcirkeld aangege-ven. Volgens de waardenkaart heeft het plangebied geen cultuurhistorische relevantie. Het plangebied c.q. de aanwezige bebouwing bezit verder geen monumentale status of een anderszins vastgelegde beeldbepalende kwaliteit. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002388-1401_0023.png"

Figuur 16: Cultuurhistorische waardenkaart

Conclusie

Tot slot kan worden geconcludeerd dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie niet aan de realisatie van het plan in de weg staan.

4.13 Mobiliteit en infrastructuur; verkeer en parkeren

De gemeente 's-Hertogenbosch streeft naar een goede ontsluiting en een goede parkeerbalans op nieuw te ontwikkelen percelen. Voor de planlocatie betekent dit dat de ontsluiting van het terrein afdoende moet zijn en dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd moet en kan worden.

De ontsluiting van het parkeerterrein vindt, ook in de nieuwe plansituatie, plaats op de Brugstraat. De ontsluitingsweg loopt tussen de Brugstraat 41 en 43.

Wat betreft parkeren het volgende. Het plan gaat uit van 26 appartementen in grootte varierend van 59 tot 75 m2 en één appartement van 87 m2. Van deze appartementen zijn op dit moment 10 stuks in de sociale huursector voorzien. Conform de Nota Parkeernormering 2016 van de gemeente 's-Hertogenbosch gelden de volgende normen voor zone 5:

  • Woning 40-80 m2 sociale huur: 1,4 per woning
  • Woning 40-80 m2: 1,6 per woning
  • Woning 80-150 m2 sociale huur: 1,8 per woning

Dit betekent op basis van het huidige programma de volgende behoefte:

  • 10 woningen sociale huur 40-80 m2: 1,4 * 10 = 14
  • 15 woningen 40-80 m2: 1,6 * 15 = 24
  • 1 woning 80-150 m2: 1,8

Er geldt daarmee een totale behoefte van 40 parkeerplaatsen. Het plan voldoet aan deze norm; er worden 40 parkeerplaatsen aangelegd. Mocht het woningbouwprogramma nog wijzigen, dan moet worden voldaan aan de gemeentelijke normen. Dit is geborgd in de planregels.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het bestemmingsplan als juridisch instrument

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen in het plan voorkomen en waarop deze betrekking hebben. De regels geven aan wat de doeleinden zijn van elke bestemming. In aansluiting hierop bevatten de regels bepalingen met betrekking tot de toegelaten bebouwing. Dit alles gerelateerd aan de desbetreffende bestemming. De regels en de verbeelding vormen samen het deel van het bestemmingsplan dat voor een ieder bindend is. De toelichting is niet bindend, maar heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het bestemmingsplan en voor de uitleg van bestemmingen en regels.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen ook digitaal beschikbaar zijn en volledig voldoen aan een aantal standaardeisen die zijn opgenomen in de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012'. Zo dient het bestemmingsplan, behalve aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), te voldoen aan de standaarden die zijn ontwikkeld voor DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Proces-sen):

• IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2012),

• SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012),

• STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten 2012).

Het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd conform de Wabo en deze standaarden.

5.2 Systematiek van de regels

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken met betrekking tot de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

• de digitale raadpleegbaarheid;

• de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012;

• de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De regels zijn volgens de SVPB2012 in vier hoofdstukken als volgt opgesteld:

• inleidende regels;

• bestemmingsregels;

• algemene regels;

• overgangs- en slotregels.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

Op de verbeelding zijn de volgende zaken aangegeven:

• de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;

• de grens van het plangebied;

• aanduidingen.

5.3 Bebouwing algemeen

Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4 Toelichting bestemming

Voor een goed begrip van de regelingen dienen in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.

Agrarisch met waarden

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: agrarische bodemexploitatie, openbare groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en kenmerken van deze gronden.

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en voetpaden en langzaam verkeer, waaronder de benodigde verharding voor de entree voor het gebouw. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 3 meter hoog.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en wegverkeer, fiets- en voetpaden en langzaam verkeer, verblijfsgebied en verblijf, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen. Ter plaatse van de aanuiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' is geen gemotoriseerd verkeer toegestaan, maar uitsluitend langzaam verkeer. Deze regel is opgenomen om extra juridisch te borgen dat gemotoriseerd verkeer geen gebruik kan maken van het Molenpad, dat langs het plangebied loopt.

Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd tot maximaal 30 m2 en met een gezamenlijk oppervlak van 60 m2, met een maximale hoogte van 3 meter.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, huisvesting in verband met mantelzorg, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, tuinen, erven en terreinen en aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd met aan de voorzijde de verplichting voor een tweezijdige kap. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. In totaal zijn 26 woningen toegestaan. Aan de voorzijde geldt een maximale hoogte van 5,5 meter goothoogte, en 10 meter bouwhoogte. Voor het overgrote deel daarachter geldt een maximale bouwhoogte van 6,5 meter.

Waarde - Archeologie 2

Het bestemmingsplan kent ook een regeling ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden, via een dubbelbestemming op het terrein achter de nieuwbouw. Binnen de dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht, indien het werkzaamheden betreffen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter.

Overig

In artikel 11 zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. In de eerste is bepaald dat de plangronden en bouwwerken uitsluitend overeenkomstig de binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen bestemmingsomschrijving mogen worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de landschappelijke inpassing dient te zijn gerealiseerd, overeenkomstig de wijze, zoals opgenomen in bijlage 1.

In de tweede verplichting is bepaald dat het gebruik van de gronden tevens alleen is toegestaan indien binnen 12 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch met Waarden' een jaarrond blijvende groenvoorziening van minimaal 1,5 meter hoog gerealiseerd en in stand gehouden wordt

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding zijn er voor de uitvoerbaarheid van de voorgestane ontwikkeling geen andere kosten voor de gemeente in de exploitatiesfeer. De ontwikkeling bevindt zich op eigen terrein van de initiatiefnemer en komt buiten de directe invloedssfeer van de gemeente tot stand. Alle kosten verbonden aan de realisatie van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal, waaronder planschade, geregeld is. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid geborgd.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat de kaders waarbinnen de gewenste planologische ontwikkeling kan plaatsvinden. De initiatiefnemer kan binnen de stedenbouwkundige en planologische randvoorwaarden zijn plan en een bijbehorende exploitatieopzet uitwerken, waarbij het exploitatierisico geheel bij de initiatiefnemer ligt. De realisatie- en beheerskosten van de uit te werken inrichtingsplannen zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

De procedures tot en met de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wet geregeld. Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Uit de van de verschillende vooroverlegpartners ontvangen reacties, blijkt dat alle vooroverlegpartners kunnen instemmen met het plan.

Inspraak en vervolgfase

Op het voorontwerp bestemmingsplan, ter inzage gelegd vanaf 11 juni 2018, zijn diverse inspraakreacties ontvangen. Naar aanleiding van deze inspraakreacties, is een aantal nadere onderzoeken uitgevoerd, is nader overleg gevoerd met de omgeving, waarbij afspraken zijn gemaakt over het plan en ook grondaankoop is gedaan, en is een beperkte planaanvulling doorgevoerd op het inrichtingsplan. Dit betekent dat het plan nu gedurende zes weken ter inzage kan worden gelegd voor zienswijzen. In deze periode kan iedereen een zienswijze over het ontwerp bestemmingsplan naar voren brengen. Vervolgens zal het plan met eventuele zienswijzen ter vaststelling aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

De inspraakreacties worden hieronder samengevat weergegeven en beantwoord. De volledige versie is te vinden in het Eindverslag Inspraak (bijgevoegd in bijlage 9). De onderwerpen uit de inspraak zijn: onjuiste informatie over de bezwaren, woningbouwbehoefte, verkeer en parkeren, inkijk, privacy en eigendom, relatie met de molen, en mogelijke invloed op nabijgelegen bedrijven.

Insprekers geven aan dat in de stukken (reg.nr. 7959463) is te lezen dat vanuit omwonenden geen overwegende bezwaren tegen het bouwplan zijn gebleken. Maar dit is onjuist.

Het is duidelijk geworden dat omwonenden in de omgeving van het plangebied wel degelijk bezwaren hebben geuit tegen het plan. Wij hadden door de informatie van initiatiefnemer een onvolledig beeld gekregen. Vandaar dat een aantal aspecten verder is onderzocht of nader zijn toegelicht. Bovendien heeft de initiatiefnemer concrete afspraken gemaakt met de directe buren van nr.41 en 45 en ook een aanvulling gedaan op het inrichtingsplan.

Insprekers zetten hun vraagtekens bij de behoefte aan nieuwe woningen in Vinkel.

Naar onze mening past het woningbouwplan binnen de gemeentelijke beleidskaders en voorziet het in een duidelijke behoefte, zoals ook uitgebreid gemotiveerd in het bestemmingsplan.

Insprekers vrezen een aanmerkelijke toename van dagelijkse verkeersbewegingen en hebben bezwaar op het nieuwe verkeersplateau. Verder zou geen rekening zijn gehouden met bezoekers en personeel van de molen die zou kunnen parkeren op terrein van Brugstraat 43. Ook is verzocht om geen toegang voor auto's te maken naar het Molenpad.

De verandering van horecafunctie (discotheek) naar wonen betekent dat gedurende de week er weliswaar een beperkte toename is van verkeer maar het maximaal aantal bewegingen is ruim lager dan de verkeersgeneratie van de planologisch aanwezige horecafunctie (in het weekend). Drempels vormen een snelheidsremmende maatregel. De gemeente acht de ingreep noodzakelijk en van belang voor omwonenden.

Vanwege deze inspraakreactie, is contact gelegd met Stichting Vinkelse Molen. Zij heeft daarop een brief gestuurd, waarin zij afziet van gebruik van de overeenkomst. Bezoekers van de molen parkeren nabij restaurant Den Driehoek. Dit voorziet voldoende in de parkeerbehoefte voor de molen, zoals ook onderbouwd in het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk, Herziening Molen de Zwaan. Bezoekers van de molen zullen en hoeven niet te parkeren op het terrein van Brugstraat 43. Er komt daarnaast een groot houten hek dat de doorgang voor autoverkeer onmogelijk maakt.

Insprekers voeren aan dat het vanuit nieuwbouw op de eerste verdieping volledige inkijk ontstaat in de achtertuinen van de drie insprekers (nrs. 39, 41 en 45). Ook is het niet toegestaan binnen 2 meter van de erfgrens een gebouw te voorzien van ramen zonder toestemming. Inspreker voert aan dat delen van het nieuwe bestemmingsplan in eigendom zijn van inspreker, maar zijn meegenomen in dit plan.

De gemeente was in de veronderstelling gebracht dat over deze aspecten overeenstemming was. Wij hadden door de informatie van initiatiefnemer een onvolledig beeld gekregen.

Initiatiefnemers hebben vervolgens nader overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de directe buren om aantasting van inkijk en privacy op te lossen. Zo is met de eigenaar van nr. 41 overeenstemming bereikt over aankoop van het woonperceel door initiatiefnemers. De insprekers van nr. 39 zijn inmiddels verhuisd. De nieuwe eigenaar daarvan heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. Verder wordt op beide erfgrenzen van insprekers (nrs. 41 en 45) gekozen voor een haag van lei-laurier, jaarrond groen, die de inkijk vanaf de verdieping op de naburige percelen beperkt / wegneemt.

Met de eigenaar van nr. 45 is overeenstemming bereikt over de aankoop van een 3,5 meter breed stuk grond naast het plan, waardoor het oorspronkelijke plan kan worden gehandhaafd. Verder is met deze inspreker ook overeenstemming bereikt over het verwijderen van de functieaanduiding intensieve dagrecreatie, op de gronden die in eigendom zijn van inspreker.

Een inspreker stelt dat het plan zich bevindt binnen de werking van de molenbiotoop. Een aantal insprekers vinden het ook opmerkelijk dat het pand mag worden gebouwd tegen een groene, ecologische zone en het molenterrein aan.

Er is navraag gedaan bij de Stichting Vinkelse Molen. De Stichting heeft daarop een brief gestuurd, waarin zij aangeeft geen bezwaar te hebben tegen het plan, omdat zij verwacht dat het bouwplan geen invloed zal hebben op het functioneren van de molen. De molenbelangen worden niet geschaad.

De nieuwbouw wordt gebouwd op de huidige positie van de bestaande bebouwing. Het plan ligt niet tegen de molen aan, maar op ca. 350 meter afstand, net als van de ecologische zone. Het zicht op de molen wordt vanuit geen enkele richting verminderd.

Een nabijgelegen transportbedrijf vreest dat het plan zal leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering en tot aantasting van het leefklimaat van de nieuwe woningen.

Daarom is zekerheidshalve de geluidbelasting van het transportbedrijf op het plan nader beschouwd. Gelet op de geluidnormen, in samenhang met bestaande woningen die al dichterbij liggen dan de nieuw op te richten appartementen, leidt het plan niet tot een beperking van het bedrijf.

Ter plaatse van de nieuwbouw wordt een acceptabel woon -en verblijfklimaat gegarandeerd.

Een nabijgelegen agrarisch bedrijf vindt dat de uitvoerbaarheid op het aspect geur onvoldoende is onderbouwd.

Uit een nader rapport blijkt dat er in de nieuwe situatie door het plan er een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat zal zijn; en dat de veehouderij niet in haar belangen wordt geschaad.

Zienswijzenfase

Op het ontwerpbestemmingsplan, ter inzage gelegd vanaf 11 maart 2019, zijn vijf zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn beantwoord in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Nota zienswijzen bestemmingsplan Herontwikkeling Brugstraat 43, Vinkel'. Naar aanleiding van de zienswijzen, zijn twee kleine wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. Er zijn twee aanduidingen opgenomen: een functieaanduiding 'Overige zone - groen' binnen de bestemmingen Wonen en Agrarisch met Waarden en een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' in de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Hoofdstuk 7 Slotconclusie

Hoofdstuk 7 Slotconclusie

In dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige, landschappelijke en milieukundige effecten van het plan. Gemotiveerd is dat het plan zich verhoudt, zowel in negatieve als positieve zin, tot de aanwezige functies en waarden in het plangebied en de directe omgeving ervan.

Aan de volgende voorwaarden is voldaan:

• het motiveren van de afwijking van de geldende bestemming middels het opstellen van onderliggend bestemmingsplan;

• het met een bestemmingsplan aantonen van de ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieuhygiënische aanvaardbaarheid.

Met dit bestemmingsplan is nu een planologische en juridische basis gelegd om de noodzakelijke omgevingsvergunning(en) te kunnen verlenen en daarmee het onderliggende plan te kunnen realiseren.