direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kernen Maasdonk, herziening Heuvelstraat 3 Nuland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002277-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van het voornemen van de heer en mevrouw Theunissen (initiatiefnemer) voor het herbestemmen van een voormalig bedrijfsperceel tot "Wonen" en het splitsen van de woning aan de Heuvelstraat 3 te Nuland, is een principeverzoek bij de (inmiddels opgeheven) gemeente Maasdonk ingediend.

Het voornemen dat door de initiatiefnemer aan de voormalige gemeente Maasdonk is voorgelegd, past niet in het vigerende bestemmingsplan Kernen Maasdonk. De gemeente heeft daarom aangegeven dat, in het kader van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure en op basis van de door het bevoegd gezag aangegeven (rand)voorwaarden, een bestemmingsplan opgesteld dient te worden om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de voormalige gemeente principemedewerking toegezegd aan het plan van de initiatiefnemer onder voorwaarden zoals opgenomen in deze brief.

Met deze partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan wordt de planologische en juridische ruimte gecreëerd om het plan te realiseren.

1.2 Ligging plangebied

De locatie is gelegen aan de Heuvelstraat 3 van Nuland in het noordwesten van de bebouwde kern. Direct nabijgelegen liggen de Klepelstraat en de Vladerackenstraat. Het plangebied ligt op ruime afstand ten noorden van de Rijksweg A59. Eén en ander is weergegeven in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0001.jpg"

De percelen zijn in bezit van de initiatiefnemer en zijn kadastraal bekend als gemeente Nuland, sectie B, nummer 4756, 4757 en 2996.

1.3 Doel bestemmingsplan

Met deze partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan wordt de realisatie van de herbestemming tot Wonen en het splitsen van de woning, planologisch en juridisch mogelijk gemaakt.

In deze bestemmingsplantoelichting wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieu-hygiënische effecten van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Uit de toelichting dient te blijken hoe het bouwplan zich verhoudt – zowel in negatieve als positieve zin – tot de aanwezige functies en waarden op de planlocatie en de directe omgeving ervan. In dit kader worden, behalve het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets, alle ruimtelijke en milieukundige aspecten nader beschouwd.

Zoals in het verdere vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing zal blijken, heeft het bouwplan geen negatieve ruimtelijkfysieke, logistieke en milieuhygiënische gevolgen voor de planlocatie en de directe omgeving ervan.

1.4 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van de ruimtelijke onderbouwing. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en het toekomstige plan. Het vigerende beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 3. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieuhygiënische aspecten zoals geluidshinder, bodemonderzoek en waterhuishouding, wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de programmatische aspecten van met plan. Hoofdstuk 6 voorziet in een uiteenzetting van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 worden de juridische aspecten van de te doorlopen ruimtelijke procedure behandeld. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 de slotconclusie getrokken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan geeft een juridische regeling voor het herbestemmen tot Wonen en het splitsen van een woning. Het vigerende bestemmingsplan blijft, voor het omliggende gebied, ongewijzigd van kracht.

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die aanleiding zijn geweest voor het nieuwe bestemmingsplan. Eerst wordt de bestaande situatie beschreven, gevolgd door een beschrijving van de gewenste situatie.

2.2 Bestaande situatie

De huidige situatie is planologisch gezien een bedrijfswoning met een mantelzorgwoning vergund. Het voornemen is deze mantelzorg woning om te zetten in een normale woning. Bestemming is nu nog bedrijf, na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan komt deze bedrijfsbestemming te vervallen. Met het planvoornemen wordt een bedrijfslocatie gesaneerd, wat als een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande situatie kan worden beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0002.jpg"

Hieronder zijn enkele foto’s afgebeeld die een overzicht vormen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0003.jpg"

Het plangebied ligt direct het noordwesten van de bebouwde kern Nuland, in (de voormalige gemeente) Maasdonk. Maasdonk ligt in het noorden van Noord-Brabant tussen ‘s-Hertogenbosch en Oss in. In de omgeving zijn met name burgerwoningen aanwezig.

2.3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfswoning met mantelzorgwoning te splitsen tot twee burgerwoningen. Hierbij vervalt de huidige bedrijfsbestemming.

Het perceel is diep en wordt achter de woning(en) ingericht als tuin. Door het perceel opnieuw in te richten en de bedrijfsbebouwing te slopen wordt een duidelijke kwaliteitsslag gemaakt naar een daadwerkelijke woonbestemming en vindt er een goede inpassing plaats binnen de voornamelijk aanwezige overige woonbestemmingen.

In onderstaande afbeelding zijn enkele impressies opgenomen van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0004.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is relevant beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau voor het plangebied opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Het Rijk streeft ernaar om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Gestreefd wordt naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.

Deze structuurvisie speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • De toenemende ruimtelijke verschillen in Nederland.
  • De toename van mobiliteit richting 2040.
  • De concentratie van sectoren in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • De aantrekkelijkheid van Nederland in de vorm van een ruimtelijke structuur met een netwerk van compacte steden in stedelijke regio’s omringd door een onderscheidend open en natuurrijk landelijk gebied.
  • De klimaatverandering, die ondermeer zorgt voor een stijgende zeespiegel.
  • De groeiende vraag naar ruimte voor het opwekken en transporteren van elektriciteit en gas. Duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie verdienen daarbij speciale aandacht.
  • Het omvangrijke stelsel van regels en procedures.

Het beleid in de nieuwe Structuurvisie biedt de volgende oplossingen:

  • Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
  • Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend.
  • Met het programma ‘Eenvoudig Beter’ kapt het Rijk in het woud van procedures en brengt het eenheid in het stelsel van regels.
  • Het Deltaprogramma biedt een basis voor de gezamenlijke overheden om te werken aan bescherming tegen overstromingen, aan schoon water, aan de beschikbaarheid van voldoende zoet water en aan klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Er wordt meer ruimte geboden voor (de opwekking van) duurzame brandstoffen.
  • Gebiedsontwikkelingen van nationaal belang (mainports, brainport, greenports en de valleys) worden doorgezet.
  • Om de bereikbaarheid te verbeteren, zet het Rijk in op investeren, innoveren en in stand houden. Het Rijk geeft prioriteit aan het oplossen van bereikbaarheidsknelpunten voor de main-, brain- en greenports (inclusief achterlandverbindingen).
  • Een verbetering van de bereikbaarheid door te letten op het samenspel tussen alle modaliteiten (weg, spoor en water) in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling.

Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren. In het mobiliteitssysteem komt de gebruiker centraal te staan. En het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit met elkaar. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor het uitbrengen van één Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. Daarbij wordt ingezet op nationale regels met betrekking tot onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De inhoud van de AMvB Ruimte moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft het gebruik van een plangebied waarbinnen de bestaande woonbebouwing wordt gesplitst om een extra woning te realiseren. Bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en er komt geen extra bebouwing bij. Hiermee past het plan binnen het rijksbeleid met betrekking tot zuinig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Op de verbeelding behorende bij de structuurvisie ligt het plangebied in de "Stedelijk concentratiegebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0005.jpg"

De provincie vindt het belangrijk dat bij de opgave voor wonen en werken het accent sterk wordt gelegd op de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen.

De concentratie van verstedelijking vindt plaats in het zogenaamde 'kralensnoer' van steden met omliggende kleinere kernen en rond de steden Eindhoven – Helmond, Tilburg en Uden – Veghel. Hier wordt de bovenlokale groei van de verstedelijking opgevangen. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. De leefbaarheid is een belangrijk aandachtspunt.

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties.

Door de ontwikkeling van dit project verdwijnt bestaande bedrijfsbebouwing uit een, met name, woonomgeving en wordt bestaande woonbebouwing gesplitst tot twee woningen. Deze ontwikkeling levert een aanzienlijke kwaliteitswinst en voorkomt de oprichting van extra woonbebouwing (elders).

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is nader uitgewerkt in de Verordening ruimte. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie Noord-Brabant om onder andere kwaliteitswinst te realiseren. In de Verordening ruimte zijn kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid vertaalt in regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen. De Verordening ruimte wordt hierna besproken.

Strijdigheid met de Structuurvisie heeft onderhavig initiatief niet.

Provinciale Staten hebben onlangs de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart is deze in werking getreden. Ten opzichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de ontwerpverordening diverse wijzigingen. Deze hebben in hoofdzaak betrekking op: ?

  • vereenvoudiging en verduidelijking: de opbouw van de Ontwerpverordening ruimte 2014 is gewijzigd waardoor ze beter aansluit bij de systematiek van de bestemmingsplannen. Daarnaast is er gekozen voor een directer taalgebruik met meer opsommingen, eenvoudigere zinnen en herkenbare formuleringen;
  • wijzigingen vanwege het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen;
  • wijzigingen vanwege het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking;
  • wijzigingen vanwege het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid;
  • overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.

De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Gelet op de behoefte aan meer flexibiliteit is de provincie voornemens om periodiek te bezien of actualisatie van de verordening gewenst is.

Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor:

  • Stedelijke ontwikkeling;
  • Ecologische hoofdstructuur & groenblauwe mantel;
  • Water;
  • Agrarisch gebied, intensieve veehouderij en glastuinbouw;
  • Cultuurhistorie;
  • Niet agrarische activiteiten buiten stedelijk gebied.

Het plangebied is gelegen in "Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0006.jpg"

Het bestaand stedelijk gebied bestaat uit zowel stedelijk concentratiegebied als kernen in landelijk gebied.

Het beleid van de provincie is er op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.

De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied. In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen.

Voor het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied ligt het accent op inbreiden en herstructureren.

Uit de themakaart Water blijkt dat de locatie is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Grondwaterbeschermingsgebieden liggen als een schil om het waterwingebied heen. Sommige van de grondwaterbeschermingsgebieden zijn zeer kwetsbaar. In deze gebieden ontbreekt een slecht doorlaatbare kleilaag boven de laag waaruit grondwater wordt onttrokken. Het betreft de gebieden bij Waalwijk, Nuland, Helvoirt, Macharen en Vessem. Door het verplaatsen van de winning naar diepere bodemlagen is per 1 januari 2015 de winning Budel niet langer ‘zeer kwetsbaar’. Er is daar nu een boringsvrije zone van kracht.

Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt een verantwoordingsplicht: uit de verantwoording bij het bestemmingsplan moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Voor plannen binnen grondwaterbeschermingsgebieden betekent dit dat er extra onderbouwing in de verantwoording noodzakelijk is. Door de verantwoordingsplicht gaat het beschermingsniveau van de grondwaterbeschermingsgebieden niet achteruit: het is aan de gemeente om aan te tonen dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater door de ruimtelijke ontwikkeling gelijk blijven.

Onderhavig plan is een voorbeeld van een inbreidingslocatie binnen een bestaand stedelijk concentratiegebied. Er wordt een stedelijk functie ontwikkeld in een omgeving die daar reeds voor is bestemd. Verder draagt onderhavig plan bij aan de provinciale ruimtelijke uitgangspunten en doelstellingen om te komen tot concentratie van verstedelijking, maar met name zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het plan komt hieraan tegemoet, er hoeft derhalve geen nieuwe ruimte aangesneden te worden. Er vindt een herstructurering en sanering plaats van een voormalige bedrijfslocatie en wordt bestaande bebouwing benut voor de realisatie van een extra woning. De bestaande woonfunctie blijft behouden.

Deze toelichting bevat, onder andere in de waterparagraaf, een verantwoording van de ontwikkeling.

Strijdigheid met de Verordening ruimte heeft onderhavig initiatief niet.

Op basis van zowel het Besluit Ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) als de Verordening Ruimte (artikel 3.1, lid 2) geldt dat in bestemmingsplannen een motivering is opgenomen met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Volgens het Besluit Ruimtelijke ordening is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden: de zogeheten ‘ladder duurzame verstedelijking’. De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Trede 1:

Onderhavig plan kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro) omdat het betrekking heeft op een woning(bouw)locatie. Er is echter sprake van een bestemmingsplan waarbinnen een bedrijfswoning wordt herbestemd tot burgerwoning en wordt gesplitst tot twee woningen waarvan één voor mantelzorg. Vanuit dat oogpunt gezien, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en wordt met gebruik van bestaande bebouwing invulling gegeven aan de regionale behoefte.

Trede 2:

Nu er geen sprake is van (nieuwe) actuele behoefte ontbreekt de grondslag om te beschrijven "in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins…".

De derde trede is daarmee eveneens niet aan de orde.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor de ontwikkeling aan de Heuvelstraat 3 dient eveneens rekening te worden gehouden met het gemeentelijk beleid. In deze paragraaf worden de van toepassing zijnde gemeentelijke beleidsstukken behandeld.

In het bestemmingsplan Kernen Maasdonk is het plangebied bestemd voor "Bedrijven" met subbestemming "Zaadkwekerij" en een bedrijfswoning. Navolgend is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0007.jpg"

Het initiatief, waarbij de bedrijfswoning wordt herbestemd tot burgerwoning en waarbij splitsing tot twee woningen wordt doorgevoerd, past, met in achtneming van de binnenplanse afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden, niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is onderhavige (partiële) herziening van het bestemmingsplan vereist.

Om het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid uit te kunnen voeren, is een meerjarenprogramma woningbouw opgesteld. Gelet op de bestaande woningvoorraad en de vergrijzing zullen veel woningen nodig zijn voor het huisvesten van senioren. Bij voorkeur worden deze woningen in het centrumgebied van de kernen gesitueerd.

De plannen mogen niet concurreren met gemeentelijke plannen.

De notitie gaat in op het realiseren van nieuwe/extra woningen voor de huisvesting van de bevolking. In onderhavig plan is sprake van een toename in het aantal woningen met één extra woning. Het betreft het splitsen van een bestaande (voormalige bedrijfs)woning waarvoor reeds een woonbestemming bestaat. Hiermee wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van concurrentie met gemeentelijke plannen. Met het oog op het woningbouwprogramma wordt geconcludeerd dat er geen belemmering bestaat onderhavig plan vast te stellen.

De voormalige gemeente Maasdonk heeft om een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving te creëren waarbij bovendien de waarde van het onroerend goed en vestigingsklimaat wordt versterkt, een welstandsnota opgesteld. De welstandsnota heeft dan ook als doel de burger vooraf in alle openheid te informeren en inzicht te geven in de betreffende welstandsaspecten. De criteria zijn middels de welstandsnota meer geobjectiveerd en gemotiveerd.

Op basis van hiervoor aangehaald beleid, kan worden geconcludeerd dat er enerzijds geen belemmeringen bestaan vanuit dit beleid en dat er anderzijds voldaan wordt aan eventuele voorwaarden tot de realisatie voor voorgenomen herontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

Tussen zowel milieubeleid, landschapskwaliteit als ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het wel of niet toestaan van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke (milieuhygiënische) aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk komen alle relevante aspecten achtereenvolgens aan de orde.

4.1 Bodem

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemtoets moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Voorafgaand aan eventuele grondwerkzaamheden wordt een dergelijk bodemonderzoek veelal uitgevoerd zodat eventuele bodem- en grondwaterverontreinigingen in kaart worden gebracht en daarmee eventuele belemmeringen en/of beperkingen bij de graafwerkzaamheden en/of toekomstig gebruik. Gezien het feit dat er voor onderhavig plan geen grond- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden, wordt geconcludeerd dat er uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen bestaan. Een bodemonderzoek is derhalve niet uitgevoerd.

4.2 Water

Bij de watertoets gaat het om het verantwoorden van de waterhuishoudelijke aspecten bij ruimtelijke plannen en besluiten. Met behulp van de watertoets wordt gestreefd om het waterhuishoudkundig aspect in combinatie met het ruimtelijke beleid toe te passen op het beoogde plangebied.

Vanuit verschillende overheidsniveaus zijn beleid en uitgangspunten geformuleerd wat betreft de omgang met afstromend hemelwater. De belangrijkste eisen zijn het hydrologisch neutraal ontwikkelen en het doorlopen van de trits hergebruik – vasthouden – berging -afvoer voor de omgang met hemelwater. De locatie valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Bij (ruimtelijke) veranderingen binnen het plangebied dan wel het beheer van de waterhuishouding dient in een vroegtijdig stadium overleg te worden gezocht met de gemeente en het waterschap Aa en Maas. Ook voor het waterschap is hydrologisch neutraal ontwikkelen speerpunt bij ruimtelijke ingrepen in haar beheersgebied.

De huidige planologische situatie staat toe dat ter plaatse een zaadkwekerij kan zijn gevestigd met bijbehorende kassen. Hiertoe is een bouwvlak opgenomen voor circa 300 m

2 kassen. Ten behoeve van de sanering van de bedrijfslocatie en de herbestemming/splitsing tot burgerwoning(en) zijn deze kassen gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een tuin aangelegd. De overige bebouwing en verharding blijft (nagenoeg geheel) ongewijzigd.

Hemelwater dat op de bebouwing en de verharding valt, wordt afgevoerd naar het aanwezige (gescheiden) rioolstelstel. Huishoudelijke afvalwater wordt naar het rioolstelstel onder de openbare weg afgevoerd.

Uiteraard wordt er invulling gegeven aan het concept integraal waterbeheer door hemelwater gescheiden van huishoudelijk afvalwater af te voeren. Dat betekent dat huishoudelijk afvalwater naar het rioleringsstelsel wordt afgevoerd onder de openbare weg evenals hemelwater met dien verstande dat het hemelwater gescheiden van het vuilwater wordt aangeboden.

De locatie bevindt zich een gebied dat niet is gekarteerd maar is gelegen nabij de contouren van grondwatertrap VII (conform indeling provincie Noord-Brabant). Hierbij hoort een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van 0,8 tot 1,4 m-mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van >1,2 m-mv. De specifieke GHG die hierbij vermeld wordt, bedraagt 1,2 tot 1,4 m-mv. De specifieke GLG die hierbij vermeld wordt, bedraagt 2,0 tot 2,5 m-mv. Uit informatie van de eigenaar blijkt dat er nooit wateroverlast is geweest op de locatie.

Op basis van deze globale grondwaterstanden kan worden geconcludeerd dat infiltratie van hemelwater in de bodem geen probleem oplevert. Hemelwater krijgt hiermee eerst de kans ter plaatse van het onverharde terrein te infiltreren in de bodem. Alleen bij zeer overvloedige neerslag zal er mogelijk enig water van het plangebied afstromen naar lager gelegen delen.

Gezien het feit dat er een afname wordt gerealiseerd van het bebouwd/verhard oppervlak bestaat er geen reden om een bergingsvoorziening te treffen voor hemelwater. Met de verwijdering van de kassen, de inrichting tot tuin en de mogelijkheid tot infiltratie in de bodem, wordt met onderhavige ontwikkeling een positieve bijdrage geleverd aan de lokale en regionale waterhuishoudkundige situatie en wordt hiermee invulling gegeven aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Aanvullende geohydrologische maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht.

Grondwaterbeschermingsgebied

De locatie is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Uit de verantwoording bij het bestemmingsplan moet blijken dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Zoals reeds eerder aangehaald, wordt de huidige bedrijfsbestemming (zaadkwekerij) opgeheven en zijn de bijbehorende kassen gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt in de huidige (bedrijfs)woning een extra woning gecreëerd. Tevens is niet voorzien in activiteiten zoals het uitvoeren van diepe grondbewerkingen of het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning en dergelijke.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat bedrijfsactiviteiten blijvend verdwijnen en dat er een woonbestemming voor in de plaats komt waarvan geen grondwaterbedreigende activiteiten zijn te verwachten.

Gezien de historie van het complex (zaadkwekerij) is de bodemkwaliteit niet bij voorbaat onverdacht (onder andere mogelijk gebruik bestrijdingsmiddelen). Alleen indien er additionele infiltratievoorzieningen worden getroffen is (beperkt) bodemonderzoek nodig.

4.3 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta ondertekend en in 1995 is dit verdrag in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Gezien het feit dat er voor het beoogde plan geen grond- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden, wordt geconcludeerd dat er uit archeologisch oogpunt geen beperkingen bestaan met betrekking tot de beoogde herbestemming en woningsplitsing. Volledigheidshalve is onderstaand een uitsnede uit Archeologische waarden- en verwachtingskaart Gemeente Maasdonk opgenomen. Zoals blijkt heeft het plangebied een onbekende archeologische verwachting (bebouwing).

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0008.jpg"

4.4 Ecologie

Onderzoek in het kader van de Flora en Faunawet wordt veelal uitgevoerd voorafgaand aan ruimtelijke plannen. Dergelijk onderzoek maakt inzichtelijk in welke mate de ontwikkelingen de eventueel aanwezige (beschermde) dier- en plantensoorten (negatief) beïnvloeden.

Het plangebied bestaat uit woonperceel met een vergaand gecultiveerde siertuin (en vooralsnog braakliggend terrein na sloop en verwijdering van de bedrijfsbebouwing) welke intensief wordt gebruikt ten behoeve van huiselijk recreatief gebruik en gebruik van de opstellen. Ten behoeve van onderliggend wijzigingsplan is op 12 december 2014 een locatiebezoek uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de ecologische aspecten weergegeven.

De locatie ligt niet in beschermde gebieden krachtens Natura 2000 / EHS waarmee voor dit aspect is aangetoond dat effecten van het plan op beschermde gebieden in de ruimere omgeving uitgesloten zijn.

Doordat de kans bestaat dat broedende vogels aanwezig zijn, wordt aanbevolen eventuele werkzaamheden in de tuin uit te voeren buiten het broedseizoen: ná half juli en vóór half maart. Het verstoren van broedende vogels is conform de Flora- en faunawet niet toegestaan.

Voorkomen dient te worden dat het (braakliggende) terrein gaat verruigen en soorten zich alsnog kunnen vestigen. Daarom wordt aanbevolen de locatie regelmatig te maaien en snoeien en te blijven gebruiken.

Doordat de ontwikkeling geheel plaatsvindt binnen bestaande bebouwing (te splitsen woning) en een intensief gebruikte siertuin (deze begroeiïng vormt geen habitat van enig ecologisch belang), beperkt qua oppervlak en aard is, worden géén negatieve effecten beschermde flora en fauna verwacht.

Er kan daarom worden geconcludeerd dat er geen risico bestaat met betrekking tot de aantasting/verstoring van (beschermde) dier- en plantensoorten.

4.5 Geluid

Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het ruimtelijk plan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving.

De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een ruimtelijk plan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt (zoals het toevoegen van een extra woning na woningsplitsing) binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie.

Nabij het plangebied zijn alleen 30 km/uur wegen gelegen. In artikel 74 staat tevens beschreven dat voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur er geen geluidonderzoek hoeft plaats te vinden. Omdat 30 km/uur-wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kunnen deze wegen (juridisch gezien) ook niet getoetst worden aan de Wet geluidhinder en kunnen er derhalve, indien dat noodzakelijk zou zijn, ook geen hogere waarden worden vastgesteld.

De Heuvelstraat heeft ter plaatse een intensiteit van 547 motorvoertuigen per etmaal. Hiermee kan worden gesteld dat de verkeersintensiteit op de weg laag is. Het perceel ligt ook buiten de geluidszone van het verkeer over het nabijgelegen Prins Bernhardplein. Daarmee staat vast dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Nader onderzoek naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Op circa 590 meter afstand is een spoorlijn gelegen. Nader onderzoek naar de gevolgen van spoorweglawaai is gezien deze afstand niet noodzakelijk.

Het plangebied is niet gelegen nabij een (militair) vliegveld. Nader onderzoek naar de gevolgen van vliegtuiglawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Vanuit akoestisch oogpunt levert het wijzigingsplan geen belemmeringen op en wordt een nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de planlocatie is gewaarborgd.

4.6 Lucht

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit);
  • of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de regeling "niet in betekenende mate" (NIBM) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging.

Het onderhavige project valt onder voornoemde lijst met categorieën van gevallen (woningen < 3.000). Wanneer er minder dan 3.000 woningen worden gerealiseerd, hoeft er volgens de Regeling NIBM geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd.

Het realiseren van de voorgenomen woningsplitsing vormt geen belemmering met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit en een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.7 Geur

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen op circa 225 meter afstand. Geur vanuit veehouderijen zou van invloed kunnen zijn op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plan. Ook zou het plan een belemmering kunnen vormen voor eventuele veehouderijen.

Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan spelen de volgende vragen:

  • 1. Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?
  • 2. Worden omliggende bedrijven (in dit geval veehouderijen) (onevenredig) in hun belangen geschaad?

Gezien de ruime afstand van veehouderijen ten opzichte van het plangebied kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het plan een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Opgemerkt zij tevens dat er tussen de veehouderijen en de planlocatie reeds op kortere afstand geurgevoelige objecten zijn gelegen.

Door deze aanwezigheid kan worden geconcludeerd dat omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0009.jpg"

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is bedoeld om de risico’s voor de omgeving ten aanzien van handelingen met gevaarlijke stoffen te beperken en te beheersen. De wetgeving is gericht op het gebruiken, opslaan en productie van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, als wel het transport van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de richtlijnen ten aanzien van inrichtingen opgenomen. Daarnaast zijn er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de verplichting opgenomen om in ruimtelijke plannen de ontwikkelingen te toetsen op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Externe veiligheid heeft dus betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen).

Op basis van gegevens van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn eventuele risicobronnen geïnventariseerd. Eventuele risicobronnen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0010.jpg"

Op basis van bovenstaande afbeelding wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van de planlocatie geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op onderhavige locatie. Wel is ruim ten zuiden de A59 gelegen.

Voor Rijksweg A59 zijn gegevens opgenomen in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). Op termijn wordt deze circulaire vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. In het voorgepubliceerde Basisnet zijn voor de Rijksweg A59 dezelfde gegevens opgenomen als in de circulaire.

Uit de circulaire Rnvgs en het Basisnet volgt een veiligheidsafstand (plaatsgebonden risico-contour PR 10-6) van 0 meter voor dit traject. Uit het Basisnet volgt een afstand van 200 meter voor het aandachtsgebied bij het berekenen van het groepsrisico, gemeten van de rand van de weg.

Het perceel aan de Heuvelstraat 3 ligt op een afstand van ongeveer 1.000 meter van de Rijksweg A59. Er is geen sprake van een knelpunt wat betreft het plaatsgebonden risico of het groepsrisico.

Ten aanzien van geen enkele risicobron is sprake van een knelpunt wat betreft plaatsgebonden risico of groepsrisico. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel aan de Heuvelstraat 3 in Nuland.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) uit 2009. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenoemde afstandentabel). De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk, maar kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’.

De afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Met het initiatief wordt voorzien de mogelijkheid een bedrijfswoning te herbestemmen tot burgerwoning en te splitsen tot twee woningen. Hiertoe is de hierna volgende milieuzoneringscan uitgevoerd. In onderstaande afbeelding zijn de meest nabijgelegen bedrijven weergegeven. Op basis hiervan is de scan uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0012.jpg"

Op basis van het onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen milieubelastende functies aanwezig zijn die tot hinder ter plaatse van de milieugevoelige bestemming kunnen leiden. Bij de extra woning kan een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Programmatische aspecten

5.1 Beeldkwaliteit

Na inventarisatie van ruimtelijk-morfologisch samenhangende gebieden en een globale waardebepaling is voor alle gebieden een ruimtelijk ambitieniveau vastgesteld. Dit ambitieniveau bepaalt de aard en de intensiteit waarmee bouwplannen aan de diverse criteria zullen worden getoetst. Afhankelijk van de waarde en gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het aanzien van de openbare ruimte kan voor dat gebied een hoog (niveau 1), normaal (niveau 2), laag (niveau 3) welstandsniveau vastgesteld worden. Afhankelijk van het niveau worden de beoordelingsaspecten streng, kritisch, licht of niet gehanteerd. In het algemeen geldt: hoe waardevoller de gebiedskarakteristiek, hoe hoger het welstandsniveau.

De locatie is niet gelegen in een gebied dat is aangeduid als welstandsniveau 1. Het opstellen van een beeldkwaliteitsplan is daarom niet nodig. Tevens voorziet onderhavig plan niet in het oprichten van bebouwing of het extern aanpassen van bestaande bebouwing. Hierdoor heeft het plan geen invloed op de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.2 Verkeer en parkeren

Uitgangspunt bij de realisatie van een extra woning is dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Zoals kan worden afgeleid uit onderstaande afbeelding, biedt de locatie voor beide woningen voor en/of naast de bebouwing voldoende ruimte voor het parkeren van auto’s. Naast beide woningen zijn inritten aangelegd waar voertuigen kunnen worden geparkeerd en voor de rechter woning zijn op eigen terrein twee parkeerplaatsen aangelegd. Het parkeren van motorvoertuigen geschiedt op gesloten verharding (i.c. straatklinkers). Dit is in overeenstemming met de PMV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0013.jpg"

In onderstaande afbeelding zijn de parkeerplaatsen/-ruimtes schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002277-1401_0014.jpg"

Het wegverkeer op de Heuvelstraat bestaat met name uit en woon-werkverkeer. Op het bestaande wegverkeer zal het verkeer van en naar de extra woning nagenoeg geen effect hebben. De huidige weginrichting is hiervoor voldoende.

Het aspect verkeer en parkeren levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van de extra woning.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.

Gezien het feit dat het vigerende bestemmingsplan realisatie van het planvoornemen niet rechtstreeks toestaat, bestaat de mogelijkheid dat derden een verzoek om planschadevergoeding indienen bij de gemeente ’s-Hertogenbosch (de gemeente Maasdonk bestaat sinds 1 januari 2015 niet meer). Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is daartoe een overeenkomst afgesloten, waarbij de initiatiefnemer de verplichting op zich neemt om eventuele planschadeclaims als gevolg van de planologische wijziging voor zijn rekening te nemen.

6.2 Maarschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg gepleegd met het Waterschap Aa en Maas, met de Provincie Noord-Brabant en met Brabant Water daar deze betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Eventuele reacties voortkomend uit het vooroverleg zijn in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan. Zowel de provincie als het waterschap hebben vooroverlegreacties gegeven welke niet tot planaanpassing leidden. De vooroverlegreactie van Brabant Water heeft geleid tot enkele kleine tekstuele aanpassingen.

De initiatiefnemer heeft op 18 mei 2015 een bijeenkomst georganiseerd met omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst is onderhavig plan voorgelegd. De reactie van alle aanwezigen was positief.

Ontwerp 

Het onderhavig bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wro vanaf 19 oktober 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder de gelegenheid gekregen een schriftelijke - of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

In principe stelt de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerp het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM - wijzigingen aangebracht.

Het college van Gedeputeerde Staten en de Inspecteur van VROM hebben geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar gemaakt. Het bestemmingsplan is niet gewijzigd vastgesteld. Vandaar dat bovenstaande bepalingen geen werking hebben.

Beroep

Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

Op basis van de door het bevoegd gezag aangegeven (rand)voorwaarden is een bestemmingsplan opgesteld.

In dit bestemmingsplan is ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders en de stedenbouwkundige en/of landschappelijke effecten van de gewenste ontwikkeling. Om een zo compleet mogelijk planologisch beeld te geven, is tevens aandacht besteed aan de ruimtelijke en milieuhygiënische (deel)aspecten. Er is inzicht gegeven in zowel de fysieke als functionele aspecten van de planlocatie in relatie tot de omgeving c.q. het grotere geheel. Tevens vindt een beschrijving plaats van alle aspecten die direct met het plan te maken hebben.

Hoofdstuk 8 Slotconclusie

In dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieukundige effecten van de plannen. Gemotiveerd is dat het plan zich verhoudt, zowel in negatieve als positieve zin, tot de aanwezige functies en waarden in het plangebied en de directe omgeving ervan. Naast het ruimtelijk-planologische beleid en de stedenbouwkundige toets zijn alle ruimtelijke en milieukundige deelaspecten onderzocht.

Gebleken is dat de ontwikkeling geen belemmering oplevert voor een goede ruimtelijke ordening.

Mede middels deze bestemmingsplantoelichting is thans een planologische en juridische basis gelegd om de plannen te kunnen realiseren.