direct naar inhoud van 5.1 Bodem en grondwater
Plan: Carolus - De Herven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002018-1501

5.1 Bodem en grondwater

Voor de afzonderlijke locaties Carolusziekenhuis en Psychogeriatrisch centrum De Herven zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd.

Carolusziekenhuis
In maart en april 2008 is in een verkennend bodemonderzoek6 overeenkomstig NEN 5740 de milieukundige bodemkwaliteit ter plekke van de locatie van het Carolus ziekenhuis vastgesteld. Op het terrein is het gebouw van het ziekenhuis en een parkeerplaats aanwezig. De verharding bestaat uit klinkers. Het overig terreindeel is deels verhard met klinkers en deel onverhard. Aan de west- en noordzijde van de locatie bevindt zich een watergang.

Vooronderzoek en hypothese
De op de locatie aanwezige tanks zijn onderzocht als een verdachte locatie (ondergrondse tank: VEP-BO (deellocatie A), bovengrondse tank: VEP (deellocatie B). De omliggende watergang is onderzocht op basis van de richtlijnen van de NVN 5720 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek), waarbij de onderzoeksstrategie voor het vaststellen van de waterbodemkwaliteit op een niet verontreinigde locatie is gehanteerd. Gelet op de aanwezigheid van puin ter plaatse van de parkeerplaats, is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5897:2005 (“Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclingsgranulaat”). Men is voornemens een waterpartij aan te leggen op de locatie. Derhalve is deze locatie separaat onderzocht. Dit geldt ook voor de glooiingen en de aarden wal. De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het overig deel onderzoeksterrein. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed. Op basis van het vooronderzoek is voor het overig deel van de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte locatie (ONV) aangehouden. De veldwerkzaamheden zijn in maart 2008 uitgevoerd.

Grond
In de grond ter plaatse van de verdachte deellocaties (ondergrondse tank met vulpunt, bovengrondse tank, de glooiingen/aarden wal en de uit te graven waterpartij), zijn de onderzochte parameters niet aangetroffen in gehalten boven de streefwaarden. In de zwak tot matig puinhoudende bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Tevens is een licht verhoogd gehalte aan PAK vastgesteld in de zintuiglijk schone bovengrond van het middenterrein. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, PAK en minerale olie aangetoond.

Grondwater
In het grondwater ter plaatse van de verdachte deellocaties (ondergrondse tank met vulpunt, bovengrondse tank, de glooiingen/aarden wal en de uit te graven waterpartij), zijn de onderzochte parameters niet aangetroffen in concentraties boven de streefwaarden. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 8 zijn licht verhoogde concentraties aan chroom en nikkel vastgesteld.

Waterbodem
De analyseresultaten zijn getoetst aan de 4e Nota Waterhuishouding. Uit de resultaten blijkt dat de baggerspecie van de monsters WB02 en WB03 worden geclassificeerd als klasse 2 slib. De baggerspecie van monster WB01 worden geclassificeerd als klasse 3 slib. De analyseresultaten voor de waterbodem overschrijden de interventiewaarden niet. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de gemeten gehalten worden de monsters WB02 en WB03 gekwalificeerd als klasse A slib. Monster WB03 betreft klasse B slib. Molybdeen is onder andere bepalend voor de klassenindeling voor de waterbodemmonsters WB02 en WB03. Voor Molybdeen wordt echter een gehalte gemeten die onder de detectiegrens gelegen is. WB03 wordt, gelet op het aantal overschrijdingen van de Awaarden en het totaal aan geanalyseerde stoffen, waarschijnlijk geclassificeerd als klasse AW2000.

Asbest
Uit de resultaten van het asbestonderzoek blijkt dat in het puin ter plaatse van de parkeerplaats zintuiglijk geen asbest is aangetroffen. Het puin is onverdacht voor de aanwezigheid van asbest.

Conclusie
De vooraf opgestelde hypothese “onverdachte locatie” wordt verworpen, vanwege de aangetroffen verhoogde gehalten in grond, grondwater en waterbodem. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde.

Psychogeriatrisch centrum De Herven
In 2006 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van het psychogeriatrisch centrum De Herven.7 Het terrein heeft een oppervlakte van circa 2,2 hectare. Er zijn 22 boringen tot 0,5 m-mv, 6 boringen tot 2,0 m-mv en 3 boringen tot circa 4,0 m-mv verricht. In de drie diepste boorgaten zijn peilbuizen geplaatst. De grondmengmonsters en grondwater zijn ondergrond op het NEN-grond(water)pakket. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie” strikt genomen niet juist is.

Bovengrond
De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood en zink. De zintuiglijk niet verontreinigde bovengrond is (plaatselijk) licht verontreinigd met chroom en PAK.

Ondergrond
De ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters in een verhoogd gehalte ten opzichte van de streefwaarde.

Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen.

Conclusie
Gezien de relatief lage gehalten en de huidige c.q. toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie. Indien grond van de locatie verwijderd dient te worden, als gevolg van een overschot op de grondbalans, dient de af te voeren grond onderzocht te worden conform het per 1 juli 1999 van kracht zijnde Bouwstoffenbesluit, om de definitieve eindbestemming van de grond te kunnen bepalen.