Plan: | Vliertwijksestraat 9 Rosmalen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0796.0002308-1401 |
Initiatiefnemer is voornemens op een onbebouwd perceel achter de Vliertwijksestraat 9 te Rosmalen een woning te bouwen. De bouw van een woning is op basis van het geldend bestemmingsplan op dit perceel niet toegestaan. In de ter plaatse geldende bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden maximaal één woning kan worden toegevoegd op het perceel. Om gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid te kunnen maken dient aan alle voorwaarden te worden voldaan.
Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt de mogelijkheid om maximaal één woning te bouwen in het plangebied juridisch-planologisch geregeld. Aangetoond zal worden dat de bouw van maximaal één woning in het plangebied vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en voldoet aan alle voorwaarden van de betreffende wijzigingsbevoegdheid.
Het plangebied is gelegen achter de woning aan de Vliertwijksestraat nummer 9. Kadastraal is het plangebied bekend als Rosmalen, sectie F, nummer 5011. In afbeelding 1.1. wordt de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied wordt in deze afbeelding eveneens globaal weergegeven, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buurtschap Kruisstraat'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2005, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 9 mei 2006 en op 4 juli 2006 in werking getreden.
Het plangebied is hierin bestemd als 'Wonen', (op plankaart aangegeven als Woondoeleinden zonder bouwvlak), met de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid A'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan opgenomen. De grens van het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid A voor geldt, valt samen met de begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buurtschap Kruisstraat' (bron: gemeente 's-Hertogenbosch, 2005)
Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan wijzigingsbevoegdheid A. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de betreffende voorwaarden, of wordt verwezen naar een paragraaf of hoofdstuk waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarde(n). Hier wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan, en daarmee de ontwikkeling, voldoet aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlage(n) waarin de in dit kader relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen.
De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Bestaande situatie', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 worden ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend wijzigingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit wijzigingsplan zal verslag worden gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Kruisstraat is een buurtschap in de gemeente 's-Hertogenbosch dat behoort tot het stadsdeel Rosmalen Noord. De naam van het dorp is te danken aan de twee doorgaande wegen, de Kruisstraat en Vliertwijksestraat, die een kruis vormen. Deze wegen, waar de ontginning van de van oorsprong agrarische buurtschap ter hand is genomen, hebben een belangrijke rol in de ruimtelijke en functionele opbouw.
Het buurtschap Kruisstraat ligt op een dekzandrug die van Oss naar Drunen loopt. Kruisstraat ligt op de overgang van deze dekzandrug in het zuiden naar een laag poldergebied in het noorden, dat in de winter vaak onder water kwam te staan wanneer de Maas overstroomde.
De karakteristieke overgang tussen het laaggelegen rivierengebied en de hogere zandgronden heeft ertoe geleid dat het buurtschap Kruisstraat hoge cultuurhistorische waarden kent. Deze cultuurhistorische waarden worden voor het belangrijkste deel gevormd door de nog grotendeels herkenbare lintbebouwing van de Kruisstraat en de Vliertwijksestraat. Deze bebouwing is in de periode 1875-1945 is ontstaan. Na 1945 zijn de linten op enkele plekken verdicht, is in de jaren tachtig de woonbuurt de Eikenhof gebouwd en is ten zuiden van het buurtschap een bedrijventerrein ontwikkeld.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonbuurt de Eikenhof. Deze woonbuurt is gelegen tussen de Vliertwijksestraat en het sportpark de Eikenhage. De Eikenhof heeft overwegend een woonfunctie.
De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van de huidige situatie in het plangebied en de directe omgeving van het plangebied. De Eikenhof is een aftakking van de doorgaande wegen, wat door de erfachtige opzet, kronkelende wegpatroon, de kleinschalige openbare ruimte en de autoluwe/ verblijfsvriendelijke inrichting, kenmerken heeft van de stedenbouw van de jaren 80. In de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen die een beeld geeft van de opbouw van de woonbuurt, het plangebied wordt hierin globaal weergegeven. In afbeelding 2.2 is een streetview-afbeelding opgenomen die een beeld geeft van de verblijfsvriendelijke inrichting van de woonbuurt.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied en directe omgeving (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Afbeelding 2.2: Streetview afbeelding eikenhof (bron Google Earth)
In de huidige situatie fungeert het plangebied als gazon tussen de woningen. Er staan enkele bomen en struiken, er loopt een smal klinker pad en een deel van de schuur van de woning Vliertwijksestraat 9 bevindt zich binnen het plangebied. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat uit gras, dat aan de zijkant met een heg en achterkant met een schutting is afgescheiden van de omliggende woonerven.
Afbeelding 2.3: foto van plangebied
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 3.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.
Afbeelding 3.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid.
Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Bro. In dit geval is sprake van een woningbouwontwikkeling waarbij één nieuwe woning wordt toegevoegd. De Raad van State heeft in een uitspraak van 8 april 2015 (ABRS 8 april 2015, 201401119/1/R1) geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 9 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. Gezien het feit dat dit wijzigingsplan slechts voorziet in maximaal één nieuwe woning, wordt geconcludeerd dat ook in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet doorlopen te worden.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
De provincie streeft naar een complete kennis- en innovatieregio. Daarvoor zijn een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschapsontwikkeling, een robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven van cruciaal belang. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen:
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'Stedelijk concentratiegebied' (zie afbeelding 3.2).
Afbeelding 3.2: uitsnede structurenkaart Structuurvisie
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.
De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. de provincie onderscheidt de volgende twee gebieden:
Zoals blijkt uit afbeelding 3.2 is in dit geval sprake van een stedelijk concentratiegebied.
Voor onderhavig bestemmingsplan speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul.
Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:
Voor onderhavig bestemmingsplan spelen de elementen 'zorgvuldig ruimtegebruik' en 'meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit' een rol.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
Het splitsen van een woonperceel in bestaand bebouwd gebied om zodoende de bouw van een extra woning mogelijk te maken is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Qua maat en schaal past het toevoegen van één woning in de omgeving. Gezien het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met het provinciaal beleid aangaande concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
De Verordening Ruimte 2014 is per 14 maart 2014 in werking getreden. Op 10 juli 2015 is de verordening in zijn geheel opnieuw vastgesteld (op 15 juli 2015 in werking getreden). De wijzigingen zijn beleidsarm en hoofdzakelijk van technische aard.
In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De Verordening bevat regels voor:
Het plangebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte zijn aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.
De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking.
Afbeelding 3.3: uitsnede kaartbeeld Verordening Ruimte 'Integrale plankaart met structuren en aanduidingen'
Voor het planvoornemen zijn artikel 3.1 en 4.3 uit de verordening ruimte relevant. De ligging binnen bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied, zorgt ervoor dat slechts een deel van artikel 3.1 van toepassing is.
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Artikel 4.3 Regels voor nieuwbouw van woningen
Voor het plan voornemen zijn lid 1, lid 2c en lid 3 van artikel 3.1 en artikel 4.3 van toepassing.
Ten aanzien van de relevante leden uit artikel 3.1 kan worden aangegeven dat:
Ten aanzien van artikel 4.3 kan worden aangegeven dat de bouw van de woning ter plaatse van het plangebied reeds in het bestemmingsplan 'Buurtschap Kruisstraat' als wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waarmee conform lid 2 onder b het planvoornemen zich verhoudt met de harde plancapaciteit van de gemeente. De bouw van de woning verhoudt zich met de afspraken uit het regionaal ruimtelijk overleg, omdat in dit overleg afspraken worden gemaakt over de zachte en nieuwe planvoorraad. Uit voorgaande is gebleken dat voldaan wordt aan de voor het planvoornemen relevante artikelen. De verordening Ruimte vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De gemeente 's-Hertogenbosch heeft zijn ambities voor de komende jaren in beeld gebracht in de vorm van een Ruimtelijke Structuurvisie. Deze Ruimtelijke Structuurvisie is een raamwerk en een gids voor de ruimtelijke activiteiten en investeringen van burgers, bedrijven, instellingen en overheid in de komende jaren. De visie bestrijkt de periode tot 2010 en geeft een doorkijk naar 2020.
De Ruimtelijke Structuurvisie is bedoeld om richting te geven aan de eigen stedelijke ambities, voor zover ruimtelijk relevant. Daarmee is het een paraplunota en een integratiekader voor de ruimtelijke gevolgen van deze ambities van de verschillende sectorale nota's. De Ruimtelijke Structuurvisie is ook toetsingskader en leidraad voor ruimtelijke plannen van de gemeente, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De ruimtelijke structuurvisie (RSV) hanteert de provinciale lagenbenadering bij verdere ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente 's-Hertogenbosch. Daarbij wordt gestreefd naar een compacte, contrastrijke en complete stad. Dit streven komt tot uiting in de volgende uitgangspunten:
Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan een compleet 's-Hertogenbosch die voldoet aan uiteenlopende vragen, wensen en voorkeuren.
Het planvoornemen betreft een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied van het buurtschap Kruisstraat. Het toevoegen van maximaal één woning is passend binnen de bestaande kwaliteiten van de woonbuurt Eikenhof en doe geen afbreuk aan de stedenbouwkundige opzet. Het bebouwen van deze locatie is niet in strijd met de RSV van de gemeente 's Hertogenbosch.
Op 11 september 2012 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Nota Wonen 2012 vastgesteld. Conform deze nota streeft de gemeente naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare en passende woningen, nu en in de toekomst, en naar sterke en leefbare buurten waar mensen zich thuis voelen. In het licht van de economische omstandigheden ten tijde van de vaststelling en de verwachte groei van het inwonertal is de ambitie geformuleerd om de positie van 's-Hertogenbosch als één van de aantrekkelijkste woonsteden te behouden. Tot 2030 moeten nog zo'n 9.800 woningen worden toegevoegd. De problemen op de woningmarkt ten tijde van de vaststelling van de nota kunnen alleen gezamenlijk worden aangepakt, samen met bouwbedrijven, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties en met inwoners en bedrijven uit de stad: het belangrijkste uitgangspunt van de Nota. In de nota zijn vier speerpunten geformuleerd: voldoende woningen bouwen, inzetten op betaalbaar wonen én op passend wonen en het maken van sterke en leefbare buurten. De vier speerpunten zijn vertaald in een aantal concrete doelen, waaronder:
De realisatie van één woning door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid is niet in strijd met het beleid zoals vastgelegd in de Nota Wonen.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de in dit bestemmingsplan 'Buurtschap Kruisstraat' in artikel 3.4 lid 1 opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt:
Hierna wordt nader ingegaan op de vorenstaande voorwaarden.
Toetsing van het planvoornemen aan de wijzigingvoorwaarden laat het volgende zien.
In afbeelding 3.4 zijn bovenstaande bouwmaten inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 3.4: situering bouwvlak binnen plangebied
Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en de mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan ‘Buurtschap Kruisstraat’.
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is in overeenstemming met de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten en de daarin opgenomen gemeentelijke beleidsuitgangspunten.
Door het bestaande woonperceel aan de Vliertwijksestraat 9 te splitsen ontstaat de mogelijkheid om een extra woning te bouwen. Deze woning wordt gebouwd op een perceel van circa 550 m2. Door de bouw van deze woning wordt de bebouwing rond de Eikenhof gecompleteerd, waarmee het stedenbouwkundig beeld wordt versterkt. Met het situeren van de woning op het gesplitste perceel wordt voldoende ruimte tot de naastgelegen woningen in acht genomen.
In afbeelding 4.1 is een situatietekening opgenomen waarin de locatie van de nieuwe woning wordt weergegeven. Hieruit blijkt dat met de toevoeging van de woning de ter plaatse aanwezige hofstructuur wordt versterkt. Ook blijkt uit deze afbeelding dat er voldoende ruimte op het perceel aanwezig is om te parkeren op eigen terrein.
Afbeelding 4.1: Situering woning aan de Eikenhof
Het gewenste bouwplan voldoet qua bouwmassa, maatvoering en overige voorwaarden aan de wijzigingsbevoegdheid en eveneens aan de overige regels zoals deze zijn vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan (de bestemming 'Wonen' uit dit plan wordt van toepassing verklaard). Hiermee sluit de nieuwe woning aan bij de stedenbouwkundige opzet van de woningen in de omgeving.
De nieuwe woning wordt uitgevoerd als één laag met kap. De kap van de woning is hierbij evenwijdig aan de straat georiënteerd. De exacte vormgeving en het materiaalgebruik van de woning is in dit stadium nog niet bekend.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Omdat een wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 van het Besluit m.e.r., dient een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Dit wijzigingsplan is aanzienlijk kleiner dan 100 hectare en omvat maximaal 1 nieuwe woning. Daarmee ligt het plan ruimschoots beneden de drempelwaarden.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 5.7 en bijlage 3 'Quickscan Flora en Fauna' van deze toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. De concreet begrensde EHS is gelegen op een afstand van circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied. Uit het onderzoek (bijlage 5) is gebleken dat de invloedssfeer van de voorgenomen activiteit lokaal is, waardoor hiervan geen externe werking op deze EHS gebieden plaatsvindt.
Het plangebied behoort verder niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In het vervolg van dit hoofdstuk worden de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen.
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen kunnen ook worden gerekend tot het omgevingstype 'gemengd gebied'.
De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).
Gebiedstypering
In de directe omgeving van het plangebied komen naast wonen weinig andere functies voor. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
De nieuwe functie waarin dit plan voorziet, de functie 'wonen', is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich één milieubelastende functie. Het betreft Sportpark Eikenhage, dit sportpark is in gebruik bij een voetbalvereniging.
In de onderstaande tabel wordt weergegeven tot welke milieucategorie deze functie behoort, welke richtafstanden hierop van toepassing is op basis van het omgevingstype rustige woonwijk en wat de afstand is tot de nieuwe woning in het plangebied.
Adres, in gebruik als | Categorie | Richtafstand gemengd gebied (in m1) |
Afstand tot nieuwe woning plangebied (in m1) | |||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
|
||
Kruisstraat 13A, veldsportcomplex (met verlichting) | 3.1 | 0 | 0 | 50 | 0 | 35 m |
Uit de toets aan de richtafstanden van de VNG brochure is gebleken dat de nieuwe woning dichter bij het sportpark wordt gesitueerd dan waar in de VNG brochure vanuit wordt gegaan. Maatgevend hierbij is het aspect geluid. Afwijken van de VNG-richtafstanden is mogelijk mits dit wordt gemotiveerd. Wat betreft deze motivering kan het volgende worden aangedragen:
In afbeelding 5.1 is de ligging van het sportpark in de woonwijk en de tussen het plangebied en het sportpark liggende (geluidwerende) bebouwing inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 5.1: ligging plangebied en sportpark. Geel omlijnd toont de woningbouw rond het sportpark. Rood gestippeld de bebouwing tussen het sportpark en het plangebied
Gezien het vorenstaande kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woning een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren. Andersom wordt het sportpark niet extra belemmerd door de toevoeging van deze woning aangezien op kortere afstand van het sportpark al woningen voorkomen die maatgevend zijn.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Op basis van de Wet Geluidhinder zijn drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai.
In het plangebied wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie in de vorm van een woning mogelijk gemaakt. De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Uitzonderingen hierop zijn wegen waarvoor een 30 km-zone geldt en wegen die als woonerf zijn aangeduid.
Voor de bebouwde kom van Kruisstraat geldt een maximale snelheid van 30 km/u. Het plangebied is derhalve ook gelegen binnen een zone waarbinnen een maximum snelheid geldt van 30 km/u/.
Uit jurisprudentie volgt dat een 30 km/uur weg in de beoordeling meegenomen moet worden, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
De Eikenhof wordt enkel gebruikt door bestemmingsverkeer. Van doorgaand verkeer op deze weg is geen sprake. Op de Vliertwijksestraat, gelegen op een afstand van circa 40 meter ten oosten van het plangebied, is wel sprake van doorgaand verkeer. De rijsnelheden op deze weg beperken zich echter tot maximaal 30 km/u en tussen het plangebied en deze weg is bebouwing aanwezig die zorgt voor een bepaalde geluidwerende werking.
Gezien het vorenstaande kan in redelijkheid worden aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de woningen niet zal worden overschreden.
Op circa 650 meter van het plangebied bevindt zich de spoorverbinding Den Bosch- Nijmegen. Ter hoogte van het plangebied kent deze spoorweg een wettelijke geluidszone van 600 meter. Het plangebied bevindt zich buiten de geluidszone van deze spoorweg waardoor het aspect railverkeerslawaai geen belemmering vormt.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai kan derhalve buiten beschouwing blijven.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
In het plangebied zijn door Lycens B.V. de volgende onderzoeken uitgevoerd:
De conclusies van deze onderzoeken worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportages welke zijn opgenomen als bijlagen 2 en 3 bij deze toelichting.
In dit verkennend onderzoek, uitgevoerd conform NEN 5740 zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
Resultaten grond
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, molybdeen, zink, PAK en matig verontreinigd met PCB. Een directe oorzaak voor de gemeten verhoogde gehalte kan op basis van de bekende gegevens niet gegeven worden.
Resultaten grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en koper. Op basis van de bekende gegevens wordt verwacht dat de licht verhoogde gehalten natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden betreffen. Voor het gemeten sterk verhoogde gehalte minerale olie kan op basis van de bekende gegevens geen directe oorzaak gegeven worden. Mogelijk houdt de sterke grondwaterverontreiniging verband met de voormalige slachterij op het naastgelegen terrein.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Op de onderzoekslocatie is mogelijk sprake van een ernstige bodemverontreiniging met PCB in de bovengrond en minerale olie in het grondwater. Geadviseerd wordt aanvullend onderzoek uit te voeren om de omvang van de aangetoonde verontreinigingen vast te stellen.
Naar aanleiding van het in het verkennend bodemonderzoek opgenomen advies is nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit nader onderzoek, uitgevoerd conform de Nederlandse Technische Afspraak "Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek " (NTA 5755) zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
Resultaten grond
Chemisch-analytisch blijkt dat op het noord(west)elijk terreindeel sprake is van een sterke verontreiniging met PCB in de bovengrond. Op het overige terreindeel zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan PCB gemeten.
Het oppervlakte van de sterke verontreiniging met PCB wordt op basis van het onderzoek geschat op 125 m2. Aangezien de bodem tot een diepte van circa 0,6 m –mv sterk verontreinigd is, bedraagt de omvang van de sterke verontreiniging circa 75 m3. Op basis van het historisch onderzoek kan worden aangenomen dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. Aangezien het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond wordt overschreden, is sprake van een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging. De zorgplicht is niet van toepassing.
Resultaten grondwater
Chemisch-analytisch blijkt dat het grondwater na zowel de eerste als tweede herbemonstering geen verhoogde concentraties aan minerale olie en vluchtige aromaten bevat. De verontreiniging zoals aangetoond tijdens het verkennend bodemonderzoek is derhalve niet bevestigd. Aangezien het grondwater twee keer is herbemonsterd en er beide keren geen verhoogde concentraties aan minerale olie of vluchtige aromaten zijn gemeten, worden de resultaten van de herbemonstering representatief geacht. Dit betekent dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen sprake is van een (sterke) verontreiniging met minerale olie in het grondwater. Een directe oorzaak voor het verschil in de gemeten concentraties kan op basis van de bekende gegevens niet gegeven worden.
Conclusie nader onderzoek
In de bovengrond zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan PCB aangetoond. De gemeten gehalten vormen mogelijk een belemmering voor het toekomstige gebruik van de locatie. De sterk verhoogde concentratie aan minerale olie, zoals aangetoond tijdens het verkennend onderzoek, is tijdens het nader onderzoek niet bevestigd. Het grondwater blijkt derhalve niet verontreinigd te zijn met minerale olie.
Aangezien de sterke verontreiniging met PCB in de bovengrond voor 1987 is ontstaan en het volume criterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond wordt overschreden, is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaande aan de herontwikkeling zal derhalve een sanering plaats moeten vinden. Geadviseerd wordt om voorafgaande aan (graaf)-werkzaamheden de sterk verontreinigde bodem te saneren door middel van ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker. Voordat met de sanering kan worden gestart is er een saneringsplan (plan van aanpak) ingediend in het kader van de Wet bodembescherming.
Voor het saneren van de met PCB verontreinigde grond is een plan van aanpak opgesteld, waarvoor een sanerinsprocedure in het kader van de Wet bodembescherming is doorlopen, voorafgaand aan de ruimtelijke procedure.
In het saneringsplan is voldoende gemotiveerd dat afgeweken kan worden van de standaard-bodemkwaliteitseisen voor “wonen met tuin”. Dit is gekoppeld aan een gebruiksbeperking: “geen moestuin”. Hierop is op 30 november 2015 een positieve beschikking afgegeven, onder andere op basis van het GGD-advies.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek en het nader bodemonderzoek is de aard, omvang en specifieke locatie van de te saneren bodemverontreiniging vastgesteld. Het saneringsplan is inmiddels opgesteld. De kosten voor het saneren zijn aan initiatiefnemer inzichtelijk gemaakt. Deze kosten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Nu er een goedgekeurd saneringsplan ligt is de onduidelijkheid over met name de mogelijke financiële gevolgen weggenomen. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande bestemming (wonen met tuin, zonder gewasconsumptie uit moestuin) mits conform saneringsplan gesaneerd wordt.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Dit wijzigingsplan voorziet in de bouw van één extra woning. Op basis van de regeling NIBM wordt de realisatie van 1.500 woningen al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee kan de ontwikkeling van maximaal één woning zeker worden aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarnaast worden woningen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen.
Dat betekent, dat een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Door de gemeente 's-Hertogenbosch is een Uitvoeringskader Externe veiligheid (verder te noemen uitvoeringskader) vastgesteld. Er zijn drie hoofdambities benoemd:
Bij de toets aan het plaatsgebonden en het groepsrisico wordt rekening gehouden met kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor deze objecten, zoals o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, kantoren, dienen de veiligheidsrisico's binnen aanvaardbare normen te blijven.
Middels de Risicokaart is beoordeeld of deze risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied
Volgens de Risicokaart zijn er in het plangebied en in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig die onder het BEVI vallen. Op ruimere afstand van het plangebied is wel één risicovol bedrijf aanwezig. Het betreft een transportbedrijf aan de Friezenstraat 6, waar een risicobron in de vorm van een ondergrondse diesel tank (K3) met een opslagcapaciteit van 30 m³ aanwezig is. Met een afstand van meer dan 400 meter bevindt het plangebied zich ruimschoots buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 20 meter. Deze inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi, maar onder het Activiteitenbesluit. Het groepsrisico hoeft in dit geval niet te worden verantwoord (geen Bevi-inrichting).
In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen komen niet voor in de nabijheid van het plangebied.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Onder Natura 2000 worden de natuurgebieden verstaan die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Voor wat soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Als bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
In verband met de ontwikkeling in het gebied heeft Natuurbank Overijssel een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is niet in- of in de directe omgeving gelegen van een Natura 2000-gebied. In een straal van 3 kilometer rondom het plangebied ligt geen natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Brabants Natuur Netwerk (BNN)
Het plangebied ligt niet binnen of grenst aan het Brabants Natuur Netwerk (voormalig EHS) en bevindt zich tevens buiten de Groenblauwe Mantel zoals deze is vastgesteld op de kaart van de Verordening Ruimte. Gronden welke tot het Brabants Natuur Netwerk (BNN) behoren liggen ca. 1 kilometer ten zuiden van het plangebied. Op onderstaande kaart wordt de ligging van de BNN en het plangebied weergeven.
Afbeelding 5.2: Ligging projectgebied ten opzichte van de concreet begrensde BNN
Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de BNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd in het kader van de natuurbeschermingswet te worden.
Als conclusie van de quickscan is het volgende opgenomen over soortenbescherming:
"Mogelijk foerageren vleermuizen, amfibieën en sommige grondgebonden zoogdieren incidenteel in het onderzoeksgebied en nestelen er vogels. De amfibieën en zoogdieren foerageren ’s nachts in het plangebied en bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. Gelet op de aard en omvang van het plangebied gaat het daarbij slechts om één of enkele exemplaren. De functie als foerageergebied wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.
De voorgenomen activiteit heeft voor deze soorten geen wettelijke consequenties. Mogelijk nestelen er vogels in het plangebied. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten (zoals het bouwrijp maken van het plangebied) dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor het verstoren/vernielen van vogelnesten kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd.
Met inachtneming van de voortplantingsperiode van vogels, vormt de Ff-wet geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten buiten het plangebied. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden."
Vanuit het oogpunt van gebieds- en soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.
In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt in een archeologische beleidskaart. Deze kaart werd op 15 juni 2010 door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch vastgesteld. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn, al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket. Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen.
Het plangebied ligt conform de archeologische verwachtingskaart, in een gebied met een hoge archeologische waarde en heeft code 5A op de beleidskaart. Hier is conform het gemeentelijk beleid, een waarderend onderzoek noodzakelijk zijn bij ingrepen waarvan het oppervlak groter is dan 100 m2 en dieper reikt dan 100 centimeter onder het huidige maaiveld.
Afbeelding 5.3 Archeologische verwachtingskaard met plangebied in rood kader
Omdat sprake is van bodemingrepen met een groter oppervlak dan 100 m2 die mogelijk dieper kunnen reiken dan 100 centimeter beneden maaiveld is door Hamaland advies een bureau en karterend booronderzoek (met het kenmerk EKU/DIR/HAMA/140677) uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is hierna weergegeven:
Archeologisch bureau- en karterend booronderzoek
Conclusie
Op grond van de bestudeerde bronnen en gezien de waarnemingen in de omgeving, kan geconcludeerd worden dat het plangebied een hoge trefkans heeft op archeologische resten uit de periode van de Steentijd tot en met heden. Vondsten vanaf de IJzertijd tot heden zijn aangetoond ten noorden van het plangebied.
Door de realisatie van bebouwing en inrichting het erf sinds eind 20e eeuw, is de bodem naar verwachting verstoord zijn geraakt tot op onbekende diepte. Door de aanwezigheid van een 65 tot 110cm dik eerddek kunnen dieper gelegen archeologische niveaus goed geconserveerd zijn. Dit zal met het booronderzoek moeten worden bevestigd.
Volgens het bureauonderzoek bestaat de bodem uit een hoge zwarte enkeerdgrond op een dekzandrug. Dit wordt bevestigd door het booronderzoek. Boring 4 laat bovendien zien dat de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied voor de ontginning in de Nieuwe Tijd bestond uit een veldpodzol, die kenmerkend is voor voormalige heidegebieden. De hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit alle perioden, wordt niet bevestigd door het karterend booronderzoek. Er zijn geen archeologische vondstlagen of spoorniveaus aangetroffen en archeologisch relevante indicatoren ontbreken.
Selectieadvies
Op grond van het ontbreken van concrete aanwijzingen voor een archeologische vindplaats, adviseren wij om geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het plangebied voor het aspect archeologie worden vrijgegeven.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De Provincie Noord-Brabant heeft een cultuurhistorische waardenkaart (CHW) vastgesteld (2010). Onderhavige locatie ligt op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart in de 'Regio Meierij' in het cultuurhistorisch vlak en landschap 'Beerse en Baardwijkse Overlaat'.
Het gebied van de Beerse Overlaat weerspiegelt 700 jaar waterstaatgeschiedenis. Het systeem van de Beerse Maas was het meest uitgebreide overlaatstelsel van ons land. De inrichting en het gebruik van het gebied waren geheel op deze functie afgestemd. Op dit gebied zijn een aantal ontwikkelingsstrategieën van toepassing:
Bovenstaande waarden zijn met name waarneembaar ter plaatse van het bebouwingslint de Kruisstraat. Dit bebouwingslint vormt de overgang tussen de laaggelegen Beerse Overlaat ten noorden van deze weg het de hogere zandgronden ten zuiden van deze weg. De CHW heeft de kruisstraat om die reden aangewezen als 'historische stedenbouw Heeseind, Kruisstraat, Bruggen'.
Het plangebied is gelegen op de hogere zandgronden ten zuiden van de Kruisstraat, dit betreft een gebied dat is verweven in het bestaand stedelijke gebied. Voorliggend plan omvat het bouwen van een woning op een leegstaande kavel in een bestaande jaren '80 woonbuurt. Deze ontwikkeling is niet van invloed op de karakteristieken van De Beerse en Baardwijkse Overlaat.
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het planvoornemen heeft geen negatieve invloed op aanwezige cultuurhistorische waarden.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Het plangebied valt onder het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Voor de watertoets hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water. Deze uitgangspunten zijn in deze paragraaf benoemd en uitgewerkt. Deze uitgangspunten sluiten aan op en/of zijn afkomstig uit het (algemene) beleid van Waterschap Aa en Maas, zoals dat onder meer is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015. Vanuit dit plan gelden geen rechtstreekse opgaven of beperkingen voor de locatie van het plangebied en/of het voorgestane initiatief.
De gemeente ’s-Hertogenbosch, Waterschap Aa en Maas, Waterschap De Dommel en Brabant Water hebben daarnaast gezamenlijk een waterplan voor ’s-Hertogenbosch opgesteld. De vier partijen beschouwen dit waterplan als basis voor alle ‘waterwerkzaamheden’ in de komende jaren. Het plan bevat een uitvoeringsprogramma met projecten die in de periode tot 2015 worden uitgevoerd. Het plan is een actualisatie van het eerste waterplan, uit 2002. Het richt zich vooral op het water in de stedelijke omgeving. Ten aanzien van de locatie van het plangebied en/of het voorgestane initiatief gelden geen rechtstreekse opgaven of beperkingen.
Volgens de Wateratlas van de provincie Noord-Brabant bestaat de bodem van het plangebied uit leemarm en zwak lemig fijn zand en wordt deze geclassificeerd als een hoge zwarte enkeerdgrond.
De grondwaterstand is laag. Voor het plangebied geldt grondwatertrap VII. Voor deze trap geldt een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van tussen 80 en 140 cm onder maaiveld en een Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm onder maaiveld. De bodem is hierdoor zeer geschikt voor infiltratie. Op het perceel zelf zijn geen sloten of vijvers aanwezig. Momenteel infiltreert het hemelwater rechtstreeks in de bodem. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 550 m² en is voor het merendeel onverhard, afgezien van een schuur met een totale oppervlakte van circa 30 m².
Aan de hand van de beleidsuitgangspunten van het waterschap wordt hierna beschreven hoe bij de voorgenomen ontwikkeling wordt omgegaan met de waterhuishouding binnen het plangebied.
In het plangebied wordt geen wateroverlast vanuit oppervlaktewater verwacht.
De hoeveelheid verharding in de toekomstige situatie dient geen negatieve verandering in de waterhuishoudkundige situatie van het plangebied tot gevolg te hebben.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal het verharde oppervlak binnen het plangebied met circa 145 m² toenemen (zie hiervoor de tabel met het overzicht).
Huidi ge situat ie | Toename | Nieu we situati e | ||
dak oppervlak | 25 m² | 100 m² | 125 m² | |
bestrating half verhard 50% (100%) | 5 m² (10 m²) | 15 m² (30 m²) | 20 m² (40 m²) | |
Totaal | 30 m² | 112,5 m² | 145 m² |
De oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt 100 m², voor de overige verharding rondom wordt uitgegaan van circa 15 m² (50% van het oppervlak aan bebouwing). In totaal bedraagt de nieuwe verharding dus circa 145 m², tegenover 30 m² in de huidige situatie.
Om verontreiniging van grondwater te voorkomen worden enkel duurzame (nietuitlogende of gecoate) materialen toegepast. Tevens wordt aangeraden om terughoudend te zijn met bestrijdingsmiddelen en strooizout.
Door het vuilwater af te voeren naar het gemeentelijk rioolstelsel en het hemelwater vast te houden in het plangebied zullen beide waterstromen gescheiden blijven.
Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer’:
Hergebruik van hemelwater is in het plangebied geen geschikte oplossing. De bodem is echter zeer geschikt voor infiltratie, zodat gekozen wordt voor een bergingsvoorziening om het hemelwater (tijdelijk) te bergen.
Buffering is geen optie, vanwege de afwezigheid van oppervlaktewater. Afvoer van hemelwater vindt alleen plaats wanneer de bergingsvoorziening de hoeveelheid water tijdelijk niet aan kan (noodoverloop op tuin).
Waterberging kan eventueel door middel van een vijver(s), onder de halfverharding, via een regenton of in de tuin gerealiseerd worden.
In het kader van vooroverleg is de waterparagraaf beoordeeld door het waterschap. Ten behoeve van het vooroverleg is de digitale watertoets doorlopen. De resultaten van deze digitale watertoets is als bijlage Digitale watertoets van deze toelichting opgenomen. Hieruit is gebleken dat de korte procedure van toepassing is.
Deze korte procedure is van toepassing wanneer het een kleinschalig plan en qua water eenvoudig van opzet is. De verhardingstoename minder bedraagt dan 2.000 m². Met de korte procedure moet blijken of het plan nader met het waterschap moet worden afgestemd. Zo niet, dan kan in het bestemmingsplan een gestandaardiseerde waterparagraaf worden gehanteerd. Waarna is de waterparagraaf in principe af is.
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen bezwaren ten aanzien van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Het waterschap Aa en Maas is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect water verder geen aandachtspunt.
De nieuwe woning wordt ontsloten op de Eikenhof. Deze weg dient als ontsluitingsweg voor alle aan de Eikenhof gelegen percelen. Het realiseren van één extra in- en uitrit op deze weg zal vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmering vormen. Ook de beperkte toename qua verkeersbewegingen als gevolg hiervan zal geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling van deze weg.
Op 9 december 2003 stelde de raad van 's-Hertogenbosch de nota 'Parkeernormen, inclusief een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans' vast. Uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. De nota geeft aan hoeveel parkeerplaatsen per functie en per stadsdeel gerealiseerd dienen te worden bij nieuwbouw. De grootst mogelijke parkeernorm waar deze nota van uitgaat betreft een norm van 1,7 parkeerplaats, waarvan 1,2 op eigen terrein en 0,3 op openbare weg. Een voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid betreft de realisatie van 2 parkeerplaatsen op eigen perceel. Zoals eerder aangegeven biedt het perceel hier voldoende ruimte voor. Naast het feit dat hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde uit de betreffende wijzigingsbevoegdheid, wordt hiermee ook voldaan aan de parkeernorm uit de gemeentelijke parkeernota.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
Het voorliggende plan komt voort uit een in het bestemmingsplan 'buurtschap Kruisstraat' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het bestemmingsplan 'buurtschap Kruisstraat' is vastgesteld op 4 oktober 2005.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. Deze digitale verplichting geldt niet voor dit wijzigingsplan. Hier kan nog worden gekozen voor een analoog plan. Voor de keuze voor een analoog plan zijn de volgende artikelen relevant: artikel 9.1.5 lid 2 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 9.1.5, tweede lid, van de Invoeringswet Wro wet geeft aan dat in een uitwerkings- of wijzigingsplan dat binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel in ontwerp ter inzage is gelegd, nog volgens het oude recht wordt behandeld. Dit geldt zowel voor de procedure, geregeld bij de WRO als voor de inrichtings- en vormvereisten, vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Ondanks dat er voor dit wijzigingsplan geen verplichting bestaat voor het digitaliseren is voor dit plan, gekozen te voldoen aan de digitale vereisten ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels (SVBP2012) en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012).
Omdat in dit wijzigingsplan gekozen wordt voor de digitale variant en het bestemmingsplan 'buurtschap Kruisstraat' niet is gedigitaliseerd, zullen alle relevante regels in dit wijzigingsplan (opnieuw) worden uitgeschreven.
In Begrippen zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen.
In dit artikel (Wijze van meten) wordt de meet- en rekenwijze aangegeven.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In het plangebied komt alleen de bestemming 'Wonen' voor.
Binnen deze bestemming is (de bouw van) één vrijstaande woning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan. Op de verbeelding is een bouwlvka aangegeven, waarbinnen de woning dient te worden opgericht. Verder is op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte van de woning aangegeven.
Bij de woning mogen bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m² worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 meter. Indien een bijgebouw wordt voorzien van een kap dan mag de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4,50 bedragen.
In de bestemmingsregels zijn ook enkele afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot het bouwen opgenomen. Aan elke afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden.
Verder bevat de bestemming een aantal gebruiksregels. Zo heeft één van de gebruiksregels betrekking op de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
Daarnaast wordt in een aanvullende bouwregel geregeld dat de breedte van het hoofdgebouw, inclusief een aangebouwd bijgebouw, ten hoogste 10 meter mag breed zijn.
In de algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor het gehele wijzigingsplan.
Het vierde en laatste hoofdstuk bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van 's Hertogenbosch verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het wijzigingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente 's Hertogenbosch besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met dit wijzigingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In het voorliggende geval wordt voordat er sprake is van een ontwerp wijzigingsplan een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente 's Hertogenbosch. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro). In het kader van de gemeentelijke Inspraakprocedure vindt inspraak en vooroverleg plaats. In het kader daarvan zullen betrokken instanties worden benaderd en zal het plan voor zes weken ter inzage liggen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 in combinatie met artikel 1.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit wijzigingsplan worden geïnformeerd.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het voorontwerp wijzigingsplan geeft de Provincie Noord-Brabant geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Voor kennisgeving aangenomen.
Het waterschap geeft aan geen opmerkingen te hebben op het voorontwerp wijzigingsplan. De verhardingstoename bedraagt immers ruimschoots minder dan 2000 n² en is hiermee qua hemelwaterbeleid een gemeentelijke aangelegenheid. Verder wordt de bodemverontreiniging gesaneerd.
Voor kennisgeving aangenomen.
Het voorontwerp wijzigingsplan 'Vliertwijksestraat 9' lag ter inzage van maandag 8 februari tot en met maandag 21 maart 2016. Gedurende de inspraaktermijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een inspraakreactie bij het college van burgemeester en wethouders naar voren brengen. Er zijn twee inspraakreacties ingediend door:
De heer van Gerven en mevrouw van Gerven – Stevens, Eikenhof 13, 5243 RJ Rosmalen
De heer D.R.J.W. Willems, Eikenhof 11, 5243 RJ Rosmalen
Omdat de verzonden inspraakreacties identiek zijn, zullen deze als één worden behandeld. De ingekomen inspraakreactie wordt samengevat weergegeven. Dit betekent niet dat die onderdelen van de reactie die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken: de inspraakreactie is in zijn geheel beoordeeld. De inspraakreactie wordt cursief voorzien van gemeentelijk commentaar.
Beantwoording inspraakreacties
Insprekers maken bezwaar tegen het mogelijk maken van een vrijstaande woning op het perceel achter Vliertwijksestraat 9, ondanks dat zij onderschrijven dat het ingediende initiatief aan de voorwaarden voldoet zoals gesteld in de wijzigingsbevoegdheid. Insprekers wijzen op het feit dat het initiatief dan alsnog moet voldoen aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. Volgens insprekers is hier geen sprake van om de navolgende redenen:
Reactie gemeente: In diverse gesprekken met de initiatiefnemer en zijn adviseur is aangegeven dat de gemeente het belangrijk acht dat direct omwonenden door de initiatiefnemer worden geïnformeerd. Uit ervaring weten we dat met een goede verstandhouding veel onnodige bezwaren weggenomen of helemaal voorkomen kunnen worden. Naar aanleiding van de ingekomen inspraakreacties is nogmaals aangeraden om contact op te nemen met direct omwonenden om vragen weg te nemen. Desondanks zijn wij van mening dat de gemeente geen rol speelt / kan spelen bij de onderlinge verstandhouding tussen omwonenden en de initiatiefnemer.
Voor wat betreft de zorgen die geuit worden over het feit dat er op deze locatie gebouwd gaat worden het navolgende. De wijzigingsbevoegheid die het mogelijk maakt dat op deze locatie een vrijstaande woning gebouwd mag worden, komt uit het bestemmingsplan Buurtschap Kruisstraat daterend uit 2006. Formeel gezien is dat het moment waarop het recht is toegekend op deze locatie een extra woning bij te bouwen, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Omdat er in dit geval voldaan wordt aan de voorwaarden die gesteld zijn in de wijzigingsbevoegdheid, is dit wijzigingsplan opgesteld.
De inspraakreactie is ongegrond.
Reactie gemeente: Het is de gemeente bekend dat er door een manco in navigatiesystemen af en toe groot vrachtverkeer in de woonbuurt Eikenhof terecht komt. Deze reactie staat echter los van de ontwikkeling aan de Vliertwijksestraat 9 en ziet inhoudelijk niet op het voorontwerp wijzigingsplan. Wij kunnen in ieder geval aangeven dat we niet rechtstreeks kunnen zorgen voor wijzigingen in navigatiesystemen, omdat ontwikkelaars van deze systemen geen gebruik maken van data van de gemeente. We zien geen verdere mogelijkheden om de situatie op dit punt te verbeteren.
Ten aanzien van de wijze van bevoorrading en de manier waarop dit gecommuniceerd wordt het navolgende. Zoals u heeft kunnen zien is er nog geen sprake van een concreet bouwplan en wordt in dit voorontwerp wijzigingsplan nog enkel gewerkt met een bouwvlak. Het gaat om werkzaamheden van tijdelijke aard. De vragen die relevant zijn zoals het veiligheidsplan, een inrichting van het bouwterrein en inzage in de werkzaamheden en werktijden, zullen nader worden uitgewerkt wanneer een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning wordt aangevraagd. Daarnaast zal deze bezorgdheid expliciet aan initiatiefnemers worden gemeld en zal worden gevraagd om overlast en hinder zoveel mogelijk te beperken en een en ander met omwonenden te bespreken.
De inspraakreactie is ongegrond.
Reactie gemeente: Ten aanzien van de herinrichting van de openbare groenstroken zien wij in dat de openbare ruimte heringericht moet worden op het moment dat de woning aan de Eikenhof gerealiseerd wordt, omdat er nu enkel sprake is van hoge beplanting. Bij realisatie van de woning zal dit beter aan moeten sluiten op overige stroken openbaar groen die direct grenzen aan woonpercelen. Van verstoring van het uitzicht van insprekers in de huidige situatie zodat nu al maatregelen noodzakelijk zijn, is echter naar onze mening geen sprake. Te zijner tijd zal de herinrichting met initiatiefnemer en direct omwonenden worden afgestemd.
De inspraakreactie is gegrond.
Reactie gemeente: Voor wat betreft de inrichting verwijzen wij u naar de reactie zoals gegeven onder c. Voor wat betreft de inrit, het parkeren en de verkeersveiligheid als volgt. Er is al sprake van een bestaande inrit, die in de toekomst dienst zal doen als inrit voor de nieuwe woning. Ruimtelijk fysiek verandert er vrijwel niets. Als je naar het straatbeeld kijkt zie je dat op verschillende plekken in de buurt op de inritten wordt geparkeerd. Voorwaarde voor planvorming is om twee parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. In een ruimtelijk plan kunnen we echter niet afdwingen dat geen gebruik zal worden gemaakt van parkeerruimte in het openbaar gebied.
De nieuw te bouwen woning wordt op een particulier bouwperceel gesitueerd. Er gaat verder niets fysiek veranderen aan het straatprofiel. Overal in de omgeving liggen groene versnipperde stroken in het openbaar gebied die de sfeer en de beleving van de straat en de buurt ter plekke bevorderen. Er zal ter aanvulling ook niets veranderen aan de mogelijkheid tot parkeren in de openbare ruimte aan de Eikenhof. De mogelijkheid dat door de komst van een extra woning meer gebruik zal worden gemaakt van parkeerplaatsen in de openbare ruimte, brengt niet met zich mee dat hierdoor de verkeersveiligheid in gedrang komt. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte blijft immers gelijk.
De inspraakreactie is ongegrond.
Reactie gemeente: De grootte en de voetprint van de woning is in het bestemmingsplan Buurtschap Kruisstraat, daterend uit 2006, opgenomen en vastgelegd als een wijzigingsbevoegdheid. Dit is destijds gebaseerd op een ruimtelijke stedenbouwkundige analyse van de locatie en de omgeving. Het bestaande perceel biedt ruimte voor de realisatie van slechts één vrijstaande woning. Het open karakter en de aanwezige losse bouwvolumes zien we als kwaliteit welke behouden dienen te blijven. Daarom is ook in de wijzigingsbevoegdheid de bepaling opgenomen dat de zijdelings perceelgrenzen open en bebouwingsvrij moeten blijven. De wijze hoe nu de nieuwe woning wordt gesitueerd versterkt dit gewenste stedenbouwkundig beeld door het houden van voldoende afstanden tot de naastgelegen woningen. Ook qua bouwhoogte zoekt de nieuwbouw aansluiting met de bebouwde omgeving waardoor deze op een natuurlijke wijze in de omgeving wordt opgenomen.
Het bouwvlak is 10 meter diep en 13 meter breed. De breedte van het bouwvlak mag echter niet volledig worden bebouwd. Zoals in artikel 3.2.2 onder f is aangegeven mag de breedte van het hoofdgebouw inclusief een aangebouwd bijgebouw, ten hoogste 10 meter breed zijn. Hiermee wordt de stedenbouwkundige opzet zoals hierboven beschreven gewaarborgd.
De inspraakreactie is ongegrond.
Reactie gemeente: Zoals ook eerder is aangegeven, is er op dit moment nog geen sprake van een concreet bouwplan. Op het moment dat het wijzigingsplan is vastgesteld en de initiatiefnemer concrete bouwplannen heeft, zal een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning worden ingediend met daaraan vast een concreet en technisch plan. Voor wat betreft vormgeving en architectuur zal welstand op dat moment naar het bouwplan kijken en het beoordelen naar aanleiding van de geldende criteria. Doordat het noodzakelijk is om voor de bouw van de woning nog een concreet bouwplan en daarmee een omgevingsvergunning in te dienen, is daarmee juridisch geborgd dat de welstandscommissie wordt betrokken bij het bouwplan. Het bouwplan wordt op die manier getoetst op de aansluiting bij de directe omgeving.
De inspraakreactie is ongegrond.
Omdat een aantal van de onderwerpen in deze reactie zien op de uitvoering, zal hierover nader contact worden gezocht met de insprekers om op die manier enkele vragen weg te nemen.
Op het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan is artikel 3.8, derde lid Wro van overeenkomstige toepassing. Gedurende de terinzageleggin van het ontwerp wijzigingsplan kon eenieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Tegen het plan zijn geen verdere zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.