4.8.1 Uitgangspunten
Het projectgebied valt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. In zijn Waterbeheerplan beschrijft het waterschap de hoofdlijnen voor het te voeren beleid voor de periode 2001-2004 en geeft het een doorkijk tot 2018. Het Waterbeheerplan noemt een aantal kernthema's. Eén van deze kernthema's betreft het omgaan met water in bebouwd gebied. Voor bebouwd gebied wordt gestreefd naar het met de gemeente samen opstellen van waterplannen.
In december 2004 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap de uitgangspunten voor de watertoets vastgesteld. De uitgangspunten zijn uitgewerkt en eind 2007 opgenomen in de nota 'Uitwerking uitgangspunten watertoets Aa en Maas; toetsingscriteria voor het duurzaam omgaan met water'.Het gaat om:
-
1.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater. Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het projectgebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse is een compromis mogelijk waarbij (in bestaand bebouwd gebied) de inzet minimaal is gericht op het gescheiden aanbieden van vuil en schoon water aan het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap gaat niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
-
2.
Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer'. In aansluiting op het landelijk beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd moet worden onderzocht hoe met schoon hemelwater kan worden omgegaan. Hierbij hanteert ze de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer', afgeleid van de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen en kantoren. Bij (particuliere) woningen stimuleert het waterschap dit niet.
-
3.
Hydrologisch neutraal bouwen. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag, bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied, de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.
-
4.
Water als kans. Water wordt vaak benaderd als een probleem ('er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden en m² zijn duur'). Water kan echter meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild. Een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door veel inwoners gewaardeerd.
-
5.
Meervoudig ruimtegebruik. Door bij de inrichting van een projectgebied ruimte voor twee of meer functies te gebruiken is het verlies van m² als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om een flauw talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden, bijvoorbeeld als een fietspad dat bij een hoge waterstand niet bruikbaar is.
-
6.
Voorkomen van vervuiling. Bij de inrichting, de bebouwing en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier al in de fase van de watertoets aandacht aan, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.
4.8.2 Watertoets Uitbreiding hockeyvelden HC Den Bosch
Water is expliciet een ruimtelijke functie. In het onderhavig project worden de aanleg van de watervelden, met zand ingestrooide kunstgrasvelden en halfverharde parkeerplaatsen niet als verharding aangemerkt.
Bij de waterafvoer in het project moet worden uitgegaan van bui T=10. Dit ontwerpuitgangspunt moet ook verder worden doorgezet. Nota bene: Rijkswaterstaat stelt ten aanzien van de inrichting van de groenbuffer tussen de rijksweg A2 en (de uitbreiding van) het hockeycomplex als randvoorwaarde dat hier de waterafvoer ook bij de regentypen T=25 en T=100 is gegarandeerd. De afwatering van de A2 is in het uitgewerkte inrichtingsprincipe voor de groenbuffer tussen het hcokeycomplex en de A2 in afdoende mate veiliggesteld.
Het afvalwater moet worden aangeleverd aan de vuilwaterriolering. Via een persleiding gaat het vuile water naar Aawijk-Zuid. Vandaar wordt het via het rioolgemaal Acaciasingel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Treurenburg.
Het regenwater moet oppervlakkig worden verzameld en vervolgens worden geïnfiltreerd in de bodem, met een overloop naar de omliggende waterlopen.