direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Maasdonk 2012, herziening Kaathoven 11 Vinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002351-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om formeel gevolg te kunnen geven aan de splitsing van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij ter plaatse van Kaathoven 11 te Vinkel in twee wooneenheden. Momenteel is de boerderij al door twee huishoudens in gebruik, maar dit is planologisch niet op die manier geregeld. Omdat formeel nu sprake is van een illegale situatie wensen de gemeente ’s-Hertogenbosch en de eigenaren dat e.e.a. formeel goed geregeld wordt. Hiervoor is het noodzakelijk dat middels een ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het de splitsing van de woonboerderij in twee wooneenheden vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing motiveert dit zowel ruimtelijk als milieutechnisch. De aan Kaathoven 11 te Vinkel gelegen cultuurhistorisch waardevolle boerderij kent nog veel originele details, zowel aan de binnen- als buitenzijde. De precieze oprichtingsdatum van de boerderij is niet bekend, maar hij stamt ten minste uit de vroege 19de eeuw. Om, onder andere het beheer en onderhoud op peil te kunnen houden is het idee opgevat om de boerderij te splitsen in twee wooneenheden. Hieronder zijn enkele foto’s van het object weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0002.png"

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de voormalige gemeente Maasdonk, nu gemeente ’s-Hertogenbosch, ten zuiden van de kern Vinkel. Het plangebied wordt gevormd door een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente NULAND, sectie C, nummer 3172, met een grootte van ca. 9082 m2. Hieronder is een uitsnede van de kadastrale ondergrond opgenomen met daarop het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0003.png"

De dorpskern Vinkel is gelegen in het oosten van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Het dorp heeft een agrarische achtergrond en is ontstaan uit een oost-west georiënteerd bebouwigngslint op een verhoging in het landschap. Het plangebied is net buiten de bebouwingsconcentratie ‘Kaathoven’ gelegen, welke is ontstaan vanuit kleine clusters die in de loop der tijd naar elkaar toe gegroeid zijn. Centraal in de bebouwingsconcentratie is sprake van een dichte groepering met bedrijfsbebouwing, die voor het gebied als grootschalig te kenmerken is.

De landschappelijke onderleggers voor dit gebied zijn dekzandruggen, zand en eerdgronden en humusrijke oude akkers. Het landschap bestaat uit kleine bospercelen,kleine beekjes, houtwallen, oude akkers, struwelen en lanen. Het gebied is reeds geruime tijd onderhevig aan veranderingen, mede door de schaalvergroting in de landbouw. Hierdoor verandert het gebied dat voorheen primair in gebruik was voor agrarische functies naar een gebied met verschillende nieuwe functies naast elkaar.

Het plangebied is centraal gelegen tussen ’s-Hertogenbosch, Vinkel, Loosbroek, Vorstenbosch, Heeswijk-Dinther, Middelrode en Berlicum in. Het Kaathoven vormt onderdeel van de verbindingsroute dwars door het buitengebied tussen ’s-Hertogenbosch en Loosbroek.

De ligging en begrenzing van het plangebied zijn globaal weergegeven op onderstaande afbeeldingen (zie het rode en blauwe pijltje en de rode omlijning).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0004.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Maasdonk 2012’. Dit bestemmingsplan is in eerste instantie vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdonk d.d. 29 januari 2013 en later nog eens opnieuw vastgesteld op 23 april 2014.

De huidige enkelbestemming van het gehele plangebied is ‘Wonen’. De op de verbeelding als ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn op onderhavige locatie bestemd voor:

  • wonen;
  • één paardenbak per bestemmingsvlak waarvan de oppervlakte niet meer mag

bedragen dan 800 m2, met daarbij behorende lichtmasten;

  • aan huis gebonden beroepen en bed & breakfast in de woning en/of bijgebouw,

mits:

    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
    • 3. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

  • aan huis gebonden bedrijf in een bijgebouw van de woning, mits:
    • 1. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 80 m2;
    • 2. het een activiteit betreft uit maximaal categorie 2 van de in Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen activiteiten;
    • 3. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft;
    • 4. de goede verkeersafwikkeling gewaarborgd blijft en op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden bedrijf;
    • 6. geen buitenopslag plaatsvindt;
    • 7. er geen sprake is van een publieksaantrekkende werking.

  • met de daarbijbehorende:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. verkeersvoorzieningen;
    • 3. nutsvoorzieningen;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning toegestaan. Geen sprake is van de aanduiding ‘wonen uitgesloten’ of ‘maximum aantaal wooneenheden’, wat betekent dat ter plaatse één woning is toegestaan. Ook is op het gehele plangebied de dubbelbestemming: waarde – Archeologie hoge verwachting van toepassing. Dit betekent dat het verboden is binnen het plangebied zonder dat middels een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad of dat eventuele archeologische resten zijn veiliggesteld grondwerken uit te voeren zoals uitgraven, afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,30 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 200 m2.

Hieronder is een uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl van het vigerende bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied weergegeven. Zie blauwe pijl voor de locatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0005.png"

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bevat 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 de toekomstige situatie meer gedetailleerd uiteengezet worden. In de hoofdstukken 3 en 4 komen het beleid en de randvoorwaarden die in acht moeten worden genomen aan bod. Hoofdstuk 5 betreft de juridisch bestuurlijke paragraaf en hoofdstuk 6 de haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Toekomstige situatie

De bestaande en beoogde situatie wijken niet veel van elkaar af. Met name omdat een en ander reeds is gesplitst en voor twee huishoudens in gebruik is, maar ook omdat de uiterlijke verschijningsvorm weinig wijzigingen ten opzichte van de voormalige situatie (voor de interne verbouwing van het stalgedeelte tot woning) heeft ondergaan. Aan het gevelbeeld is sinds de huidige eigenaren de boerderij in bezit kregen vrijwel niets gewijzigd, alleen aan de achterzijde is de opening waar zich de voormalige staldeur bevond ietwat vergroot om meer daglicht in het voormalige staldeel te verkrijgen. Daarbij komt dat het hier gaat om een kortgevelboerderij waarbij het kenmerkend is dat het woongedeelte voor in de boerderij aan de straat gelegen is. Dit is blijvend, waarbij intern ook nog diverse authentieke details aanwezig zijn. Het achterste gedeelte van de woonboerderij – de voormalige stal – betreft de tweede woning. Hier is/zal het op het eerste oog uiteraard niet meer zichtbaar (zijn) dat dit voorheen een stal was. Het erf en de daarbij behorende bebouwing en beplanting zal niet gewijzigd worden. Een en ander blijft eruit zien als zijnde één woning. Er is geen situatieschets van de beoogde situatieopgenomen, omdat deze optisch niet afwijkt van de huidige situatie.

2.2 Stedenbouw

Aan de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing en het erf zal vrijwel niks gewijzigd worden. De bijgebouwen behorende bij de huidige woning zullen formeel ook gesplitst/ opgedeeld worden, maar dit heeft ook geen uiterlijke wijzigingen tot gevolg.

Daarbij zal de bestaande inrit/ erfindeling gehandhaafd blijven, waardoor ook de inrichting van het perceel/ erf niet zal wijzigen.

Samengevat, wijzigt de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing en het erf vrijwel niet. Op basis daarvan wordt aangenomen dat de stedenbouwkundige situatie aanvaardbaar is.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied is gelegen aan het ‘Kaathoven’, een doorgaande (typische buitengebied) weg met fietsgedeelte waar 60-km per uur gereden mag worden. Onderhavig initiatief leidt tot extra verkeersbewegingen, maar dit is niet in betekenende mate. Het gaat om het toevoegen van één wooneenheid en de daarmee standaard gepaard gaande verkeersbewegingen van personenauto’s en fietsverkeer. De reeds aanwezige infrastructuur kan dit prima afwikkelen. Het wegprofiel en de ontsluiting zijn afdoende.

Parkeren

De nota ‘Parkeernormering 2016’ stelt voor woningen zoals onderhavige een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Uitgangspunt hierbij is dat deze op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het aanleggen van parkeerplaatsen. Er is ter plaatse reeds sprake van minimaal 4 parkeerplaatsen waarmee voldaan wordt aan de nota ‘Parkeernormering 2016’.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, volgt onder ander de Nota Ruimte op. Het Rijk heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) op 14 maart 2012 vastgesteld, met het daarbij behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 13 maart 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. In deze structuurvisie, staan de plannen van het Rijk voor ruimte en mobiliteit. Er wordt aangegeven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende tijd wil investeren en op welke wijze de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.


Onder het motto 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' streeft het kabinet tot 2028 (middellange termijn) naar de volgende drie hoofddoelstellingen:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige leefomgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden door het Rijk de onderwerpen van nationaal belang benoemd.


Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Belangrijk hierin is de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ziet er als volgt uit.

Deze ladder dient in geval van bestemmingsplannen (of andere ruimtelijke besluiten) die na 1 oktober 2012 nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken zorgvuldig doorlopen te worden.


In dit geval gaat het om het splitsen van een cultuurhistorische waardevolle woonboerderij in twee wooneenheden. Het plan is kleinschalig, het betreft nl. de toevoeging van slechts één nieuwe woning. Het betreft hier met name daarom geen stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het kader van de SVIR en geformuleerd in de Bro, artikel 1.1.1 onder punt i: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of een zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen" en tot uiting komt in jurisprudentie hierover. In het aangehaalde artikel van de Bro is het begrip woningbouwlocaties niet nader gedefinieerd. Uit jurisprudentie blijkt vervolgens dat één of enkele woningen niet gezien kunnen worden als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 en ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4).

De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft voor onderhavige ontwikkeling dan ook niet nader doorlopen te worden. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, verder kent deze ruimtelijke onderbouwing geen belemmeringen in het kader van de SVIR. Gesteld kan worden dat e.e.a. passend is binnen de SVIR.

3.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels besluit ruimtelijke ordening (Barro/Rarro)/AMvB Ruimte

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011; en is op 30 december 2011 in werking getreden (Stb. 2011, nr. 391). Het Barro wordt ook wel de AMvB Ruimte genoemd. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.


Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.


Per 1 oktober 2012 is de 1e aanvulling (en aanpassing) die een uitbreiding van de van toepassing zijnde onderwerpen van nationaal belang betrof op het Barro in werking getreden. De wijziging van het Rarro dat hiermee vergezeld ging is tegelijkertijd ook in werking getreden.


Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling zijn er geen regels uit het Barro van toepassing.


3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO 2010 vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Deze partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. De grootste wijzigingen ten opzichte van de vigerende provinciale structuurvisie hebben te maken met 'De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers' en met 'Brabant als onderdeel van de top van de Europese kennis- en innovatieregio'.


De provincie wil, meer dan voorheen, het denken en handelen van burgers en ondernemers vertrekpunt laten zijn voor ontwikkelingen. De overheid stuurt daarbij vanuit een heldere visie op randvoorwaarden, die burgers, ondernemers en hun organisaties invullen en realiseren. Maatschappelijke participatie wordt de focus, de overheid neemt het oplossen van maatschappelijke problemen niet over, maar ondersteunt deze. De provincie daagt burgers en ondernemers uit om bij te dragen aan een vitaal Brabant. Een onderdeel hiervan is de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. Voor een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau is onder andere een sterke agglomeratiekracht nodig. De provincie wil zich daarom meer gaan richten op het versterken van het stedelijk netwerk in Brabant (samen met alle overige betrokken partijen). Verder bevat de nieuwe structuurvisie zaken die de voormalige structuurvisie ook al bevatte. Zo geeft de provincie Noord-Brabant in haar structuurvisie nog steeds de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid weer, is de visie bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie en biedt het een basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Er wordt aandacht besteed aan zaken zoals concentratie van verstedelijking, zuinig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en de concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.


Op de structurenkaart, welke onderdeel is van de structuurvisie worden alle gebieden in Noord-Brabant globaal aangeduid. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn diverse aspecten van belang om tegen de achtergrond van de provinciale structuurvisie te bespreken, namelijk de relatie van het initiatief met het gemengd landelijk gebied, het mozaieklandschap, de aanduiding als economisch kenniscluster en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.


Het gemengd landelijk gebied is in eerste instantie bedoeld voor agrarische functies, maar er wordt ook ruimte geboden voor niet-agrarische functies. Ontwikkelingen ten behoeve van bijvoorbeeld wonen of werken zijn mogelijk mits rekening wordt gehouden met de aanwezige kwaliteiten en functies in de omgeving. Onderhavige ontwikkeling, niet-agrarisch van aard, houdt rekening met de kwaliteiten en functies van de omgeving en is daardoor passend.


De provincie Noord-Brabant onderscheidt op basis van sterke tradities binnen de Brabantse economie en de kansen op het wereldtoneel diverse economische clusters. Om die clusters te versterken is het economisch programma 2020 vastgesteld. Samen met ondernemers, onderwijsinstellingen en betrokken overheden wordt invulling gegeven aan de ondersteuning van die clusters. Het ruimtelijke faciliteren van deze clusters is een belangrijke bouwsteen in deze aanpak. Onderhavige ontwikkeling staat niet op gespannen voet met de ambitie ten aanzien van de economische clusters.


Aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en behoud en herstel van het mozaieklandschap wordt voldaan door 'less is more', er wordt in het plangebied geen nieuwe 'buitenruimte' in beslag genomen door bijvoorbeeld de bouw van een extra bijgebouw voor de tweede wooneenheid. Het huidige bijgebouw wordt evenals de woonboerderij gesplitst. Aangaande kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geïnvesteerd in behoud/ herstel van cultuurhistorische waarden.


De structuurvisie incl. kaart is vertaald in een verordening welke aangeeft wat op welke plekken in Noord-Brabant wel en niet kan. Hieronder wordt daarover meer aangegeven.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

Het beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is door de provincie Noord-Brabant vertaald in een provinciale planologische verordening. De Verordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten van de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het proviniciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De Verordening Ruimte is op 17 december 2010 vastgesteld en op 1 maart 2011 in werking getreden. De verordening is in februari 2014 en juli 2015 geactualiseerd.

In de verordening is het plangebied aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'. Zie onderstaande uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl. Het blauwe pijltje geeft de locatie van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0006.png"

Daar het initiatief over 'Wonen' gaat zijn de volgende regels (artikel 7.7 Vr 2014) van toepassing.

  • 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat:
  • a. alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan;
  • b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwperceel mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
  • a. De noodzaak vanwege de aard van de bedrijfsvoering aanwezig is;
  • b. De noodzaak van deze nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder aanwezige, inmiddels afgestoten bedrijfswoning.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
  • a. De bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bouwperceel, mits is verzekerd dat:


I. De bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
II. Overtollige bebouwing wordt gesloopt.

  • b. De vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing, waarbij artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) niet van toepassing is.
  • 4. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een burgerwoning als bedrijfswoning, mits de woning binnen het bouwperceel van het bedrijf wordt gebracht en daarmee een ruimtelijke eenheid vormt.
  • 5. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:
  • a. Er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • b. Overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  • 6. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan voorzien in een éénmalige vergroting van de inhoud van een solitaire recreatiewoning met ten hoogste 10% van de op grond van het per 1 maart 2011 geldende bestemmingsplan toegelaten inhoud.


Op onderhavig initiatief is van bovenstaand artikel (7.7 Vr 2014) lid 3 onder b van toepassing. Het betreft hier nl. een cultuurhistorisch waardevolle boerderij (daarop wordt later in deze ruimtelijke onderbouwing nader ingegaan), die gesplitst zal worden in twee wooneenheden. Zonder de splitsing te realiseren kan niet verzekerd worden dat de boerderij op lange termijn in al zijn glorie behouden kan blijven. De boerderij heeft formeel (bestemmingsplantechnisch gezien) nog geen beschermde status en zal daarom, naast de bouwaanduiding 'twee-aaneen (tae)' ook de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' krijgen. Uit voorgaande blijkt dat het initiatief passend is in het 'Gemengd landelijk gebied'.


Naast bovenstaande gelden ook algemene regels uit de Vr2014. In onderhavige situatie gaat het dan om artikel 3.1 en 3.2.


Voor wat betreft artikel 3.1 'Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit' het volgende. Er is sprake van een landschappelijk inpassingsplan, daarover bij de onderbouwing van artikel 3.2 'kwaliteitsverbetering van het landschap' meer. Toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, waardoor het noodzakelijk is dat van een bestaand bouwperceel gebruik gemaakt wordt. Daarvan is sprake. Er is geen sprake van uitbreiding van het op grond van het vigerende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag. De ladder voor duurzame verstedelijking is in acht genomen (zie eerder in deze ruimtelijke onderbouwing). Gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, nieuwbouw/ nieuw ruimtebeslag is niet aan de orde. De bebouwing is passend in het gebied omdat het gaat om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, verder is rekening gehouden met de afwikkeling van het personen- en goederenvervoer (is eerder in deze ruimtelijke onderbouwing aan de orde gekomen) en met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving (bodem, water, archeologie, et cetera). Dit wordt in het volgende hoofdstuk onderbouwd.


Voor wat betreft artikel 3.2 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' het volgende. Een ruimtelijk besluit dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. In de toelichting van een bestemmingsplan moet verantwoord worden hoe de verbetering is geborgd en het past binnen de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het gebied. De bedoelde fysieke verbetering kan o.a. het volgende zijn:


a) de landschappelijke inpassing van bebouwing, voor zover expliciet vereist op grond van deze verordening;
b) het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
c) activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
d) het wegnemen van verharding;
e) het slopen van bebouwing;
f) een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. Naast bovenstaande is het ook mogelijk om een financiële bijdrage te leveren.


Een en ander met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap is in het Regionaal Ruimtelijk Overleg tussen gemeente en provincie nader uitgewerkt. Op basis van deze nadere uitwerking, welke is vervat in een landschapsinvesteringsregeling, wordt onderhavig initiatief (splitsing cultuurhistorisch waardevolle bebouwing) aangemerkt als een 'Categorie 1 - ontwikkeling'. Dit houdt in dat voor het initiatief geen inpassing of tegenpresatie geleverd hoeft te worden. De kwaliteitsverbetering houdt nl. het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden in.

De ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale Verordening ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie buitengebied Maasdonk

Kaathoven 11 te Vinkel is binnen de structuurvisie Buitengebied Maasdonk gelegen in een gebied dat aangeduid is als GHS-Landbouw. In dergelijke gebieden behoudt de landbouw haar bestaansrecht, maar de bedrijfsontwikkelingen zijn afhankelijk van de mogelijkheid tot bescherming en behoud van kwetsbare natuurwaarden en landschappelijke waarden. In het gebied ten zuidoosten van Vinkel - onderhavig gebied - moet het landbouwkundig gebruik nadrukkelijk worden afgestemd op de aanwezige en aangrenzende natuurwaarden. Dit gebied is grotendeels aangemerkt als extensiveringsgebied Natuur. Daar het in onderhavige situatie gaat over 'Wonen' is bovenstaande niet direct van toepassing.


Ten aanzien van 'Wonen' meldt de structuurvisie het volgende:


De aanwezigheid van diverse burgerwoningen in het buitengebied wordt als een gegeven aanvaard. Deze zullen zals zodanig in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Woningsplitsing (verbouwen tot twee afzonderlijke, zelfstandige woningen met eigen voordeuren, eigen huisnummers) wordt niet toegestaan. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin door splitsing een voormalig boerderijgebouw (woning met aangebouwde deel) kan worden behouden en de overtollige bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor zal een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan worden opgenomen. Deze mogelijkheid wordt niet toegestaan in het landbouwontwikkelingsgebied en op duurzame locaties in het verwevingsgebied, aangezien daar de belangen van de landbouw prevaleren. Inwoning (twee huishoudens wonen in één woning; uiterlijk blijft sprake van één woning, overwegend gemeenschappelijke voorzieningen) daarentegen kan wel worden geaccepteerd. Woningen waarin al sprake is van inwoning, worden logischerwijze ook beschouwd als één woning, omdat anders niet kan worden voorkomen dat twee zelfstandige woningen ontstaan. Inwoning betekent overigens nadrukkeljk niet dat er ook een dubbele hoeveelheid bijgebouwen is toegestaan (immers het wordt beschouwd als één woning).


Het geldende beleid richt zich op het zo min mogelijk toestaan van nieuwe (burger)woningen in het buitengebied. Een uitzondering hierop vormt woningsplitsing zoals hierboven aangegeven en toepassing van de ruimte voor ruimte regeling.

In onderhavige situatie is sprake van een woningsplitsing - niet gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied - waarbij het gaat om een voormalig boerderijgebouw (woning met aangebouwde deel).

Onderhavig plan is dus passend in de Structuurvisie Buitengebied Maasdonk.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012

Op onderhavige locatie vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012'. Dit bestemmingsplan is in eerste instantie vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdonk d.d. 29 januari 2013 en later nog eens opnieuw vastgesteld op 23 april 2014. In dat bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen t.a.v. splitsing van woningen:

Artikel 31.2 - Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een bestaande woning, zoals bedoeld in artikel 20 'Wonen', in twee zelfstandige woningen, mits:

  • a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • b. de splitsing gericht is op het behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing;
  • c. omliggende (agrarische) bedrijvigheid door de woningsplitsing niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd;
  • d. uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
  • e. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de gesplitste woningen;
  • f. uit milieukundig en cultuurhistorisch bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • g. er niet eerder woningsplitsing heeft plaatsgevonden;
  • h. indien het gezamenlijke oppervlak van vrijstaande bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2 mag, bij sloop van de vrijstaande bijgebouwen, de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen worden verhoogd met 50% van de te slopen oppervlakte aan bijgebouwen. Het maximaal toegestaan oppervlak van vrijstaande bijgebouwen bedraagt, na sloop, 200 m2 per woning.


In onderhavige situatie kan niet voldaan worden aan het gestelde onder 'a.', er is namelijk geen sprake van een aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Daar er wel cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, wil de gemeente 's-Hertogenbosch wel medewerking verlenen aan een splitsing ter plaatse van Kaathoven 11 te Vinkel, maar dient een andere procedure dan een wijzigingsplan gelopen te worden. De voorwaarden zoals gesteld in artikel 31.2 zijn wel van toepassing. Hierna zal dan ook onderbouwd worden dat aan de voorwaarden zoals in dat artikel gesteld kan worden voldaan.


Ad a.) er is sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, er is echter geen aanduiding opgenomen. Hierover later in deze ruimtelijke onderbouwing meer.
Ad b.) de splitsing is absoluut gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Als er geen twee huishoudens in onderhavige boerderij wonen is het onderhoud e.d. financieel gezien niet haalbaar.
Ad c.) omliggende agrarische bedrijvigheid wordt niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Het volgende hoofdstuk van deze ruimtelijke onderbouwing gaat daar nader op in.
Ad d.) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat v.w.b. het aspect geur. Hierop wordt nader ingegaan in het volgende hoofdstuk.
Ad e.) voldaan kan worden aan de gestelde geluidsnormen zoals opgenomen in de Wgh. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan.
Ad f.) de bodem is geschikt voor het beoogde gebruik. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan.
Ad g.) er heeft niet eerder een woningsplitsing plaatsgevonden.
Ad h.) sprake is van ca. 400 m2 bebouwing totaal. Voldaan wordt aan het maximum aantal toegestane vierkante meters aan bijgebouwen. Geen sprake hoeft daarom te zijn van sloop.


Voldaan wordt aan alle sub's, behalve a., van artikel 31.2 van het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012.



Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen is het van belang dat sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat. Om die reden moet in een bestemmingsplan aannemelijk worden gemaakt dat aan de milieuwetgeving kan worden voldaan. Het milieubeleid bestaat uit diverse wet- en regelgeving, waarvan een deel ruimtelijk relevant is. Deze milieunormen hebben een indirecte (zonering) en directe (sectorale wetgeving die opgenomen wordt in het bestemmingsplan, zoals de Wet Geluidshinder, Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen) werking. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Akoestiek

Beleidskader
De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. De Wet geluidhinder bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Indien een nieuwe geluidsbron mogelijk wordt gemaakt dient volgens de Wet geluidhinder in beeld gebracht te worden of en welke gevolgen dit heeft voor eventuele naastgelegen geluidsgevoelige objecten. Woningen worden als geluidgevoelige objecten aangemerkt.


Consequenties
Op basis van de Wgh is een woning een geluidsgevoelig object. Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wgh): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening).


Wegverkeerslawaai
Het Kaathoven, waaraan de toe te voegen wooneenheid is gelegen, is een weg met een snelheidsregime van 60 km/h. Formeel is deze dan ook zoneringsplichtig. De indicatieve geluidsbelasting op de afgesplitste woning (op 40 meter afstand van deze weg) ligt op zo'n 48 tot 50 dB. Rekening houdend met een aftrek volgens de Wet geluidshinder (art. 110) zal de gevelbelasting op de afgesplitste woning niet boven de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai uitkomen. Uitgaande van een standaard gevelisolatie van 20 dB, wordt in de afgesplitste woning voldaan aan een binnenniveau van 33 dB. In de praktijk zal de geluidsituatie door de afschermende voorste woning optimaler zijn. Gesteld kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Industrielawaai
Nabijgelegen is een loon- en grondverzetbedrijf (Kaathoven 5-7). Voor een dergelijk bedrijf geldt o.b.v. de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ('SBI-2008'-code: 016, b.o. < 500 m2) t.a.v. geluid een richtafstand van 30 meter. Gemeten vanaf het bestemmingsvlak van het loon- en grondverzetbedrijf totaan de dichtsbijgelegen gevel van onderhavige woning is sprake van een afstand van 40 meter. Geluid t.g.v. industrielawaai levert geen belemmering op voor onderhavige woonfunctie. Andersom levert het ook geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van het bedrijf omdat tussen het bedrijf en het plangebied reeds een woonbestemming gelegen is.


Wat verder weg, maar wel in de nabijheid, is een hoveniersbedrijf (Kaathoven 14) gelegen. Voor een dergelijk bedrijf geldt o.b.v. de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ('SBI-2008'-code: 016, b.o. < 500 m2) t.a.v. geluid een richtafstand van 30 meter. Gemeten vanaf het bestemmingsvlak van het hoveniersbedrijf totaan de dichtsbijgelegen gevel van onderhavige woning is sprake van een afstand van 415 meter. Geluid t.g.v. industrielawaai levert geen belemmering op voor onderhavige woonfunctie. Andersom levert de ontwikkeling - gezien de grote afstand - ook geen belemmering op voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Luchtverkeers- en spoorweglawaai
Er is geen onderzoek naar luchtverkeers- en/ of spoorweglawaai uitgevoerd, omdat de ontwikkeling niet is gelegen in de geluidszone van een aanvliegroute van een vliegveld of in de nabijheid van het spoor. Onderzoek hiernaar is derhalve niet nodig.


Geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Beleidskader
Sinds 1 september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Valetta (Malta, 1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:

  • het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem;
  • de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (veroorzakerprincipe);
  • de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijke ordeningsproces.


De gemeente 's-Hertogenbosch (voormalige gemeente Maasdonk) heeft ervoor gekozen om in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz, 2007) en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008) een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch. Deze is/ wordt vertaald in het bestemmingsplan. Dat is ook gebeurd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012' door het opnemen van vrijstellingscriteria en dubbelbestemmingen t.b.v. het beschermen van aanwezige archeologische waarden.


Consequenties
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012' heeft het plangebied op basis van de archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Dit betekent dat het verboden is binnen het plangebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerken uit te uitvoeren zoals uitgraven, afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,30 meter beneden peil en met een oppervlakte groter dan 200 m².


Omdat ter plaatse van onderhavig plangebied geen grondwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, is nader archeologisch onderzoek niet benodigd. De regels die gepaard gaan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' blijven dan ook onverkort van toepassing.


Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.3.2 Cultuurhistorie

Beleidskader
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Met deze wet wil de Rijksoverheid de monumentenzorg moderniseren. De drie pijlers van de MoMo zijn:

  • 1. nieuwe bestemmingen voor oude gebouwen;
  • 2. eenvoudige regelgeving voor eigenaren van monumenten;
  • 3. cultuurhistorie onderdeel van ruimtelijke plannen.


Wat betreft het opstellen van een ruimtelijk plan, onder andere een bestemmingsplan, is vooral punt 3 van toepassing. Hierbij gaat het erom dat de koppeling tussen erfgoed en ruimte versterkt wordt. Vanaf 1 januari 2012 dient voortaan in ieder bestemmingsplan aangegeven te worden welke cultuurhistorische waarden (zoals monumenten en archeologische vindplaatsen) er in de gemeente aanwezig zijn en hoe de gemeente deze wil beschermen. Hierdoor kunnen burgers en belanghebbenden in een vroeg stadium aangeven of er cultureel erfgoed is dat bescherming verdient. Dit hoeft niet te wachten totdat iemand een vergunningaanvraag doet voor het gebied. Ook is het voor ontwikkelaars van tevoren duidelijk hoe de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden wil beschermen.


Consequenties
In het plangebied zelf liggen geen gemeentelijke of rijksmonumenten, wel is sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Hiertoe heeft de gemeente 's-Hertogenbosch onderzoek gedaan en een memo opgesteld. Zie bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing en onderstaand citaat uit deze memo:


"De boerderij aan Kaathoven 11 is gesitueerd aan de zuidzijde van de weg, die vanuit het westelijk gelegen gelijknamige buurtschap in oostelijke richting naar het dorp Loosbroek loopt. Op basis van kadastrale- en topografische kaarten blijkt dat op deze positie op het erf al in ieder geval sinds de vroege 19de eeuw bebouwing aanwezig is. Het grondvlak is wel deels gewijzigd wat een gedeeltelijk vernieuwing niet uitsluit. De bebouwing, zoals die nu herkenbaar is, bestaat uit een kortgevel boerderij onder een afgewolfd zadeldak met deels een pannen- en rietbedekking. De boerderij staat niet aangemerkt als een beschermd monument maar bezit vanwege zijn verschijningsvorm, situering en het oorspronkelijke karakter bouw- en cultuurhistorische waarden. De verschijningsvorm met kenmerkende elementen doet vermoeden dat we hier te maken hebben met een boerderij die ten minste terug gaat tot de vroege 19de eeuw maar ook ouder kan zijn. Deze en andere boerderijen gelegen in het gebied ten zuiden van de kern Vinkel en nabij het buurtschap Kaathoven vormen het tastbare en herkenbare cultureel erfgoed van dit landelijk gebied."


Op basis hiervan kan gesteld worden dat sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en splitsing van de boerderij - op basis van provinciaal en gemeentelijk beleid - om die reden in de rede ligt.


Cultuurhistorische waarden vormen geen belemmering voor het plan, maar zullen ermee juist behouden worden.

4.4 Bedrijven en milieuzonering


Beleidskader
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woning(en) een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Consequenties
In de omgeving van het plangebied is één voor het plan relevant bedrijf gelegen, namelijk een loon- en grondverzetbedrijf aan Kaathoven 5-7. Op een afstand van 415 meter ligt nog een hoveniersbedrijf (Kaathoven 14) en op meer dan 500 meter zijn nog diverse agrarische bedrijven gelegen. Deze laatsten (hoveniersbedrijf en agrarische bedrijven) zijn voor onderhavig plan door de grote afstand totaan het plangebied niet direct relevant te noemen omdat de bijbehorende richtafstanden (o.b.v. VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering) kleiner zijn dan de feitelijke afstanden.


Op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering gelden voor het loon- en grondverzetbedrijf met 'SBI-2008'-code: 016, b.o. < 500 m2 t.a.v. geur, stof, geluid en gevaar de volgende respectievelijke richtafstanden: 30, 10, 30 en 10 meter. Gemeten vanaf het bestemmingsvlak van het loon- en grondverzetbedrijf totaan de dichtsbijgelegen gevel van onderhavige woning is sprake van een afstand van 40 meter. Dit betekent dat het bedrijf geen belemmering oplevert voor onderhavige woonfunctie en de woonfunctie geen belemmering oplevert voor het bedrijf.


Het bedrijf wordt niet in haar uitbreidingsmogelijkheden beperkt, omdat reeds sprake is van een woonbestemming ter plaatse en sprake is van een dichterbij gelegen woonbestemming. Sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Bodem

Beleidskader

Vastgelegd is dat in bestemmingsplannen moet worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Voor het betrekken van bodeminformatie bij het opstellen van bestemmingsplannen zijn enkele vragen relevant:

  • is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren;
  • zijn er gezondheids- of ecologische risico's en gebruiksbeperkingen voor de beoogde functies;
  • wat zijn de mogelijkheden om er tijdig iets aan te doen in termen van resultaten, kosten en kostendragers.


Consequenties
In geval van onderhavig initiatief is geen sprake van nieuwbouwactiviteiten, er worden formeel slechts interne verbouwactiviteiten verricht. Ook de bestemming wijzigt niet. De te verbouwen ruimtes worden reeds gebruikt voor bewoning. Er wordt momenteel dus al verbleven. Door het huidige gebruik en de geringe grootte van het plan zonder nieuwbouwactiviteiten kan nader bodemonderzoek t.b.v. de toets bodemkwaliteit daarom achterwege blijven.

Bodem vormt geen belemmering voor het plan.


4.6 Externe Veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteiten betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere LPG-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

In het kader van externe veiligheid zijn twee maatstaven van belang; te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Consequenties
De geplande woning betreft een kwetsbaar object binnen de externe veiligheidswet- en regelgeving. Ten zuidenoosten van het plangebied, op circa 700 meter afstand bevindt zich een risicovol bedrijf dat valt onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Onderhavige ontwikkeling bevindt zicht ver buiten de PR- en GR-contour van dit bedrijf. Het bedoelde bedrijf vormt daarmee geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Anderzijds zal het plan ook geen belangen van het bedrijf schaden. Hieronder is een uitsnede van de risicokaart weergegeven met daarop de afstand tussen het plangebied en risicovolle bedrijf aangegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002351-1401_0007.png"

Op meer dan 500 meter bevinden zich ook nog andere risicovolle bedrijven en ondergrondse buisleidingen. De kleinschaligheid van het plan en de grootte van de afstand tussen de ontwikkeling en de omliggende bedrijven en buisleidingen leidt ertoe dat er geen sprake is een met onderhavig plan gepaard gaand noemenswaardig significant risico.


De externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig plan.


4.7 Flora- en Fauna

Beleidskader
De vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn zijn richtlijnen van de Europese Unie waarin aangegeven wordt welke soorten en welke typen natuurgebieden beschermd moeten worden door de lidstaten. De Vogelrichtlijn, 2 april 1979, bevat een lijst van 187 zeldzame soorten of bedreigde vogelsoorten. Voor deze vogelsoorten en voor belangrijke overwinteringsgebieden van trekvogels zijn vogelrichtlijngebieden aangewezen. De Habitatrichtlijn dateert uit 1992. Hierin staat de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats centraal. In de bijlagen van de Habitatrichtlijn worden 500 plantensoorten, 200 diersoorten (geen vogels, omdat die al onder de vogelrichtlijn vallen) en 198 habitats genoemd. Ook voor de Habitatrichtlijn zijn Habitatrichtlijngebieden aangewezen. De gebieden die vallen onder beide richtlijnen moeten uitgroeien tot een Europees netwerk van natuurgebieden. Dit netwerk wordt Natura 2000 genoemd. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De natuurbeschermingswet regelt gebiedsbescherming, de Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.


Als gevolg van het in werking treden van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 heeft de natuurtoets een zwaarder karakter gekregen in de ruimtelijke ordening. Ruimtelijke ingrepen mogen geen schade toebrengen aan beschermde dier- en plantensoorten en beschermde natuurgebieden.


Consequenties
In onderhavig plangebied zal niet ingrijpend gebouwd (nieuw ruimtebeslag) of gesloopt worden en zal ook geen natuur worden verwijderd (bomenkap, verwijderen struiken, o.i.d.). Wel is sprake (geweest) van een interne verbouwing van een gedeelte van een bestaand pand ter vestiging van een tweede wooneenheid (splitsing woonboerderij). Gezien de kleinschaligheid van het plan (interne verbouwing) en het feit dat de activiteiten reeds plaats hebben gevonden is een onderzoek naar flora- en fauna niet zinvol.


Flora- en fauna vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Kabels en leidingen

Naar verwachting zijn in de directe omgeving van de projectlocatie geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor het plan. In het vigerende bestemmingsplan worden geen kabels- en leidingen beschermd.


Grondwerkzaamheden zijn geen onderdeel van het plan, maar mochten deze onderhoopt toch plaats gaan vinden dan zal te zijner tijd voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIC-melding opgevraagd moeten worden bij de betrokken netwerk-/leidingbeheerders.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleidskader

De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn. Het gaat om het volgende:

De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.


Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaald stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.


In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 1% op 500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 1.000 woningen worden gehanteerd.


Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden.


Consequenties
Het plan bevat de toevoeging van één nieuwe wooneenheid. Het gemiddelde aantal motorvoertuigenbewegingen voor een dergelijke woning is circa 10 per etmaal per woning. Daar in het plangebied nu sprake is van één woning en dit er twee worden, zal door de ontwikkeling sprake zijn van een lichte verkeerstoename. Het aantal extra voertuigbewegingen zal echter nooit het omslagpunt van 1200 per etmaal bereiken. Wat betekent dat onderhavig plan niet in betekenende mate zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan hoeft wettelijk niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek (naar de gevolgen van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit) is derhalve niet nodig.

Ook is geen onderzoek naar de huidige luchtkwaliteit benodigd. Onderhavige ontwikkeling betreft namelijk geen ontwikkeling voor een kwetsbare doelgroep zoals ouderen, kinderen of zieken. Geen sprake is nl. van een kinderdagverblijf, bejaarden- en verzorgingshuis et cetera.


Uit het gemeentelijke monitoringsprogramma (Promil-Spatial) blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en fijn stof (PM10) hier onder de 25 microgram/m3 liggen, dus ruim beneden de geldende grenswaarden (jaargemiddeld) van 40 microgram/m3. Hieruit kan worden aangenomen dat ook de concentratie voor ultrafijnstof (PM2,5) ruim beneden de geldende grenswaarde ligt. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.


Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm.


Luchtkwaliteit levert geen beperking en/of belemmeringen op voor het plan.

4.10 Water

Beleidskader
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de Waterwet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen waarin waterbelangen spelen. De watertoets bewaakt de waterkwaliteit en waterkwantiteit. Een watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen. Waterhuishoudkundige aspecten zijn onder meer veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging. De watertoets heeft betrekking op alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.


De watertoets heeft als doel om water als ordenend principe een rol te laten spelen bij ruimtelijke plannen, door alle relevante waterhuishoudkundige aspecten vroegtijdelijk te betrekken bij de planvorming. De watertoets is vanaf november 2003 wettelijk verankerd. De leidraad van de watertoets is het doorlopen van de drietrapsstrategie voor de omgang met water: vasthouden, bergen, afvoeren. Ook waterkwaliteit, schaarste, verdroging en het tegengaan van verzilting kunnen relevante onderwerpen zijn waarmee rekening gehouden dient te worden. In het watertoetsproces zijn drie stadia te onderscheiden:

  • 1. een informatiemoment waarbij de waterbeheerder informatie over de plannen ontvangt (vooroverleg);
  • 2. een formeel adviesmoment waarop de waterbeheerder zijn advies geeft (ter inzage periode ontwerpwijzigingsplan);
  • 3. een beslismoment waarop het bevoegd gezag aangeeft wat zij met het advies doet (vaststelling wijzigingsplan door college van B&W).


Consequenties

Op de www.dewatertoets.nl is de digitale watertoets ingevuld. Hiervan zijn drie mogelijke uitkomsten/ procedures:

  • Geen waterbelang: Er is een functiewijziging zonder relevante wateraspecten
  • Verkorte procedure: U heeft een klein plan met weinig relevante wateraspecten
  • Normale procedure: U heeft een groot plan met meerdere relevante wateraspecten.


Na het invullen van de digitale watertoets werd direct aangegeven dat met het ruimtelijk plan geen belang van het waterschap is gemoeid (geen waterbelang) en dat het waterschap geen op- of aanmerkingen heeft op het plan. Bijgevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing treft u het toetsresultaat en de samenvatting van www.dewatertoets.nl aan (bijlage 2).


Afvalwater
Aangaande de afvoer van afvalwater is de gemeente bevoegd gezag. In het buitengebied wordt gebruik gemaakt van mechanische riolering. Deze is aangelegd voor het inzamelen en transport van huishoudelijk afvalwater en is niet bedoeld voor afstromend hemelwater. Het uitgangspunt hierbij is de capaciteit die gelijk gesteld wordt aan een maximaal debiet van 1 m3/h en dat vervolgens maximaal 5 keer één uur per etmaal.


De fysieke situatie ter plaatse zal door de formele splitsing niet wijzigen, omdat e.e.a. binnen het terrein wordt gecombineerd (is reeds gebeurd). Feitelijk zal ook geen sprake zijn van lozing van meer afvalwater (de woning is reeds door twee huishoudens in gebruik). Theoretisch gezien is echter wel sprake van meer afvalwaterlozing, omdat het aantal bewoners door de splitsing toeneemt/ toe kan nemen. Echter, ook na de formele splitsing wordt theoretisch gezien niet meer dan de gestelde capaciteit aan m3's afvalwater geloosd, waardoor het aspect afvalwater geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling.


Water vormt geen belemmering voor het plan.





4.11 Geur

Beleidskader
Belangrijkste voorwaarden voor de ontwikkeling van geurgevoelige bebouwing (zoals woningen) in de omgeving van veehouderijen is dat voor de (toekomstige) bewoners een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat andere belanghebbenden (veehouders en derden) niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.


Op grond van de vervallen brochure Veehouderij en Hinderwet en circulaire Veehouderij en Stankhinder was sprake van stankcirkels waarbinnen, volgens constante jurisprudentie, geen stankgevoelige bebouwing mocht worden gebouwd. Deze regeling is in 2007 opgevolgd door de Wet geurhinder en veehouderij.


Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) in werking getreden. Deze wet biedt de gemeente de mogelijkheid om een eigen geurhinderbeleid op te stellen. Door de gemeenteraad is een gebiedsvisie en geurverordening vastgesteld.

Voor wat betreft industriële geurhinder geldt ook beleid. Het nationale industriële geurbeleid is vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2005 stelt het rijksbeleid in grote lijnen vast. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Uitgangspunten van het rijksbeleid zijn:
- als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
- als er wel hinder is, worden maatregelen getroffen op basis van het Beste Beschikbare Techniek-principe;
- de gemeente stelt vast welke mate van hinder acceptabel is.


Gemeenten en provincies hebben de bevoegdheid om een eigen geurbeleid vast te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft een eigen geurbeleid voor provinciale bedrijven, de Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft geen eigen industrieel geurbeleid.


Consequenties
Het plangebied ligt in het buitengebied van Vinkel en maakt een geurgevoelige functie mogelijk. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied is geen agrarische bedrijvigheid aanwezig die hinder t.a.v. de nieuwe wooneenheid veroorzaakt. Afstanden van bestaande agrarische bedrijvigheid tot het plangebied zijn dusdanig groot dat overschrijdingen van de geurwaarden, reëel gezien, uit te sluiten zijn. Voldaan wordt aan de minimale afstand tot veehouderijen van 200 meter, zoals deze is opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. De meest dichtbij gelegen veehouderij ligt op ca. 500 meter afstand. Door deze afstand zorgt de nieuwe woning ook niet voor 'uitbreidingsbelemmeringen' voor dit of andere nabijgelegen agrarische bedrijven. De voorgenomen ontwikkeling betreft de toevoeging van één wooneenheid, zodat ook geen hinderlijke activiteiten worden toegevoegd.


Onderhavig plan is wel gelegen in de nabijheid van een niet-agrarisch bedrijf: een Loon- en grondverzetbedrijf (Kaathoven 5-7). Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een dergelijk bedrijf ('SBI-2008'-code: 016, b.o. < 500 m2) t.a.v. geur een richtafstand van 30 meter. Gemeten vanaf het bestemmingsvlak van het hoveniersbedrijf totaan de dichtsbijgelegen gevel van onderhavige woning is sprake van een afstand van 40 meter.

Geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook andersom vormt geur geen belemmering voor de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.


4.12 Milieueffectrapportage (M.E.R.)

Beleidskader
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage, mede in relatie tot bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling, moet voor bepaalde projecten een m.e.r. worden gemaakt of een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Met een m.e.r. worden vooraf de milieugevolgen van een besluit in beeld gebracht.


Consequenties
Onderzocht is of een mer of een mer beoordeling nodig is. In bijlage C en D van het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen voor een project een mer (beoordeling) nodig is. Het toevoegen van één enkele wooneenheid/ woning is niet mer (beoordelings)plichtig


Voor dit initiatief hoeft op grond van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapport te worden gemaakt. Op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling is niet gebleken dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn die leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. Hierbij wijzen wij op wat wij elders in deze toelichting over de afzonderlijke milieuaspecten hebben opgemerkt. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling.


Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Economische haalbaarheid

Naast de kosten voor de interne verbouwing draagt de initiatiefnemer ook zorg voor de kosten om deze ruimtelijke onderbouwing op te stellen, eventuele onderzoeken uit te laten voeren, enzovoort. De kosten die de gemeente maakt (ambtelijke uren en dergelijke) voor het in procedure brengen van een bestemmingsplan worden middels de legesverordening in rekening gebracht bij de initiatiefnemer. Op die manier komen alle kosten die onderhavige ontwikkeling met zich meebrengt voor rekening van de initiatiefnemer.


Uit bovenstaande blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Overleg en maatschappelijke haalbaarheid

De ruimtelijke procedures tot en met de vergunningverlening van een omgevingsvergunning zijn door de wet geregeld.

Onderhavig bestemmingsplan (voorontwerpfase) is in het kader van gemeentelijke inspraakverordening zes weken ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan is daarnaast tegelijkertijd ook in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 6.18 Bor in samenhang met artikel 3.1.1 Bro verzonden aan de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas toegezonden.

Er zijn geen inspraakreacties danwel vooroverlegreacties bij ons binnen gekomen.

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen bij ons binnen gekomen.

5.3 Conclusie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing gaat over een initiatief in het buitengebied van de gemeente 's-Hertogenbosch (Vinkel) en omvat de splitsing van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij in twee wooneenheden. Er wordt geen bebouwing toegevoegd of gesloopt.


Realisatie van het initiatief is mogelijk binnen het beleid van de rijksoverheid en provincie Noord-Brabant. Het initiatief past ook binnen het beleid en de visie van de gemeente 's-Hertogenbosch. Daarnaast voldoet het plan aan de milieuwet- en regelgeving. Het plan kan middels een uitgebreide procedure omgevingsvergunning of bestemmingsplanwijziging gerealiseerd worden.


Geconcludeerd kan worden dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.



Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Planmethode

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.2 Opzet van de planregels

6.2.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012, herziening Kaathoven 11 Vinkel' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken binnen het plangebied.

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal.

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide onderdelen moeten altijd in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 4 Wonen

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het wonen in woonhuizen. Eén en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, ontsluitingspaden en dergelijke.

Artikel 5 Waarde – Archeologie 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de te verwachten (hoge) archeologische waarden van de gronden.

3. Algemene regels

In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels en gebruiksregels alsmede de algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze regels is bijvoorbeeld de Nota Parkeernormering meegenomen voor wat betreft het realiseren en in stand houden van voldoende parkeergelegenheid conform de Nota Parkeernormering 2016. Als deze beleidsregels wijzigen, dan wordt met die wijziging rekening gehouden. Daarnaast zijn afwijkingen meegenomen voor kleine overschrijdingen van maatvoeringsvlakken en voor het afwijking voor wat betreft kleinschalig kamperen.

4. Overgangs- en slotbepaling(en)

In dit hoofdstuk zijn tot slot de bepalingen omtrent overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de slotregel verwoord.