direct naar inhoud van 4.4 Voorschriften en beperkingen
Plan: Meerendonk, deel 1
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002088-1401

4.4 Voorschriften en beperkingen

4.4.1 Gebruiksregels woningen

De woningen conform de aanvraag om bouwvergunning en de bijhorende tekeningen en overige bescheiden bij deze ruimtelijke onderbouwing zijn bestemd voor wonen in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen en daarbij behorende tuinen, ervan, water en dergelijke. Gebruik van ruimten binnen de woningen en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de bovengenoemde voorwaarde ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • 5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Op de voorbereiding van een ontheffing als hierboven bedoeld is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

4.4.2 Erfbebouwingsregeling woningen

Na realisatie van het project mogen op het erf bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. met uitzondering van het hierna onder b bepaalde mogen aan- of bijgebouwen uitsluitend worden opgericht achter het hoofdgebouw op het desbetreffende bouwperceel, alsook naast het hoofdgebouw mits minimaal 3 meter achter de voorgevel;
  • b. voor hoekpercelen geldt dat nieuwe bijgebouwen mogen worden gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel en achter het verlengde van de naar de weg gekeerde zijgevel;
  • c. de onder a en b omschreven grond mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • d. het onbebouwd blijvende deel van het onder a omschreven gedeelte van het erf mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • e. met inachtneming van het bepaalde onder c mag het gezamenlijke grondoppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 75 m²;
  • f. de hoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • g. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter, de hoogte niet meer dan 4,5 meter en de dakhelling niet meer dan 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • h. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter en de hoogte niet meer dan 4,5 meter;
  • i. dakterrassen zijn niet toegestaan;
  • j. de hoogte van erfafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag van de voet af gemeten niet meer dan 1 meter bedragen, tenzij de afscheiding wordt geplaatst achter de voorgevelrooilijn; in geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
  • k. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en b met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • l. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder c, met dien verstande dat:
    • 1. slechts ontheffing mag worden verleend ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • m. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder d, met dien verstande dat:
    • 1. het onder a en b omschreven gedeelte van het erf kleiner is dan 50 m²
    • 2. slechts ontheffing mag worden verleend ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • n. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de onder a tot en met j aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. de ontheffing slechts mag worden toegepast ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder g en h bepaalde maximumhoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voor zover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast;
  • o. Op de voorbereiding van een ontheffing als bedoeld onder k tot en met n is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
4.4.3 Gebruiks- en bouwregels groen en water

Op de gronden die conform de aanvraag om bouwvergunning en bijbehorende tekeningen en overige bescheiden bij deze ruimtelijke onderbouwing zijn bestemd voor groen en/of water mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van groen(voorzieningen), park, plantsoen, water en waterberging en daaraan ondergeschikte voorzieningen, zoals sport- en speelvoorzieningen (waaronder wijkspeelplaatsen), openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, taluds, bermen, kunstwerken, oeverbeschoeiingen, kademuren en dergelijke.

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op deze gronden mag ten hoogste 5 meter bedragen. In afwijking daarvan mogen kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 10 meter hoog zijn. De bouwhoogte en de oppervlakte van een gebouw ten dienste van groen(voorzieningen), park of plantsoen mogen ten hoogste respectievelijk 3 meter en 30 m² bedragen.

4.4.4 Definities

In de voorschriften en beperkingen in deze paragraaf wordt verstaan onder:

Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit: een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

Aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Bijzondere woonvoorziening: een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of niet toereikend zijn, zoals gehandicapten of anderszins verzorgingsbehoevenden.

Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

Bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel.

Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

Detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Erf: de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden opgericht krachtens de vigerende woonbestemming.

Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Hoekperceel: een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.

Hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

Nieuwe bijgebouwen op hoekpercelen: ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan op hoekpercelen nog niet aanwezige, van het bestemmingsplan afwijkende bijgebouwen.

Publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis: een beroeps of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

Wijkspeelplaats: speel- en ontmoetingsvoorzieningen voor alle leeftijden (jonge kinderen, schoolkinderen, jongeren en volwassenen).

Woning: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

4.4.5 Wijze van meten

Bij de toepassing van de voorschriften en beperkingen als bedoeld in deze paragraaf wordt als volgt gemeten:

de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de hoogte van een kap: vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

peil: a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg; b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.