Plan: | Kerkstraat 11 Nuland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002316-1401 |
In de toelichting wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische effecten van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. In de toelichting moet dus blijken hoe het initiatief zich verhoudt – zowel in negatieve als positieve zin – tot de aanwezige functies en waarden op het plangebied en de directe omgeving ervan. In dit kader worden, behalve het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets, alle ruimtelijke en milieukundige aspecten nader beschouwd.
In de toelichting wordt de ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieuhygiënische aanvaardbaarheid aangetoond. Daarnaast wordt ingegaan op de resultaten van het procedure brengen van het voorliggend bestemmingsplan. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt derhalve een planologische en juridische basis gelegd om het bestemmingsplan ten behoeven van het initiatief te kunnen herzien.
Bij de gemeente 's-Hertogenbosch is een verzoek binnen gekomen om planologische medewerking te verlenen aan herstructrurering/inbreiding op het achterperceel Kerkstraat11 te Nuland. Dit perceel ligt in de kern Nuland, voormalige gemeente Maasdonk. Nuland behoort sinds 1 januari 2015 bij de gemeente 's-Hertogenbosch. Op dit moment is op het achterperceel een bedrijfsbestemming voor een scooterreparatiebedrijf gelegen. De initiatiefnemers zijn voornemens de bestaande opstallen op het achterperceel te verwijderen en één nieuwe woning ontwikkelen.
In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de ruimtelijke onderbouwing. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie en het planvoornemen. Hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk-planologische beleidskader. Voor een beschrijving van de milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 behandelt de juridisch bestuurlijke aspecten. De economische uitvoerbaarheid wordt toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaat van het vooroverleg en inspraakprocedure.
Nuland is gelegen tussen de kernen Rosmalen (west) en Geffen (oost), en wordt onder meer ontsloten door de auto-snelweg A59 (zuidzijde). Het perceel Kerkstraat 11 Nuland ligt op de hoek Kerkstraat en Heijcamp te Nuland. Het achtererf komt uit op de voornoemde Heijcamp. Het vormt een onderdeel van de entree van de woonwijk Heiduinen.
Het perceel is circa 18 meter diep en 23,5 meter breed. Op het achtererf zijn enkele bijgebouwen aanwezig. In één daarvan was een scooterreparatiebedrijf gevestigd.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Kernen Maasdonk” van de gemeente Maasdonk, vastgesteld in 2006. Volgens dit bestemmingsplan ligt op het onderhavig plangebied de bestemming 'Wonen' en 'Bedrijven' met de subbestemming 'scooterreparatiebedrijf'. Hieronder staat van het perceel een uitsnede van de plankaart van het nu geldende bestemmingplan.
Verder ligt op het perceel in het “wijzigingsgebied VI”. Binnen dit wijzigingsgebied zou, onder voorwaarden de bestemming gewijzigd kunnen worden ten behoeve van een centrumvoorzieningen functie.
Initiatiefnemers willen het perceel splitsen en op het huidige achtererf een nieuwe woning bouwen. Het toevoegen van een extra woning kan een kwaliteitsverbetering opleveren voor de entree van de Heijcamp. De hoekoplossing bestaat nu uit een schutting en bijgebouwen. Door de diepte van het achtererf is er nu een gat in de gevelwand.
Aangedragen initiatief
Nieuwe situatie
Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheidsverdeling zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts sprake zijn van bemoeienis van Rijk of provincie met de gemeente, indien dat noodzakelijk is vanwege een nationaal respectievelijk provinciaal belang. Rijk en provincies beschikken in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening over dezelfde bevoegdheden als gemeenten om hun eigen ruimtelijke belangen te kunnen uitvoeren.
Daarnaast kunnen het Rijk en de provincies algemeen verbindende regels uitvaardigen en aanwijzingen geven om hun belangen veilig te stellen.
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Eén van de dertien nationale belangen heeft betrekking op 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Het rijk behartigt dit belang met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Onderhavig plan wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro) omdat het betrekking heeft op een woning(bouw)locatie. Er is sprake van een bestemmingsplan een nieuwe woning wordt gebouwd. Deze stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De regionale woningbouwafspraken zijn vastgelegd in de Regionale Agenda's Wonen, onderdeel van het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). 's-Hertogenbosch maakt deel uit van het RRO Noordoost-Brabant. In de Regionale Agenda Wonen voor Noordoost-Brabant d.d. 17 december 2014 is de woningbouwopgave in de gemeente 's-Hertogenbosch begroot op 6.805 woningen in de periode 2014-2024. In de hele regio Noordoost-Brabant gaat het in deze periode om een opgave van 18.900 woningen. Voor de lange termijn - tot 2030 - bedraagt de opgave een kleine 30.000 woningen. Hiertegenover staat een potentiële (netto) woningbouwcapaciteit in de gemeente 's-Hertogenbosch van in totaal circa 8.400 woningen. Hiervan zijn circa 4.000 woningen harde plancapaciteit. Het voorgenomen initiatief, waarin één nieuwe woning wordt ontwikkeld, voorziet, gelet op de harde plancapaciteit in verhouding tot de woningbouwopgave tot 2024 en daarna, in een actuele lokale en regionale behoefte, als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro (a).
De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied (b). Het bepaalde onder (c) is vervolgens dan ook niet relevant. Het project voldoet aan de vereisten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De provincie heeft de hoofdlijnen van het Brabantse ruimtelijke beleid uitgewerkt in de provinciale structuurvisie Ruimtelijke ontwikkeling Noord-Brabant. Het hoofddoel van het provinciaal beleid is en blijft dat zorgvuldig omgegaan moet worden met de ruimte. De provincie streeft naar een duurzame ruimtelijke kwaliteit, waarbij de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten met elkaar in balans zijn. Waardoor het voor eenieder prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Hierbij hanteert de provincie twee leidende principes:
Deze principes geven richting aan het maken van de keuzes van de provincie en spelen een belangrijke rol in de uitwerking van haar belangen.
De provincie heeft haar ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies.
De manier waarop dit perspectief wordt gerealiseerd is opgenomen in de uitvoeringsparagrafen van de structuren. Daarin komen de vier manieren van sturen terug en is af te lezen voor welke wijze van sturen de provincie kiest bij de realisatie van haar doelen. De ruimtelijke structuren zijn opgenomen in het onderdeel "Structuren: ambities, beleid en uitvoering" ('Deel B') van de structuurvisie. Samen vormen ze de provinciale ruimtelijke structuur. Voor dit initiatief spelen de ambities die de provincie heeft in de stedelijke structuur
Ambities stedelijke structuur
De ambities van de provincie aangaande de stedelijke structuur zijn:
Op het initiatief zijn (deels) de volgende elementen uit de ambities van de provincie voor de stedelijke structuren van toepassing:
Concentratie van verstedelijking
De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
Rond de steden is de schaal van de verstedelijkingsopgave van een andere orde, dan in de gebieden aan de randen van Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur. In het kader van de strategische agenda van BrabantStad loopt het traject #Brabant (Versterkt Stedelijk Netwerk Brabant). Het gaat in het bijzonder om de sporen 3 (Bevorderen van internationale bereikbaarheid) en 4 (Versterken van de ruimtelijke structuur van het stedelijk netwerk) uit deze agenda. Er wordt gewerkt aan een gezamenlijke strategie gebaseerd op richtinggevende principes die bijdragen aan de versterking van het Brabantse stedelijk netwerk.
De concentratie van verstedelijking vindt plaats in het zogenaamde 'kralensnoer' van steden (met omliggende kleinere kernen) op de overgang van zand naar klei (van Bergen op Zoom tot aan Oss) en rond de steden op het zand (Eindhoven – Helmond, Tilburg en Uden – Veghel). Hier wordt de bovenlokale groei van de verstedelijking opgevangen.
In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Om de leefomgeving aantrekkelijk te houden, verplaatsen bedrijven die hier qua aard, schaal en functie niet meer bij passen naar werklocaties rond de steden. De leefbaarheid is een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke regionale kwaliteiten de provincie belangrijk vindt.
Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water. Dit om de groei van verstedelijking langs deze infrastructuren beter op elkaar af te stemmen en in te passen in het landschap. De provincie maakt onderscheid in de manier van verstedelijking langs infrastructuur in de steden en daarbuiten. Zo wordt de identiteit van Noord-Brabant, als provincie met sterke steden én een landelijk groen karakter versterkt.
Structurenkaart
Op de Structurenkaart behorende bij de Structuurvisie 2010 (zie hieronder), is te zien dat het plangebied ligt in het "stedelijk concentratiegebied".
Provinciaal beleid stedelijk concentratiegebied
Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
Het stedelijk concentratiegebied vangt per saldo het migratieoverschot van de hele provincie op. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.
Plan in relatie tot structuurvisie
Me het initiatief wordt een bedrijfsbestemming omgezet naar een woning. Het heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in de Structuurvisie. De onderhavige ontwikkeling doet dus geen afbreuk aan de doelstellingen en ambities zoals opgenomen in de Structuurvisie van de provincie Noord-Brabant.
Het beleid uit de Structuurvisie 2010 is verwerkt in de regels die zijn opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 van de provincie. De onderwerpen die in de verordening staan komen dus uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. In de verordening ruimte is een aantal regels opgenomen die van toepassing zijn op onderhavig bestemmingsplan. Deze zullen hierna worden besproken. Telkens wordt een conclusie getrokken over in hoeverre onderhavig bestemmingsplan aansluit bij de beleidskaders in de verordening ruimte.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage moeten leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. De provincie biedt ontwikkelingsruimte in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan het behouden wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe ruimtelijke kwaliteiten.
Voor het plan zijn alleen de thema's "stedelijke ontwikkeling" en "water" van toepassing.
Stedelijke ontwikkeling
Het plangebied ligt in de aanduiding "bestaand stedelijk gebied - stedelijke concentratiegebied" (paarse vlak). Binnen deze aanduiding zijn gemeenten in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. De stedelijke ontwikkeling moet wel gebeuren binnen de grenzen van wet- en regelgeving.
Water
Ook ligt het plangebied binnen de aanduiding "Grondwaterbeschermingsgebied" (gearceerde aanduiding). Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt bij nieuwe ontwikkelingen een verantwoordingsplicht in het bestemmingsplan. Uit de verantwoording moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. In de hiervoor genoemde zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden betekent dit dat er extra onderbouwing in de verantwoording noodzakelijk is. Voor de verantwoording en de juridische maatregelen die in dit bestemmingsplan wordt getroffen ter bescherming van het grondwater in dit gebied wordt verwezen naar paragraaf 4.4 "Waterparagraaf" van de toelichting.
Plan in relatie tot de Verordening ruimte Noord-Brabant
Het plan past binnen de regels die betrekking hebben op "bestaand stedelijk gebied – stedelijk concentratiegebied" en doet geen afbreuk aan de ambities zoals opgesteld in de Verordening ruimte 2014. In het kader van het vooroverleg wordt een watertoets gevoerd. Daarin komen ook de gevolgen voor (grond)waterkwaliteit en kwantiteit aan bod. Voor het resultaat van dit vooroverleg wordt verwezen naar Hoofdstuk 7.
Het ingediend voornemen valt binnen de kaders van het geldend provinciaal ruimtelijk beleid. Het doet geen afbreuk aan de op de themakaarten aangeduidde provinciale kernkwaliteiten. Het initiatief respecteert en versterkt de aanwezige kwaliteiten in en rondom het plangebied. het plan houdt geen fysieke ingrepen in die een negatief effect op de waterhuishouding hebben. Daarom kan worden geconcludeerd dat het plan de provincale ambities niet schaadt en voldoet aan de provinciale Verordening ruimte.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de Nota Wonen 2012 en het beleid ten aanzien van Welstand. Verder wordt ingegaan op het integraal Dorpsontwikkelingsplan dat voor de kern Nuland is opgesteld.
Het planologisch-juridische beleidskader van het vigerende bestemmingsplan “Kernen Maasdonk (Nuland)” is reeds in paragraaf 2.2 aan bod gekomen. De locatie is niet in de bijlage "lijst van inbreidings- en herstructureringslocaties" van het bestemmingsplan "Kernen Maasdonk" op genomen. In paragraaf 2.2.2 van de toelichting staat over inbreidings- en herstructureringslocaties dat de lijst niet als limitatief mag worden uitgelegd. "Door de verandering van ruimtelijke structuren kunnen nieuwe ruimtelijke aanvaardbare inbreidingslocaties ontstaan, die voorheen nog niet in beeld waren. Om die reden dient elke locatie die wordt aangedragen, op zijn merites worden beoordeeld. Bij de beoordeling van deze nieuwe locaties dient steeds bezien te worden in hoeverre de verdichting de ruimtelijke kwaliteit versterkt of verzwakt."
In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het initiatief. Daarin wordt geconcudeerd dat door het initiatief ter plaatse een stedenbouwkundig aanvaardbare situatie ontstaat.
Omdat het afgesplitste perceel niet direct aan het doorgaand hoofdlint langs de Kerkstraat ligt, komt de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van omzetting naar Centrumvoorzieningenfunctie op dit gedeelte te vervallen.
Op 11 september 2012 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Nota Wonen 2012 vast. Conform deze nota streeft de gemeente naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare en passende woningen, nu en in de toekomst, en naar sterke en leefbare buurten waar mensen zich thuis voelen. In het licht van de economische omstandigheden ten tijde van de vaststelling en de verwachte groei van het inwonertal is de ambitie geformuleerd om de positie van 's-Hertogenbosch als een van de aantrekkelijkste woonsteden te behouden. Conform de Nota Wonen 2012 moeten tot 2030 nog zo'n 9.800 woningen worden toegevoegd (zie paragraaf 3.1; 'ladder voor duurzame verstedelijking').
De problemen op de woningmarkt ten tijde van de vaststelling van de nota kunnen alleen gezamenlijk worden aangepakt, samen met bouwbedrijven, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en met inwoners en bedrijven uit de stad. Dit is het belangrijkste uitgangspunt van de Nota Wonen 2012. In de nota zijn vier speerpunten geformuleerd: voldoende woningen bouwen, inzetten op betaalbaar wonen, inzetten op passend wonen en het maken van sterke en leefbare buurten. De vier speerpunten zijn vertaald in een aantal concrete doelen, waaronder:
Het perceel Kerkstraat 11 ligt in welstandsniveau 1 van de gemeentelijke welstandsnota. Dit betekent dat de esthetische kwaliteit van het bouwplan door de welstandscommissie moet worden beoordeeld. Op 25 mei 2016 heeft de welstandscommissie het bouwplan in principe positief beoordeeld.
In 2009 is het integraal Dorpsontwikkelingsplan (iDop) voor de kern Nuland opgesteld. In dit iDop wordt een visie gegeven op het landschap in de omgeving, de opbouw van het dorp zelf en het verbeteren van de openbare ruimte. Ook wordt ingegaan op de inwoners en het sociale leven in Nuland. Het beleid met betrekking tot wonen, werken, verkeer, recreatie en het buitengebied rondom Nuland komen ook aanbod. Het initiatief houdt de bouw in van één nieuwe woning. Het draagt daarmee bij aan het verbeteren van het draagvlak voor het voorzieningenniveau. Het heeft dan ook, (welliswaar een gering) positieve invloed op de realisatie van de visie zoals beschreven in het iDop.
Het initiatief past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente. Daarnaast heeft het een (geringe) positieve invloed op de realisatie van de visie zoals deze in het iDop is opgenomen.
De initiatief betreft het splitsen van een perceel behorende bij de bestaande woning Kerkstraat 11. Deze woning is georiënteerd aan de Kerkstraat en heeft een relatieve diepe achtertuin. Midden op het perceel staat een schuur die goed zichtbaar is vanaf de openbare ruimte. De achtertuin wordt afgeschermd met een houten schutting. Naast het perceel bevindt zich een vrijstaande woning die onderdeel uitmaakt van een recente uitbeiding woongebied Heiduinen. In de huidige situatie is er geen goede overgang tussen het achtererf van Kerkstraat 11 en de Heycamp. Door het slopen van de bestaande schuur en het toevoegen van een extra woning wordt een betere overgang gemaakt waarbij de confrontatie met een achterkant-situatie wordt opgelost. De nieuwe woning maakt onderdeel uit van de bebouwing aan de Heycamp. Om aan te sluiten bij het meer dorpse karakter is gekozen voor een woning bestaande uit één laag met een kap. Op deze wijze ontstaat een stedenbouwkundig aanvaardbare situatie.
De ligging en de grootte van het bouwvlak en de geadviseerde nok- en goothoogte van de woning zijn juridisch in het bestemmingsplan vastgelegd en op de verbeelding ingetekend.
De ruimtelijke ontwikkeling dient praktisch uitvoerbaar te zijn. In dit kader is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan alle ruimtelijke en milieuhygiënische (deel)aspecten.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De beleidsvelden groeien naar elkaar toe en het onderscheid is vaak ook niet meer goed aan te geven. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies, zoals bedrijfsactiviteiten, ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals woningen.
Deze paragraaf gaat in op de milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen. De resultaten van de kwalitatieve onderzoeken naar de milieukundige haalbaarheid worden beschreven en er wordt aan de andere – ruimtelijk relevante – waarden en omgevingsaspecten, zoals verkeer, parkeren en mobiliteit, getoetst. De thema's die aan bod komen, hebben direct of indirect betrekking op de voorgenomen planontwikkeling.
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader
Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving.
De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie.
Motivering en conclusies geluid voor het plan
Wegverkeer:
Plangebied bevindt zich op de grens van de onderzoekszone van een paar omliggende 60 km/h wegen (Kerkdijk en Singel). Door de omliggende woningen en afscherming daarvan kan wordne gesteld dat aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai wordt voldaan. Verder is plangebied omringd door straten met 30 km/h. Deze straten hebben klinkers, maar vanwege een lage intensiteit (minder dan 1000 voertuigen per etmaal), is het aannemelijk dat ook hier aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan.
Railverkeer:
Het plangebied bevindt zich (met afstand van 200 meter) binnen de onderzoekszone van het spoor. De geluidkaarten van het Spoorverkeer laten echter zien dat (samen met afschermende woningen) aan de voorkeurswaarde van 55 dB kan worden voldaan.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat ter plaatse voor wat betreft geluid weg- en railverkeer een goed woon en- leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarmee is een geluidsonderzoek niet nodig.
De noordelijk bestemde bedrijvigheid voor "centrumvoorzieningen (C)" sluit aan bij de VNG categorie-indeling voor functiemenging. Dit betekent dat die activiteiten zijn toegelaten met een zodanige milieubelasting dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen kunnen worden uitgevoerd. Verder bevinden er zich een aantal woningen rondom die reeds maatgevend zijn voor het aanwezige bedrijf alsook beperkend voor eventuele wijzigingen van het bedrijf. De afstand van de nieuwe woningen tot de inrichting is ten minste even groot als de kortste afstand tot de meest nabije woning. Gelet op de aanwezigheid van deze al milieubeperkende objecten, kan worden gesteld dat ook qua omliggende bedrijvigheid in het plangebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Gelet op de bedrijfsmatige activiteiten met en opslagen van bodembedreigende stoffen die op het achtererf in het verleden hebben plaatsgevonden (een scooter reparatiebedrijf), is in december 2015 een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (Bijlage 1) blijkt dat in de grond geen gehaltes zijn aangetroffen die de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden. Ook in het grondwater zijn geen gehaltes aangetroffen die de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden. De milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie is dan ook voldoende vastgelegd. Deze vormt geen belemmering voor de geplande nieuwe bestemming “wonen” en vormt dan ook geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader
Het externe veiligheidsbeleid is bedoeld om de risico's voor de omgeving ten aanzien van handelingen met gevaarlijke stoffen te beperken en te beheersen. De wetgeving is ge-richt op het gebruiken, opslaan en productie van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, als wel het transport van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de richtlijnen ten aanzien van inrichtingen opgenomen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de verplichting opgenomen om in ruimtelijke plannen de ontwikkelingen te toetsen op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Externe veiligheid heeft dus betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een onbeschermd individu overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit plaatsgebonden risico wordt vertaald naar een risicocontour rondom een risicobron (bijvoorbeeld een inrichting of een weg). De maatgevende grens is de 10-6 contour, dit is de kans van 1 op 1 miljoen dat een on-beschermd persoon omkomt per jaar.
Bedrijven
In het plangebied en de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die risicovol of relevant zijn met betrekking tot handeling met gevaarlijke stoffen.
Transport, kabels en (buis)leidingen
Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Tijdens het transport kunnen dingen misgaan waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor er bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. Bij risicovolle buisleidingen kan gedacht worden aan (hogedruk) transport van aardgas, maar ook van olie, benzine, kerosine, chemische producten en industriële gassen. Deze stoffen kunnen giftig, licht ontvlambaar of brandbaar zijn. Buisleidingen lopen meestal ondergronds, maar kunnen soms ook bovengronds voorkomen.
De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. Denk hierbij aan werkzaamheden aan gas-, olie- en waterleidingen in de grond, of kabels voor stroom, TV, telefoon en internet. De Risicokaart van de provincie Noord-Brabant toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.
Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) is op 1 januari 2011 in werking getreden. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplan opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
Ten aanzien van transport over het spoor is het spoortraject 's-Hertogenbosch-Oss- Nijmegen op 200 meter van het plangebied relevant. Deze afstand kan als voldoende worden beschouwd om de veiligheid te garanderen. De dichtsbijzijnde ondergrondse gasleiding ligt op 1000 meter van het plangebied. Daarmee kan worden gesteld dat er voldoende afstand ligt tussen de buisleiding en het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor het PR.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is bedoeld om een inschatting te maken ten aanzien van de maatschappelijke ontwrichting in het geval van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde in de verantwoording (dit betekent dat er gemotiveerd van mag worden afgeweken).
Elke verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron moet verantwoord worden. Hierbij moet ingegaan worden op de wijze waarop deze verandering in het groepsrisico is betrokken bij de besluitvorming. Tevens moeten kwalitatieve aspecten beoordeeld worden, zoals zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Binnen het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats die het GR zouden kunnen beïnvloeden. Het GR binnen het plangebied ligt momenteel onder de oriënterende waarde van 1. Aangezien er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt met onderhavig plan hoeft geen onderzoek of verantwoording van het GR plaats te vinden. Vanzelfsprekend zal bij eventuele toekomstige ontwikkelingen waarbij sprake kan zijn van een significante toename van het aantal personen op een locatie, het GR worden beschouwd. Indien zulke initiatieven zich voordoen, worden de daarvoor nodige procedures en wettelijke bepalingen gevolgd.
Conclusie Externe Veiligheid
De externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader
Bij de watertoets gaat het om het verantwoorden van de waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten. Met behulp van de watertoets wordt er naar gestreefd om het waterhuishoudkundig aspect in combinatie met het ruimtelijke beleid toe te passen op het beoogde plangebied, waarbij op basis van de voorgenomen ontwikkelingen gezocht is naar een hydrologisch neutrale oplossingsrichting.
De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding' in de toelichting van ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten in het kader van de Wro.
Hemelwater
Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd voor wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste uitgangpunten hierbij zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de volgorde 'hergebruik-vasthouden-berging-afvoer'.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft een beleidsnota met uitgangspunten ten behoeve van de watertoets. Hierbij staan de volgende principes centraal:
De voornoemde principes liggen in lijn met het landelijke beleid ten aanzien van de watertoets. Gestreefd dient te worden naar een waterhuishoudkundig minimaal gelijkwaardige situatie. Het belangrijkste gegeven is het geohydrologisch compenseren van een eventuele toename van verharde oppervlakte, waardoor hemelwater versneld kan worden afgevoerd.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
Het Waterschap maakt bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave.
De rekenregel wordt alleen toegepast wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak vanaf 2.000 m² tot en met 10.000 m². Verhard oppervlak is al het oppervlak dat er voor zorgt dat hemelwater sneller tot afvoer komt dan in de huidige situatie zonder verharding. In de huidige situatie is er een verharding van van 295 m². In de nieuwe situatie is er een verhard oppervlakte van 290 m². Dit is nagenoeg gelijk aan de huidige oppervlakte van verharding. Nu in de nieuwe situatie de toename van verharding minder bedraagt dan 2.000 m² dus hoeft de rekenregel ingevolge de keur hier niet te worden toegepast.
Neemt niet weg dat het bouwplan ook dient te voldoen aan het gemeentelijk waterbeleid. In Nuland geldt het Waterplan van gemeente Maasdonk (2010). Die vereist een Waterbergingsopgave van 1,1 maal het (nieuwe) verhard oppervlak maal 40 mm. Er vindt echter geen toename van het verhard oppervlakte plaats ten opzichte van de huidige verharding op het perceel.
Grondwaterbeschermingsgebied
De locatie is gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied rondom de waterwinning in Nuland. In het bestemmingsplan moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Om het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk te beperken is voor activiteiten zoals het uitvoeren van diepe grondbewerkingen of het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning en dergelijke ingevolge de regels van dit bestemmingsplan vooraf een omgevingsvergunning vereist. Bovendien is binnen het grondwaterbeschermingsgebied Provinciale milieuverordening van kracht. Bij ontwikkelingen binnen dit gebied dient met deze verordening rekening te worden gehouden.
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op.
Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.
De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
De luchtkwaliteit komt voort uit Europese wet- en regelgeving en de hoofdlijnen van de regelgeving zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Nederlandse wetgeving is opgenomen dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt moet worden welk effect de gewenste ontwikkeling heeft op de luchtkwaliteit. Er zijn echter situaties waarin een ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan (de verslechtering) van de luchtkwaliteit. In het besluit 'niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en in de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) is aangegeven in welke gevallen hiervan sprake is.
Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 1% op 500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 1.000 woningen worden gehanteerd.
Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige bestemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de normen worden overschreden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. In de context van het besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als 'gevoelige bestemming' gezien.
Motivering en conclusies lucht voor plan
Plannen hebben pas een negatief effect op de luchtkwaliteit, zodra de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. Ter vergelijking; een effect op de luchtkwaliteit hoeft pas aangetoond te worden als de bouw van 1.500 woningen of 66.667 m² kantoor en de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie plaatsvindt.
Onderhavig plan heeft met de toevoeging van een extra wooneenheid binnen de bestemming wonen, binnen de bebouwde kom van de kern Nuland, uiteraard nauwelijks een toename van verkeer tot gevolg. Hierdoor valt het plan ruim onder de 3% grens voor PM10 of NO2. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op voor de planontwikkeling.
Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone van 300 meter vanaf de rand van een Rijksweg en ook niet binnen een zone van 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Hier kan nog aan worden toegevoegd dat woningen niet als 'gevoelige bestemmingen' gezien, zodat het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is.
Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving van het plangebied. Andersom hebben de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen ook geen negatieve invloed op het plangebied.
Het plan zelf biedt daarmee geen mogelijkheden om overschrijdingen teniet te doen, noch staat het plan het bereiken van de algemene doelstelling voor luchtkwaliteit in de weg. De voorziene woningbouwontwikkeling op het achterperceel Kerkstraat 11 te Nuland aan de Heijcamp houdt geen juridisch relevante verslechtering in voor de luchtkwaliteit.
Doelstelling en (wettelijk) beleidskader
Vogel- en Habitatrichtlijn
Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden ('Natura 2000'). Om dit te bereiken zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen zijn alle lidstaten, dus ook Nederland, verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen.
Flora- en faunawet
Doelstelling van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat geen schade mag worden aangebracht aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.
In de Flora- en faunawet geldt dus een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient dan ook uitgezocht te worden of er in dit kader belemmeringen aanwezig zijn. In 2005 is echter met het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten het beschermingsregime versoepeld. Met deze aangepaste regelgeving is niet meer altijd een ontheffing nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt nu een vrijstellingsregeling.
In de Flora- en faunawet is ook een zorgplicht opgenomen. De zorg houdt in ieder geval in dat handelen met nadelige gevolgen voor de flora en fauna, voor zover dit in redelijkheid kan worden verlangd, achterwege blijft of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan worden gemaakt. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In het kader van de zorgplicht moet altijd met het volgende rekening worden gehouden:
Volgens het beleid van 's-Hertogenbosch houdt de gemeente bij vaststelling of wijziging van bestemmingsplannen rekening met (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarde zoals aangegeven op de beleidskaart. Per bestemmingsplan wordt daarbij ingezoomd op de archeologische verwachtingen en zal geprobeerd worden deze te specificeren en verder te onderbouwen door een bureauonderzoek. Daarbij wordt ook rekening gehouden met mogelijke verstoringen en de diepte waarop de archeologische resten te verwachten zijn.
Het archeologische onderzoek heeft als doel het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologische onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Het archeologische onderzoek is verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007. De uitgangspunten van de wet zijn:
Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of er binnen of rondom het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het eventueel eventueel aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is.
Het perceel ligt volgens de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart grotendeels binnen de aanduiding “onbekende verwachting (bebouwing)”.
Om de daadwerkelijke archeologische waarde te kunnen bepalen heeft BAAC in januari 2016 een bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport: Pepers, K.H.J., 2016. Gemeente 's-Hertogenbosch. Plangebied Kerkstraat te Nuland. Archeologisch Bureauonderzoek. BAAC Rapport V-15.0271 (Bijlage 2).
De conclusie van dit rapport is dat het plangebied waarschijnlijk binnen een zone met dekzandruggen ligt, al dan niet met oude bouwlanddek. Hier hebben zich hoge zwarte enkeerdgronden in ontwikkeld. Het plangebied maakte in het begin van de negentiende eeuw deel van een gebied dat grotendeels in gebruik was als akker. Het plangebied zelf was in gebruik als bouwland en was onbebouwd.
In het plangebied zelf komen twee gebouwen voor, die stammen uit 1969 en 1974. Geen van de gebouwen is onderkelderd. Het betreft een garage en een schuur. In de omgeving van het plangebied zijn vooralsnog voornamelijk vondsten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd gedaan.
In de directe omgeving van het plangebied is een booronderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat de bodem in het oostelijke deel van dat plangebied sterk omgewoeld was (nabij het onderhavige plangebied). Daarom was hier geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Ten westen van het huidige plangebied is daarna een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn geen sporen of vondsten aangetroffen. Bovendien was de bodem in een groot deel van het plangebied, met name rondom het huidige plangebied, verstoord. Gezien de afwezigheid van vondsten of sporen tijdens het proefsleuvenonderzoek nabij het plangebied en in alle andere onderzoeken binnen een straal van 500 m, geldt voor de periode paleolithicum tot de middeleeuwen een lage tot middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Voor de periode middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd geldt, op basis van de afwezigheid van bebouwing op historische kaarten en de afwezigheid van een weg door of direct langs het plangebied, eveneens een lage tot middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Gezien de grote mate van verstoring die zowel in het booronderzoek aangrenzend aan het plangebied als in het proefsleuvenonderzoek, iets verder van het plangebied gelegen, is aangetroffen, is de kans op het intact aantreffen van archeologische resten laag. Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek adviseert BAAC in haar rapport geen aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
De gemeente 's-Hertogenbosch heeft ingestemd met het advies om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Op basis van de resultaten van het archeologische onderzoek kan worden vastgesteld dat de bodem in het plangebied, en daarmee ook een eventueel aanwezige archeologische vindplaats, sterk is verstoord. Indien tijdens de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, is men wettelijk verplicht deze te melden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook moet de gemeentelijk archeoloog in dit geval op de hoogte worden gebracht.
Op 9 december 2003 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de 'Nota Parkeernormen', inclusief een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans, vast. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van eenduidige parkeernormen die in de hele gemeente toegepast kunnen worden, waarbij evenwicht wordt gezocht tussen enerzijds de vraag naar parkeerplaatsen en anderzijds de kwaliteit van de openbare ruimte. Uit de beschrijving van het bouwvoornemen volgt dat er voldoende ruimte is op op het perceel om voor de nieuwe woning voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Het project voldoet daarmee aan de gemeentelijke parkeernormen. In de voorschriften is de verplichting opgenomen dat er in voldoende mate in parkeerplaatsen op eigen terrein zal moeten worden voorzien.
Wat betreft mobiliteit en infrastructuur vinden er geen grote veranderingen plaats. De ontsluiting in de nieuwe situatie rechtstreeks vindt plaats op de Heijcamp. Na realisatie van het bouwplan zal het aantal verkeersbewegingen niet significant toenemen ten opzichte het huidige niveau. Vandaar dat wordt gesteld dat door het initiatief geen significante toename van de verkeersintensiteit/-druk in de omgeving zal gaan plaatsvinden.
Op basis van de door het bevoegd gezag aangegeven (rand)voorwaarden is een bestemmingsplan opgesteld.
In dit bestemmingsplan is ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders en de stedenbouwkundige en/of landschappelijke effecten van de gewenste ontwikkeling. Om een zo compleet mogelijk planologisch beeld te geven, is tevens aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische (deel)aspecten. Er is inzicht gegeven in zowel de fysieke als functionele aspecten van de planlocatie in relatie tot de omgeving c.q. het grotere geheel. Tevens vindt een beschrijving plaats van alle aspecten die direct met het plan te maken hebben.
Het plan is nu gereed voor ter inzage legging als ontwerp bestemmingsplan.
Exploitatie
Het bouwvoornemen dient ingevolge artikel 6.2.1 Bro lid a te worden beschouwd als een bouwplan in het kader van artikel 6.12 lid 1 Wro. Ingevolge dit artikel dient de gemeenteraad voor het voornemen een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 sub a Bro hiervan afwijken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemeente heeft op 5 oktober 2016 met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de toerekening van de kosten, verbonden aan het bouwvoornemen, is geregeld. Daarmee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins geregeld en is er geen grondexploitatieplan nodig.
Planschade
Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in onderhavige situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit de herziening van het bestemmingsplan voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het aspect planschade is in de anterieure overeenkomst meegenomen.
De gemeente heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraak verordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorontwerp heeft vanaf 12 september 2016 zes weken ter visie gelegen. Binnen deze termijn zijn inspraaklreacties ingekomen.
Tijdens de ter visie legging van voorontwerp bestemmingsplan heeft de gemeente het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg aan de Provincie en het Waterschap Aa en Maas toegezonden. De Provincie heeft aangegeven geen aanleiding te hebben voor het maken van van opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan.
Het Waterschap Aa en Maas merkte op dat in de waterparagraaf van de toelichting kwantitatieve verhardingsgegevens ontbreken die met de ontwikkeling samenhangen. Het Waterschap verzocht de gemeente deze alsnog aan de waterparagraaf toe te voegen. Als er sprake zou zijn van een verhardingstoename, dan is deze volgens het Waterschap onder de 2.000m2. Daardoor is de Keur waterschap Aa en Maas 2015 niet van toepassing. De ontwikkeling valt dan onder gemeentelijk hemelwaterbeleid.
In de waterparagraaf wordt een compensatienorm voor een neerslagsituatie van T = 10 + 10% beschreven. Het Waterschap gaat er vanuit dat hiermee wordt gerefereerd aan het vigerende gemeentelijke hemelwaterbeleid. Waterschap Aa en Maas werkt immers sinds 2015 met de ‘Rekenregel’. Het waterschap adviseert de tekst van de waterparagraaf op de reactie aan te passen.
In het ontwerp is de tekst van de waterparagraaf volgens de door het Waterschap aangedragen opmerkingen aangevuld en aangepast.
Het resultaat van de inspraak en het vooroverleg biedt geen aanleiding om het ontwerp bestemmingsplan niet in procedure te brengen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 lid 1 Wro vanaf 5 december zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder de gelegenheid gekregen een schriftelijke - of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
In principe stelt de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerp het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Het college van Gedeputeerde Staten en de Inspecteur van VROM hebben geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd vastgesteld. Vandaar dat bovenstaande bepalingen geen werking hebben.
Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kunnen belanghebbenden binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep worden indienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend. Uitzonderingen hierop is als het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan, of dat blijkt dat men redelijkerwijs tijdens de ontwerpfase niet in staat was een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan aan de gemeenteraad kenbaar te maken.