direct naar inhoud van Regels
Plan: Jan Sluytersstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002249-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Jan Sluytersstraat met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002249-1401 van de gemeente 's Hertogenbosch.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.8 achtererfgebied:

een erf aan de achterkant en de niet naar een openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak of bouwperceel aangeeft, dat maximaal bebouwd mag worden.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw.

1.16 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 brutovloeroppervlakte:

de bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen.

1.24 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.26 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geschakelde woning:

een woning die met een andere woning verbonden is door middel van aan- of bijgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.29 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.30 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.

1.31 hoekwoning:

een grondgebonden woning die grenst aan een aanliggende woning en die ligt op het begin of einde van een reeks woningen.

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.33 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 maatschappelijke dienstverlening:

voorzieningen en diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben.

1.35 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 opslag:

(binnen) opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.37 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.38 twee-aaneenwoning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.39 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond en de verdieping(en) met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen.

1.40 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied.

1.41 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.42 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn op 10 meter uit de as van de weg.
1.43 webwinkel:

een bedrijf dat zich toelegt op het (doen) leveren van goederen op schriftelijke, telefonische of elektronische order van klanten en dat op de bedrijfslocatie geen directe contactmogelijkheden (balie, showroom, afhaalcentrum) met klanten biedt.

1.44 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.45 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.3 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.4 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.8 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. fiets- en voetpaden, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' waar uitsluitend groen(voorziening) en water(berging) is toegestaan;
  • c. water(berging);
  • d. bruggen;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' tevens maximaal twee ontsluitingswegen in deze bestemming en de bestemming 'Water';
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en bijbehorende verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen, terrassen en dergelijke, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' geen sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen en verkeersvoorzieningen zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' zijn geen gebouwen toegestaan;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 30 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • c. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het snoeien van de boom, behoudens normale onderhouds- en beheerwerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de boom;
  • b. het afhakken van wortels van de boom;
  • c. het aanleggen van verhardingen;
  • d. het aanleggen van paden en parkeerstroken;
  • e. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom.
3.6.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder 3.6.2 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden, binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan overeenkomstig de in lid 15.1 bepaalde doeleinden beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer;
  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. groen(voorzieningen);
  • c. bruggen;
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 30 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 4.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' tevens maximaal twee ontsluitingswegen in deze bestemming en de bestemming 'Groen';
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, taluds, bermen, kunstwerken, oeverbeschoeiingen, kademuren en dergelijke, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'water' geen sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare verblijfsvoorzieningen zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze grond mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 5.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water e.d.;
  • b. openbare en maatschappelijke dienstverlening;
  • c. cultuur en ontspanning;
  • d. gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners van de woningen als bedoeld in 6.1 onder a zoals een gemeenschappelijke huiskamer, een ontmoetingsruimte en werkruimten voor gemeenschappelijk gebruik voor de uitoefening van beroepsactiviteiten dan wel bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging categorie A en B, door de bewoners van de woningen als bedoeld in sub a (waaronder ateliers, praktijkruimten en kantoren);
  • e. gemeenschappelijke (moes)tuinen en erven voor de bewoners van de woningen als bedoeld in 6.1 onder a;
  • f. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • g. verblijfsgebied;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, bermen, kunstwerken, oeverbeschoeiingen, kademuren, standplaatsen, terrassen en dergelijke.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom' mogen de gronden niet worden bebouwd.
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate binnen de bestemming te worden gerealiseerd.
6.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er zijn maximaal 120 woningen toegestaan;
  • b. het bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd met hoofdgebouwen;
  • c. de hoofdgebouwen van de woningen mogen aaneengebouwd, twee-aaneen, geschakeld, vrijstaand en gestapeld worden gebouwd;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter bij vrijstaande woningen aan beide zijden en bij twee-aaneenwoningen, geschakelde woningen en hoekwoningen aan één zijde, behoudens bij hoekpercelen waar aan de zijde die grenst aan het openbaar gebied in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de achterste perceelgrens die grenst aan andere woonpercelen bedraagt minimaal 5 meter;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 meter;
  • g. de brutovloeroppervlakte van de functies als bedoeld onder 6.1 onder b, c en d mogen binnen de totale bestemming maximaal 800 m2 bedragen met dien verstande dat per hoofdgebouw maximaal 200 m2 is toegestaan.
  • h. in aanvulling op het bepaalde onder g mogen ook kleine gebouwen (zoals bergingen) ten behoeve van de woningen op gemeenschappelijke tuinen en erven worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m²;
    • 3. de gebouwen mogen worden geclusterd, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de geclusterde gebouwen niet meer mag bedragen dan 36 m²;
    • 4. de totale gezamenlijke oppervlakte van de kleine gebouwen mag niet meer bedragen dan 180 m².
6.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het achtererfgebied;
  • b. het achtererfgebied mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. met inachtneming van het bepaalde in sub b bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen en overkappingen in het deel van het achtererfgebied dat niet mag worden bebouwd met een hoofdgebouw niet meer bedragen dan 75 m²;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • f. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3 meter, de maximale nokhoogte 4,5 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • g. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij bedraagt de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 4,5 meter;
  • h. dakterrassen zijn niet toegestaan.
6.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzonderingen van erfafscheidingen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het achtererfgebied, behoudens het bepaalde onder g en h;
  • b. het achtererfgebied mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 1 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 2 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de gemeenschappelijke tuinen en erven als bedoeld in 6.1 onder d zijn buiten de bouwpercelen van de woningen toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • h. in afwijking van hetgeen is bepaald onder 6.2.4 onder f bedraagt de maximale bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer 10 meter en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de verkeer- en parkeervoorzieningen, het verblijfsgebied en groenvoorzieningen als bedoeld onder 6.1 onder f, g en h, 5 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken van de algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.1 onder a, met dien verstande dat met een bomeneffectanalyse dient te worden aangetoond dat door het bouwwerk en/of de bouwwijze ervan geen onevenredige aantasting van een duurzaam behoud van de beeldbepalende boom/bomen plaatsvindt.

6.4.2 Afwijken met betrekking tot de hoofdbebouwing

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.2 onder b voor het bouwen van hoofdgebouwen tot een hoger bebouwingspercentage, met dien verstande dat:

  • a. voor het deel van het hoofdgebouw dat wordt gebouwd boven het maximum bebouwingspercentage als bedoeld in 6.2.2 onder b geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van hoofgebouw, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwde zijnde niet meer mag bedragen dan 75% van het bouwperceel;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte van het deel van het hoofdgebouw dat wordt gebouwd boven het maximum bebouwingspercentage als bedoeld in 6.2.2 onder b , en van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 75 m².
6.4.3 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij percelen waarbij de diepte van het voorerfgebied 7 meter of meer bedraagt, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 50 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder b, met dien verstande dat:
    • 1. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.3 onder c, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in 6.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. er alleen mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder 6.2.3 onder f en g bepaalde maximum hoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • f. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de het bepaalde in 6.2.3 onder h voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer of woonkeuken op de eerste verdieping is gelegen en er geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
6.4.4 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2.4 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter bedraagt;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder d en e met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 1,5 meter en 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij percelen waarbij de diepte van het voorerfgebied 7 meter of meer bedraagt, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder d voor erfafscheidingen tot 2 meter onder de voorwaarde dat het een (te begroeien) hekwerk van gaas betreft en de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast. 
6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningsplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • c. Gebruik van ruimten voor gemeenschappelijk gebruik voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. degene die de activiteiten in de gemeenschappelijke ruimte uitvoert, dient tevens de bewoner van een van de woningen binnen de bestemming te zijn;
    • 2. bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in de bij deze regels als bijlage behorende de Staat van bedrijfsactiviteiten categorie A en B zijn uitsluitend toegestaan indien:
      • het gaat om een kleinschalig, meest ambachtelijk bedrijf;
      • productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvinden;
      • de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
      • de activiteiten uit categorie B bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaatsvinden, terwijl de activiteiten uit categorie A aanpandig aan woningen mogen plaatsvinden;
    • 3. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningsplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • d. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning, bijgebouwen en gemeenschappelijke voorzieningen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • e. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate binnen de bestemming te worden gehandhaafd.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 5. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningsplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
    • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5 ten behoeve van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten voor publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteiten mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
    • 1. degene die de activiteiten in de gemeenschappelijke ruimte uitvoert, dient tevens de bewoner van een van de woningen binnen de bestemming te zijn;
    • 2. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 3. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 4. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningsplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
    • 5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5 ten behoeve van bedrijfsactiviteiten die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging categorie A en B, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen en/of bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen betreft.
  • d. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 6.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • b. het snoeien van de boom, behoudens normale onderhouds- en beheerwerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de boom;
  • c. het afhakken van de wortels van de boom;
  • d. het aanbrengen van verhardingen;
  • e. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom.
6.7.2 Uitzonderingen

Het onder 6.7.2 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden, binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
6.7.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag alleen worden verleend indien door een bomeneffectanalyse wordt aangetoond dat door het bouwwerk en/of de bouwwijze ervan geen onevenredige aantasting van een duurzaam behoud van de beeldbepalende boom/bomen plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakkoppervlak bedraagt;
    • 2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4 meter mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Jan Sluytersstraat.