direct naar inhoud van Artikel 17 Wonen
Plan: Empel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002142-1401

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend stalling van motorvoertuigen en fietsen en berging en opslag;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens kantoor;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens maatschappelijke voorzieningen, waaronder een kinderdagverblijf/kinderboerderij;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens een ontsluiting voor langzaam verkeer;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tevens een onderdoorgang voor langzaam verkeer;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' tevens een verblijfsgebied;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' tevens het hobbymatig houden van schapen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' tevens verkeer, verkeersvoorzieningen, parkeren, parkeervoorzieningen, verblijfsgebied, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen
  • l. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen
  • a. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mag de bebouwing ten behoeve van een geiten- of schapenhouderij die op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning niet worden vergroot.
17.2.2 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' uitsluitend gebouwen zijn toegestaan boven een hoogte van 2,5 meter;
  • c. als in een bouwvlak een bebouwingspercentage is aangeduid, mag in afwijking van het bepaalde onder b het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan in het bouwvlak is aangeduid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen van de woningen aaneen gebouwd te worden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen van de woningen twee-aaneen gebouwd te worden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen van de woningen vrijstaand gebouwd te worden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de hoofdgebouwen van de woningen gestapeld gebouwd te worden;
  • h. de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen niet minder bedragen dan:
    • 1. voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': aan beide zijden 3 meter;
    • 2. voor twee-aaneenwoningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': aan één zijde 3 meter;
  • i. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • j. de goothoogte mag niet meer bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 1' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap;
    • 2. de dakhelling van een kap als bedoeld onder 1 mag in afwijking van het bepaalde in lid 1.38 niet minder bedragen dan 35° en niet meer dan 65°;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 2' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen moeten vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder h mogen de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder bedragen dan:
      • voor vrijstaande woningen aan beide zijden 2,5 meter;
      • voor twee-aaneenwoningen aan één zijde 2,5 meter.
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 3' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen moeten vrijstaand worden gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder b mag het bebouwingspercentage van het deel van het bouwvlak dat met een bouwperceel samenvalt niet meer bedragen dan 50%;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder h mogen de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder bedragen dan 2,5 meter;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 4' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen moeten vrijstaand worden gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder b mag het bebouwingspercentage van het deel van het bouwvlak dat met een bouwperceel samenvalt niet meer bedragen dan 50%;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder h mogen de afstanden tot de zijdelings perceelgrenzen niet minder bedragen 2,5 meter, met dien verstande dat het totaal van de afstanden aan beide zijden niet minder dan 10 meter mag bedragen;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 5' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan 1.000 m2;
    • 2. de bebouwing moet als een samengesteld complex van in hoogte en maat verschillende volumes worden gebouwd, in overwegend één bouwlaag met kap, refererend aan een boerderij met een hoofdgebouw evenwijdig aan de straat en met bijgebouwen;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' gelden tevens, al dan niet in afwijking van het bepaalde onder b, de volgende regels:
    • 1. de afstand van de hoofdgebouwen tot de aan de openbare ruimte grenzende perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 6 meter;
    • 2. de diepte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 meter;
    • 3. de hoogste bouwlaag fungeert als kaplaag door het toepassen van schuine of gebogen dakvlakken of door het bouwvolume geheel of gedeeltelijk terug te leggen;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' gelden tevens, al dan niet in afwijking van het bepaalde onder b, de volgende regels:
    • 1. de afstand van de hoofdgebouwen tot de aan de openbare ruimte grenzende perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter en niet meer dan 6 meter;
    • 2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak voor de hoofdbebouwing mag niet meer bedragen dan 50%;
    • 3. de hoogste bouwlaag fungeert als kaplaag door het toepassen van schuine of gebogen dakvlakken of door het bouwvolume geheel of gedeeltelijk terug te leggen;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 8' gelden tevens de volgende regels:
    • 1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
    • 2. de bebouwing moet als een samengesteld complex van in hoogte en maat verschillende volumes worden gebouwd, in overwegend één bouwlaag met kap, refererend aan een boerderij met een hoofdgebouw evenwijdig aan de straat en met bijgebouwen;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lessenaarsdak' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend worden voorzien van een lessenaarsdak;
  • t. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakvorm' mag de bestaande dakvorm of dakopbouw niet worden aangepast.
17.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied;
  • b. voor bijgebouwen in het bouwvlak gelden de regels van lid 17.2.2, met uitzondering van het in dat lid bepaalde:
    • 1. onder h;
    • 2. onder l onder 2;
    • 3. onder m onder 2 en 3;
    • 4. onder n onder 2 en 3;
  • c. voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de regels onder e tot en met m in dit lid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 5', 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6', 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' en 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 8' gelden in afwijking van het bepaalde onder b voor bijgebouwen in het bouwvlak de regels onder e tot en m in dit lid;
  • e. het bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50%;
  • f. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • g. met inachtneming van het bepaalde onder e mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, niet meer bedragen dan 75 m²;
  • h. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m², mag de gezamenlijke oppervlakte als bepaald onder g worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
  • i. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • j. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3 meter, de maximale nokhoogte 4,50 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • k. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
    • 3. de grootste bouwhoogte moet tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw zijn gesitueerd;
  • l. dakterrassen zijn niet toegestaan;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 5' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 8' mag in afwijking van het bepaalde onder i, j en k 35% van het achtererfgebied worden bebouwd met bijgebouwen met goothoogte van niet meer dan 4,5 meter en een bouwhoogte van niet meer dan 9 meter.
17.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn met uitzondering van erfafscheidingen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied;
  • b. het bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50%;
  • c. met inachtneming van het bepaalde onder b mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, niet meer bedragen dan 75 m²;
  • d. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag de maximale gezamenlijke oppervlakte als bepaald onder c worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn mag in afwijking van het bepaalde onder e vanaf de voet gemeten niet meer bedragen dan 1 meter;
  • g. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag in afwijking van het bepaalde onder e vanaf de voet gemeten niet meer bedragen dan 2 meter;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is in afwijking van het bepaalde onder a een loopbrug toegestaan voor de aangrenzende woningen tot een bouwhoogte van 4 meter.
17.2.5 Garage

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' gelden in afwijking van het bepaalde in lid 17.2.2 de volgende regels:

  • a. de bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 onder a, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen de stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
17.4.2 Afwijken met betrekking tot de hoofdbebouwing
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 onder p onder 1 en onder q onder 1 voor een dieper of minder diep voorerf ten behoeve van een evenwichtige aansluiting met de naastgelegen woning, mits in het voorerfgebied voldoende ruimte voor 1,5 parkeerplaats resteert.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 7' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 onder h voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits de gekozen stedenbouwkundige opzet van open en halfopen bebouwing niet wordt aangetast, zoals bij een ligging aan een niet te bebouwen perceel, groenvoorziening of plein.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 6' samen met de aanduiding 'maximale goothoogte' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 onder j, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 8,5 meter.
17.4.3 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied niet meer dan 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
    • 4. voor het bouwen naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
      • de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en die onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn ligt maar die niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw moet evenwijdig zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de breedte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3 onder e, met dien verstande dat:
    • 1. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
        • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3 onder f als het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner is dan 50 m², met dien verstande dat:
    • 4. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 5. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 6. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 17.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. er alleen mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding niet meer dan 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande dat ten aanzien van de in lid 17.2.3 onder i en j bepaalde maximale bouwhoogte van erfbebouwing naast en tussen hoofdgebouwen een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.3 onder l voor dakterrassen bij woningen waarvan de woonkamer op de eerste verdieping is gelegen, mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
17.4.4 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.4 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied niet meer dan 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.4 onder f en g met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 1,5 meter en 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
17.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert moet tevens bewoner van de woning zijn;
    • 3. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • b. onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, moet tevens bewoner van de woning zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit moet qua aard, omvang en uitstraling passen in een woonomgeving;
  • e. inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, die vergunningplichtig zijn volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.