direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stiphout - Herz. Geeneind 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000

Toelichting

Inhoud

Toelichting

Bijlagen:

Bijlage 1: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2: Quickscan flora en fauna

Regels

Verbeelding

NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000

Procedure

Kennisgeving voorbereiden bestemmingsplan

Gepubliceerd d.d. : 28 januari 2021

Ontwerpbestemmingsplan

Gepubliceerd d.d. : 27 mei 2021

Ter inzage m.i.v. : 28 mei 2021

Vastgesteld bestemmingsplan

Vastgesteld raad d.d. : 28 september 2021

Gepubliceerd d.d. : 7 oktober 2021

Ter inzage m.i.v. : 8 oktober 2021

Beroepstermijn m.i.v. :9 oktober 2021

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de locatie Geeneind 10 te Stiphout (gemeente Helmond) bestaat het voornemen om twee vrijstaande woningen te realiseren. Dit voornemen bestaat al een langere tijd en daarom is in 2014 reeds een bestemmingsplan vastgesteld dat de realisatie van twee vrijstaande woningen op de betreffende locatie planologisch-juridisch gezien mogelijk maakt. In het bestemmingsplan ('Stiphout - Geeneind 10', vastgesteld 11 maart 2014) zijn twee separate bouwvlakken opgenomen waarbinnen in ieder één vrijstaande woning is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6,5 meter.

Gezien het feit dat in de huidige situatie nog steeds het voornemen bestaat om op de locatie Geeneind 10 twee vrijstaande woningen met een maximum bouwhoogte van 6,5 meter te realiseren, lijkt het voornemen op het eerste oog passend binnen de kaders van het geldend bestemmingsplan. Maar, de beoogde situering en omvang van de twee vrijstaande woningen is niet passend binnen de bouwvlakken zoals deze nu in het geldend bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze bouwvlakken zijn namelijk onder een hoek binnen het plangebied gesitueerd en niet gelegen in de (voor)gevellijnen van de woningen op de belendende percelen. Tevens heeft er een kadastrale aanpassing van de begrenzing van de percelen binnen het plangebied plaatsgevonden waardoor de nog te realiseren woningen buiten de vigerende bouwvlakken gesitueerd moeten worden.

Om de realisatie van de twee vrijstaande woningen conform de gewenste situering en omvang alsnog planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het geldend bestemmingsplan 'Stiphout - Geeneind 10' te worden herzien. Hiertoe is dit bestemmingsplan opgesteld. Dit document voorziet in de toelichting op de herziening van het bestemmingsplan. Bij de herziening van het bestemmingsplan blijft de vigerende woonbestemming met daarbij het aantal, type toegestane woningen en bouwmassa/-hoogte binnen het plangebied gehandhaafd. Enkel de situering en omvang van de bouwvlakken binnen het plangebied worden aangepast naar de gewenste inrichting van het perceel. Hierbij geldt dat de bouwvlakken gesitueerd worden achter de rooilijn van de woningen in de omgeving (belendende percelen), zodat de twee vrijstaande woningen op passende wijze in de bestaande bebouwingsstructuur aan de Geeneind komen te liggen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de straat Geeneind, in de wijk Stiphout te Helmond (gemeente Helmond). Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Stiphout, sectie A, nummers 2085 en 2086.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0001.png"

Begrenzing plangebied

Aan de noordelijke en oostelijke zijde wordt het plangebied begrensd door de straat Geeneind. De zuidelijke zijde en westelijke zijde van het plangebied worden begrensd door percelen c.q. tuinen behorend bij de woningen Geeneind 12 (in het zuiden) en Geeneind 16 (in het westen).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stiphout - Geeneind 10', vastgesteld 11 maart 2014. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Wonen'. Binnen de woonbestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen met maatvoeringseis 'maximum bouwhoogte: 6,5 m'. Per bouwvlak is één woning met uitsluitend plat dak toegestaan. Verder is het grootste deel van het plangebied gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad'. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding. Hier mag niet hoger gebouwd worden dan 71 meter ten opzichte van NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Stiphout - Geeneind 10'

Op basis van het geldend bestemmingsplan is het toegestaan om twee vrijstaande woningen binnen het plangebied op te richten. Echter, de twee met dit planvoornemen beoogde vrijstaande woningen wijken qua situering en omvang af van de bouwvlakken zoals deze in het geldend bestemmingsplan zijn opgenomen. Om de situering en omvang van de bouwvlakken te wijzigen, wordt het bestemmingsplan 'Stiphout - Geeneind 10' herzien. Dit bestemmingsplan ziet daarop toe. De vigerende woonbestemming en aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' blijven daarbij gehandhaafd.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de ruimtelijke en functionele context, de huidige situatie en het beoogde planvoornemen binnen het plangebied gegeven. Daarna wordt in hoofdstuk 3 kort ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 aandacht besteed aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 6 wordt de haalbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 7 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving planvoornemen

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Het plangebied ligt in het noordwesten van Helmond in de kern Stiphout. Binnen de kern Stiphout ligt het plangebied in het noordwesten op de grens tussen het bebouwd gebied en het buitengebied en maakt onderdeel uit van het buurtschap Geeneind.

Het buurtschap Geeneind bestaat volledig uit vrijstaande woningen. De woningen zijn gesitueerd op ruime kavels variërend van ca. 1.000 m2 tot 4.000 m2. Slechts enkele kavels zijn kleiner of nog groter. Het buurtschap heeft een zeer groene uitstraling, mede doordat de straten niet van trottoirs zijn voorzien. Er komen alleen smalle buurtstraatjes met straatklinkers voor. Aan de westelijke/zuidwestelijke zijde grenst het buurtschap aan de Stiphoutse bossen waarin verschillende wateren zijn gelegen zoals de Kamerven, Het Hoolven, Twetermansven, De Meer, Witven, Wasven en Kikkerven. Aan de noordwest- en noordoostzijde grenst het buurtschap aan open agrarisch landschap. Aan de buitenzijden van het buurtschap liggen over het algemeen de grootste kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0003.png"

Ligging plangebied in buurtschap Geeneind, aan noordwestzijde Stiphout

2.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in een omgeving die zich kenmerkt door grote percelen en veel groen op de percelen zelf. Het beeld van het buurtschap Geeneind wordt voornamelijk bepaald door groen en woningen zijn onderdeel van dit groen, omdat deze veelal achterop of midden op het perceel geplaatst zijn tussen bomen. De vormgeving van de woningen in de directe omgeving van het plangebied is zeer divers. De woningen bestaan voornamelijk uit traditionele semi-bungalows met flauwe kaphellingen, wat grotere woningen met hoge kappen en moderne bungalows met plat dak.

Het plangebied zelf is onbebouwd. Het bestaat momenteel uit gras en enkel bomen langs de flanken c.q. op de hoek. In het verleden is binnen het plangebied wel een woning aanwezig geweest, maar deze is inmiddels gesloopt. De twee bouwvlakken die in het geldend bestemmingsplan 'Stiphout - Geeneind 10' zijn opgenomen (ten behoeve van de oorspronkelijk voorziene twee woningen) zijn zo op het perceel geplaatst dat voor de realisatie van de woningen geen bomen op het perceel en in de openbare ruimte gekapt hoeven te worden. De bouwvlakken zijn (gedeeltelijk) gesitueerd op de plaats waar de inmiddels gesloopte woning heeft gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0004.png"

Vogelvlucht plangebied

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zijn binnen het plangebied eveneens twee vrijstaande woningen met een maximum bouwhoogte van 6,5 meter voorzien maar met een andere situering. Ten behoeve van de nieuwe situering van de twee vrijstaande woningen worden in het bestemmingsplan twee nieuwe separate bouwvlakken opgenomen. De nieuwe bouwvlakken zijn gesitueerd achter de rooilijnen van de woningen in de omgeving van het plangebied. Ook eventuele bijgebouwen en parkeerplaatsen worden achter deze rooilijnen gerealiseerd. Hiermee wordt beter aangesloten op de aanwezige ruimtelijk situatie.

Met het plan ontstaan twee woonpercelen:

  • Het noordelijk gelegen perceel heeft een oppervlak van ca. 1.750 m2. Het bouwvlak dat binnen dit woonperceel wordt opgenomen heeft een oppervlak van ca. 187 m2. Het perceel wordt ontsloten via een inrit aan de noordzijde op de straat Geeneind.;
  • Het zuidelijk gelegen perceel heeft een oppervlak van ca. 1.234 m2. Het bouwvlak dat binnen dit woonperceel wordt opgenomen heeft een oppervlak van ca. 136 m2. Het perceel wordt ontsloten via een inrit aan de oostzijde op de straat Geeneind.

Onderstaand figuur geeft de beoogde inrichting van het plangebied, met daarbij de situering en omvang van de bouwvlakken ten behoeve van de twee vrijstaande woningen, weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0005.png"

Inrichting plangebied

Tot slot geldt dat ernaar wordt gestreefd de nog bestaande bomen op het perceel en in de openbare ruimte zoveel mogelijk in te passen in het plan, zodat de beeldbepalende bosrijke omgeving behouden blijft. Dit is nader toegelicht in paragraaf 5.2.2.

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Verkeer

Door de realisatie van de twee vrijstaande woningen neemt het aantal verkeersbewegingen nabij het plangebied in zeer geringe mate toe. De verkeerstoename ten gevolge van de twee vrijstaande woningen wordt ingeschat op (2*8,1=) ca. 17 motorvoertuigbewegingen per etmaal (schatting op basis van de CROW-normen, waarbij wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'zeer stedelijk' en de ligging binnen 'rest bebouwde kom'). De twee vrijstaande woningen worden afzonderlijk via een eigen oprit ontsloten op het Geeneind, noordelijk en oostelijk. Het Geeneind wordt ontsloten door de Lieshoutseweg, een erftoegangsweg die een verbinding vormt tussen Stiphout en Aarle-Rixtel/Lieshout. De zeer beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het planvoornemen is probleemloos oplosbaar in de bestaande infrastructuur.

Echter planologisch-juridisch gezien zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds twee vrijstaande woningen toegestaan waardoor qua verkeersaanbod hiermee al in voldoende mate rekening is gehouden.

Voor het langzaam verkeer zijn in de omgeving geen specifieke voorzieningen aanwezig. Het fietsverkeer maakt gewoon gebruik van de omliggende wegenstructuur. Het plangebied wordt niet ontsloten door het reguliere openbaar vervoer. In de gemeente Helmond is het verder voor iedereen mogelijk om gebruik te maken van de Taxbus. Dit is een vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer waarmee mensen binnen de gemeentegrenzen van deur tot deur kunnen reizen.

2.4.2 Parkeren

Om tot een inschatting van de parkeerbehoefte ten gevolge van het planvoornemen te komen, wordt de 'Beleidsregel parkeernormen Helmond 2020' (datum inwerkingtreding: 23 januari 2020) geraadpleegd. Op basis van de beleidsregel geldt voor koopwoningen in het dure segment, gelegen in 'rest bebouwde kom', een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning.

De parkeerplaatsen op eigen terrein dienen zo te zijn vormgegeven dat twee auto's naast elkaar kunnen staan. De parkeerruimte dient hiervoor in totaal tenminste 5 meter breed en 5 meter diep te zijn. Daarnaast dient voldoende manoeuvreerruimte op eigen terrein te zijn, zodat de parkeerplaatsen voor de auto's onafhankelijk te bereiken zijn/gebruikt kunnen worden. Tot slot geldt dat de parkeerplaatsen achter de rooilijn van de omliggende woningen gerealiseerd dienen te worden.

Voor beide woonpercelen binnen het plangebied geldt dat er voldoende ruimte is om de parkeerbehoefte conform bovengenoemde uitgangspunten op te lossen, namelijk:

  • Voor het noordelijke perceel geldt dat de lengte tussen de rooilijn en de achterzijde van het perceel (zuidelijke perceelsgrens) 17,7 meter bedraagt. De breedte tussen het bouwvlak en de westelijke perceelsgrens bedraagt 10 meter. Binnen deze ruimte à 177 m2 is er voldoende ruimte voor de realisatie van de twee parkeerplaatsen;
  • Voor het zuidelijke perceel geldt dat de lengte tussen de rooilijn en de achterzijde van het perceel (westelijke perceelsgrens) 32,8 meter bedraagt. De breedte tussen het bouwvlak en de zuidelijke perceelsgrens bedraagt 10 meter. Binnen deze ruimte à 328 m2 is er voldoende ruimte voor de realisatie van de twee parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0006.png"

Beschikbare ruimte voor aanleg parkeerplaatsen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid en provinciaal beleid

3.1.1 SVIR, Barro en Rarro

Het ruimtelijke ordeningsbeleid van het Rijk is vastgelegd in de op 13 maart 2012 in werking getreden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het motto van de SVIR is: ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Dit krijgt vorm in een excellent internationaal vestigingsklimaat, dat ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit streven kracht bij te zetten gaat het roer om. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’) en zorgt ervoor dat de gebruiker centraal komt te staan. Het Rijk beperkt zich nog slechts tot 13 nationale belangen. Buiten die belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Vertrouwen is de basis voor deze nieuwe rolverdeling.

Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden zijn naast de SVIR op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden, beiden aangevuld per 1 oktober 2012. Voor Helmond zijn de volgende aspecten hieruit relevant, in die zin dat ze direct dienen door te werken in bestemmingsplannen:

  • vrijwaringszones langs rijksvaarwegen (i.c. Zuid-Willemsvaart);
  • tracés van hoogspanningsverbindingen (i.c. door Brandevoort);
  • radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel, enkel voor het oprichten van windturbines met een tiphoogte van de wieken van meer dan 114 meter boven NAP;
  • obstakelbeheergebied van vliegbasis De Peel (i.c. zuidelijk deel gemeente). De maximaal toelaatbare hoogte loopt daarbij op van 70 meter boven NAP aan de oostelijke gemeentegrens tot 146 meter boven NAP in de noordwestpunt van het gebied ter hoogte van Mierlo-Hout.

Conclusie

Het plangebied is gelegen in het het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Er worden met dit plan echter geen windturbines met een tiphoogte van meer dan 114 meter boven NAP toegestaan. De maximale toegestane hoogte van de bebouwing bedraagt 6,5 meter. Het plangebied is op ca. 18 m + NAP gelegen. Hiermee blijft de bebouwing binnen het plangebied ruimschoots onder de grens van 114 m + NAP.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Ook zijn er geen andere nationale belangen die met het voornemen worden geschaad. De SVIR, Barro en Rarro leiden niet tot belemmeringen voor het planvoornemen.

3.1.2 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Conclusie

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen ter plaatse van een plangebied waar reeds de realisatie van twee vrijstaande woningen planologisch-juridisch gezien is toegestaan. Netto gezien neemt het aantal planologisch-juridisch toegestane woningen binnen het plangebied dan ook niet toe. Verder geldt dat het plangebied is gelegen in stedelijk gebied, op een open plek in de bebouwing aan Geeneeind te Stiphout. In het verleden was op deze locatie reeds sprake van een woning.

Gezien de kleinschaligheid van dit planvoornemen en de locatie waar het planvoornemen plaatsvindt, wordt de ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen binnen het plangebied niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Toetsing aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

3.1.3 NOVI

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Conclusie

In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet onderhavige voornemen in een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de invulling van een 'open plek' in de woonbebouwing aan de Geeneind te Stiphout, waar planologisch-juridisch gezien reeds twee vrijstaande woningen zijn toegestaan. De twee nieuwe vrijstaande woningen worden klimaatbestendig, duurzaam en natuurinclusief gerealiseerd en hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen in het stedelijk gebied van de gemeente Helmond. De locatie waar de woningen worden gerealiseerd betreft een 'open plek' in de woonbebouwing aan de Geeneind. Op de locatie is planologisch-juridisch gezien de realisatie van twee vrijstaande woningen reeds toegestaan. Met dit planvoornemen wijzigt enkel de situering van de bouwvlakken van de twee vrijstaande woningen ten opzichte van de bestemde situatie.

De realisatie van de twee woningen binnen het plangebied versterkt de ruimtelijke structuur en hiermee is tevens sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tot slot geldt dat de woningen conform de BENG-eisen worden gerealiseerd, wat bijdraagt aan de duurzaamheidsambitie van de provincie. Het planvoornemen is daarmee passend binnen de doelstellingen en ambities van provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld (geconsolideerde versie d.d. 1 maart 2020). De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

Wonen

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Ten aanzien van het toevoegen van woningen in het stedelijk gebied, is in de Interim omgevingsverordening opgenomen dat de ontwikkeling dient te passen binnen de regionale afspraken. Ook dient omschreven te worden hoe invulling wordt gegeven aan de doelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en een veilige, gezonde leefomgeving.

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de realisatie van twee vrijstaande woningen op een locatie waar planologisch-juridisch gezien reeds twee vrijstaande woningen zijn toegestaan. Met dit planvoornemen is zodoende geen sprake van een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad: enkel de situering van de reeds bestemde woningen wordt binnen het plangebied gewijzigd. Redelijkerwijs wordt aangenomen dat het planvoornemen binnen de regionale afspraken past.

Er geldt dat bij de concrete uitwerking van het bouwplan een invulling wordt gegeven om te komen tot energiezuinige bebouwing c.q. woningen. Het streven daarbij is om te komen tot een zo hoog mogelijk energielabel. Hiermee wordt invulling gegeven aan het aspect energietransitie en duurzaamheid. Ten aanzien van het aspect klimaatadaptatie geldt dat onderhavige ontwikkeling voorziet in de benodigde waterberging om de toename van het verhard oppervlak te compenseren. In de hoofdstukken Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 is toegelicht dat sprake is van een veilige, gezonde leefomgeving en dat deze omgeving door de toevoeging van de woningen niet wordt geschaad. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen en de directe omgeving wordt gewaarborgd. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan de doelen als gesteld in de Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening.

Conclusie

De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen binnen het stedelijk gebied (op een locatie waar reeds de realisatie van twee vrijstaande woningen planologisch-juridisch gezien is toegestaan) is passend binnen de regionale woningbouwafspraken. Met dit planvoornemen wijzigt enkel de situering van de bouwvlakken van de twee vrijstaande woningen ten opzichte van de bestemde situatie. Het planvoornemen draagt daarnaast bij aan de doelen ten aanzien van een veilige, gezonde leefomgeving. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of milieuzone. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Helmond 2030

In de begin 2014 vastgestelde Structuurvisie Helmond 2030 is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Helmond voor de periode 2014-2030 vastgelegd. Deze structuurvisie is geen blauwdrukplan met een vastomlijnde koers, maar juist een flexibel meebewegend beleidskader dat beter toegerust lijkt op de snel veranderende (ruimtelijke) behoeften en opgaven van deze tijd. De structuurvisie gaat veel minder dan voorheen uit van een lagenbenadering. In plaats daarvan is de structuurvisie opgebouwd rond een achttal ruimtelijk relevante thema’s die in samenhang het Ruimtelijk perspectief Helmond 2030 vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0007.png"

Uitsnede structuurvisiekaart met plangebied bij rode ster

Gevolg planvoornemen

Het plangebied heeft in de structuurvisie de aanduiding ‘Stedelijk gebied’. Geconstateerd wordt dat de realisatie van twee vrijstaande woningen past binnen deze aanduiding. Daarbij geldt dat binnen het plangebied reeds twee bouwvlakken zijn opgenomen op basis waarvan planologisch-juridisch gezien al twee vrijstaande woningen kunnen worden grerealiseerd. Het betreft hiermee geen andere ruimtelijke ontwikkeling behoudens dat de bouwvlakken van de woningen op een andere wijze gesitueerd worden. De nog te realiseren woningen worden daarmee beter ingepast in de bestaande ruimtelijk structuur.

Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het ruimtelijk beleid voor het plangebied als omschreven in de Structuurvisie Helmond 2030

3.3.2 Woonvisie Helmond 2016-2020 & Woonagenda 2019-2021

In de vigerende Woonvisie 2016-2020 en de Woonagenda 2019-2021 die als addendum op de woonvisie geldt, heeft de gemeente Helmond haar woonbeleid neergelegd. Dit woonbeleid staat ten dienste van een aantal speerpunten, zoals vastgelegd in de strategische agenda 2016 -2020 (maart 2016):

  • Een ontwikkeling van de woningvoorraad gericht op bevolkingsgroei, door het benutten van de centrumfunctie van de stad, waarbij antwoord wordt gegeven op de veranderende woningbehoefte en de regionale woningvraag;
  • Een versterking van de sociaal-economische positie door het aantrekken van nieuwe bewoners van buiten Helmond;
  • De ontwikkeling van een duurzame woningvoorraad;
  • Behoud van een betaalbare woningvoorraad met ruimte voor de huisvesting van bijzondere doelgroepen;
  • Het ontwikkelen van nieuwe woonconcepten en het ruimte bieden aan individuele wensen van woonconsumenten;
  • Het bieden van gedifferentieerde woonmilieus met een veilige woonomgeving.

Uit de woonvisie blijkt dat voor de periode 2015-2020 het bruto taakstellende woningbouwprogramma 2.750 woningen bedraagt. Voor de totale periode tot 2030 geldt een percentage van 17,5% voor de opvang van huishoudens van buiten Helmond. Uit de visie blijkt tevens dat de vraag naar duurdere koopwoningen toeneemt.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen op een locatie waar op basis van het vigerend bestemmingsplan reeds twee vrijstaande woningen zijn toegestaan. Planologisch-juridisch gezien is er dan ook geen sprake van een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. De woningen worden gerealiseerd voor het duurdere koopsegment, aansluitend bij de behoefte binnen de gemeente Helmond. Er geldt dat bij de concrete uitwerking van het bouwplan een invulling wordt gegeven om te komen tot twee energiezuinige vrijstaande woningen. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de woonvisie en -agenda.

3.3.3 Klimaatbeleid gemeente Helmond

Bij 'nieuwbouw' worden de regels van GPR-Gebouw en het Klimaatbeleid van de gemeente Helmond toegepast.

Op 1 januari 2015 is het programma GPR gebouw ingevoerd binnen de gemeente Helmond. GPR Gebouw staat voor Gemeentelijke Praktijk Richtlijn en dient als hulpmiddel bij het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw en renovatie van vastgoed. Daarbij spelen 5 modules een rol:

  • Energie;
  • Milieu;
  • Gezondheid;
  • Toekomstwaarde;
  • Gebruikskwaliteit.

De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij wordt een 7 behaald wanneer wordt gebouwd volgens het Bouwbesluit. Het streven naar maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. GPR-gebouw bevat een breed scala aan eisen vanuit verschillende terreinen zodat een woning met een hoge score een woning met veel kwaliteit is.

Per raadsbesluit is vastgelegd dat voor wat betreft de module energie deze op een score van 7,5 moet uitkomen, de module gebruikskwaliteit is vastgelegd op een 8,5. Terwijl overall op de 3 overgebleven modules altijd gestreefd moet worden naar een gemiddelde van 7. Binnen dit kader bestaat voor de ontwikkelaar enige ruimte/flexibiliteit om de kwaliteitseisen in te vullen.

Bij de uitwerking van de bouwplannen voor de twee vrijstaande woningen wordt aan bovenstaand kader invulling gegeven.

3.3.4 Energielabel

Het energielabel voor nieuwbouw is op 1 januari 2013 ingevoerd. Binnen het energielabel wordt de oplevertoets een verplicht onderdeel. Hiermee wordt gecontroleerd of de waarde uit de EPC-berekening van de omgevingsvergunning daadwerkelijk is gerealiseerd. Tevens wordt ingezet op het gebruik van duurzame energie volgens het principe van de trias energetica. De gemeente Helmond volgt hierin het rijksbeleid en het Europees beleid en past dit ook toe.

Er geldt dat bij de concrete uitwerking van het bouwplan een invulling wordt gegeven om te komen tot twee energiezuinige vrijstaande woningen. Het streven daarbij is om te komen tot een zo hoog mogelijk energielabel.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid hebben de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving als gemeenschappelijke doelstelling. Alleen in een zorgvuldig afwegingsproces kan een optimale afstemming plaatsvinden tussen aan gebieden toegekende functies en het veilig stellen van een beschermingsniveau van het leefmilieu. Bestaande en nieuwe bestemmingen in een gebied zijn niet altijd op voorhand verenigbaar. Milieudoelstellingen en randvoorwaarden worden daarom integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het ruimtelijke planvormingsproces meegewogen, zodat het gebruik van de schaars beschikbare ruimte niet leidt tot conflictsituaties.

Naast een ruimtelijke invalshoek zijn er ook kwalitatieve aspecten die een rol spelen. De duurzame ontwikkeling van de stad Helmond is een belangrijk uitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit verband is duurzaamheid op te vatten als “hoe is een plangebied te beheren of te ontwikkelen, zodat het ook door latere generaties optimaal kan worden benut”.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de duurzaamheid en de kwaliteit van de leefomgeving in en rond het plan “Stiphout – Herz. Geeneind 10”. In het hiernavolgende komen de volgende milieuaspecten aan de orde die een rol spelen bij het plan:

  • Milieueffectrapportage;
  • Externe veiligheid;
  • Geluidhinder;
  • Luchtkwaliteit;
  • Bedrijven en milieuzonering;
  • Bodemkwaliteit;
  • Geur.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Inleiding

De m.e.r.-regelgeving is erop gericht het milieu een volwaardige plaats in besluitvormingsprocessen te geven. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging. In bepaalde gevallen is de verplichting opgelegd om de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit evenals alternatieven hiervoor en mogelijke maatregelen, te beschrijven. In deze paragraaf is getoetst of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Aanleiding is de voorgenomen bestemmingswijziging van de locatie Geeneend 10. Het plan maakt de realisatie van twee grondgebonden vrijstaande woningen mogelijk op locatie Geeneind 10, waarbij enkel de situering van de bouwvlakken wordt gewijzigd.

4.2.2 M.e.r.-toetsing

Een m.e.r.-toetsing op basis van de beschikbare gegevens levert het volgende resultaat op:

  • 1. De ontwikkeling wordt niet genoemd in het Besluit milieueffectrapportage. Een m.e.r.-procedure is op basis van dit besluit niet nodig.
  • 2. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ca. 7,6 km afstand. Hierdoor zijn gezien de aard, de omvang, het effectbereik en de afstand, significant negatieve effecten door de 19 overige effecten op voorhand uit te sluiten.
  • 3. Gezien de omvang van het voornemen, de verplichting om nieuwbouwwoningen gasloos te realiseren en de afstand, is de verwachting dat significant negatieve effecten door stikstofdepositie op voorhand zijn uit te sluiten. Een Aeriusberekening kan daarmee achterwege blijven.
  • 4. Dit betekent dat een passende beoordeling (en MER-plicht) en een vergunningplicht Wet natuurbescherming niet aan de orde is.
4.2.3 Conclusie

Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiele effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft het plan geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in de milieuparagrafen en de overige hoofdstukken in de toelichting op dit bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het transport van gevaarlijke stoffen in de Wet basisnet. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijks-infrastructuur (spoor, weg en water) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de Wet basisnet wordt een afweging gemaakt tussen ruimtelijke, vervoers- en veiligheidsbelangen. Om het Basisnet wettelijk te verankeren is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangepast.

Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De gemeenteraad van Helmond heeft op 10 januari 2012 de Milieuvisie Helmond 2025 “Duurzaam op weg” vastgesteld. Daarin is onder meer het onderdeel externe veiligheid ondergebracht. In de Milieuvisie is hierbij onder andere aangegeven dat risicovolle situaties worden voorkomen en dat bij ruimtelijke ontwikkeling externe veiligheid tijdig wordt betrokken.

4.3.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Op 3 februari 2015 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond het Beleidsdocument verantwoording groepsrisico vastgesteld. Het vormt een supplement bij de Milieuvisie Helmond 2025 “Duurzaam op weg” en de basis voor de verantwoording van het groepsrisico in de gemeente Helmond (o.a. standaardverantwoording voor ontwikkelingen op grote afstand van een risicobron).

4.3.3 Risico-inventarisatie

Op ruime afstand van het plangebied aan Geeneind 10 ligt één relevante risicobron. Dit is de ondergrondse regionale hogedruk aardgasleiding A-521 van de Gasunie. De afstand tussen het plangebied en deze buisleiding bedraagt ca. 400 meter.

De risico's van buisleiding A-521 zijn eerder door o.a. de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) berekend en beschreven in het rapport 'Risicoanalyse buisleiding BP Stiphout Molenven - Natuurpoort' van 19 juni 2015, ten behoeve van het bestemmingsplan Stiphout - Molenven (sportpark en natuurpoort). Uit deze berekeningen volgt dat het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar 0 meter bedraagt. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Uit het voornoemde rapport van de ODZOB blijkt bovendien dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriënterende waarde ligt. Omdat met dit plan alleen de situering van de 2 bouwvlakken in het bestemmingsplan Stiphout-Geeneind 10 wijzigt, wordt de hoogte van het groepsrisico niet beïnvloed. Om die reden is er geen groepsrisicoberekening uitgevoerd, wel een beperkte verantwoording.

4.3.4 Beperkte verantwoording groepsrisico

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) schrijft voor dat in elk geval wordt ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval, en;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Gevaren en gevolgen voor het plangebied

Om de potentiële gevaren en mogelijke gevolgen te kunnen bepalen is inzicht in het maatgevende ongevalscenario nodig. Een ongeval met een hogedruk aardgasleiding wordt vrijwel altijd veroorzaakt door (graaf)werkzaamheden. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand ontstaat met hoge warmtestraling en rook tot gevolg. Om het uitstromen van het brandbare gas te stoppen zal de leidingbeheerder het getroffen leidingdeel met afsluiters inblokken. Na het inblokken blijft de fakkel branden totdat de druk in de leiding gelijk is aan de omgevingsdruk.

Zelfredzaamheid

Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers bij een incident met gevaarlijke stoffen te voorkomen. Door een tijdige waarschuwing kunnen mensen proberen zo snel mogelijk uit een risicogebied te vluchten. Vluchten van de risicobron af is mogelijk. Er zijn meerdere routes het gebied uit. Tijdige alarmering is van groot belang. Zolang geen sprake is van een lichamelijk of geestelijke beperking is de zelfredzaamheid van personen hoog. Aangenomen wordt dat de toekomstige bewoners van de te realiseren vrijstaande woningen voldoende zelfredzaam zijn.

Bestrijding en beperking van de omvang van een ramp 

In geval van een incident met gevaarlijke stoffen dient de brandweer de calamiteit zoveel mogelijk te bestrijden. De duur en soort inzet verschilt per ongevalscenario. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:

  • op tijd ter plaatse te zijn;
  • voldoende opstelplaatsen te hebben;
  • voldoende blusmiddelen te hebben.

De drie veiligheidsregio's in Noord-Brabant hebben beleidsregels opgesteld over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het doel van deze beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te borgen, zodat de veiligheidsregio in staat wordt gesteld een adequate rol in de brandweerzorg te spelen.

4.3.5 Advies veiligheidsrisico

Conform de 'richtlijn advisering externe veiligheid voor ruimtelijke plannen' van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost kan voor dit plan gebruik worden gemaakt van het standaardadvies. Het standaardadvies luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de toekomstige bewoners in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat de bewoners moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kan ervan uit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. Voor een advies op maat kan contact worden opgenomen met de veiligheidsregio.
  • Nieuw op te richten gebouwen moeten aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met een mechanische ventilatie die (centraal) uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving adviseren wij om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron te realiseren.
4.3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de risiconormen voor externe veiligheid en aan de kaders die zijn vastgelegd in het beleidsdocument 'Verantwoording groepsrisico Helmond'. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Geluidhinder

4.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder bepaalt dat sommige wegen, spoorwegen en industrieterreinen een (geluids)zone hebben. Als voor een gebied binnen een zone een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt, of als een nieuwe weg, een nieuwe spoorweg of bepaalde industrieterreinen mogelijk worden gemaakt, moeten deze nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de eisen op geluidgebied die de Wet geluidhinder stelt.

Binnen het plangebied wordt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling moet beschouwd worden als een nieuwe geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt niet binnen de zone van een spoorweg of industrieterrein. Het plangebied valt wel deels binnen de 250 meter brede zone van de Lieshoutseweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd.

4.4.2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Voor de Lieshoutseweg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De aangelegen weg, het Geeneind, is een 30 km/uur weg en deze is daardoor in het kader van de Wet geluidhinder niet gezoneerd, waardoor het wat toetsing aan de Wet geluidhinder betreft buiten beschouwing kan worden gelaten. De overige wegen in de omgeving betreffen eveneens niet gezoneerde wegen en zijn door de grotere afstand tot het plangebied niet van belang.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Lieshoutseweg niet wordt overschreden. De geluidbelasting t.g.v. 30 km/uur wegen is eveneens in beeld gebracht. Deze wordt met name bepaald door het verkeer op het Geeneind. Ook hiervoor geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer te reduceren zijn niet noodzakelijk en er hoeven geen hogere waarden voor de geluidbelasting te worden vastgesteld.

Tenslotte worden in het kader van het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de vereiste maximale binnenwaarde in de woning. In deze situatie kan worden volstaan met de minimaal volgens het Bouwbesluit vereiste gevelwering van 20 dB.

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (gemeente Helmond, documentnummer 34477211, d.d. 9 februari 2021) is bijgevoegd als Bijlage 1.

4.4.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer lager blijft dan de voorkeursgrenswaarde. Hierdoor vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisering van de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

In de Wet Milieubeheer worden grenswaarden opgenomen voor onder andere fijn stof en stikstofdioxide. De gemeente Helmond voldoet aan deze normen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient getoetst te worden of een dergelijke activiteit in betekenende mate bijdraagt aan de huidige luchtkwaliteit.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt het nieuwe plan getoetst aan de eisen voor de luchtkwaliteit zoals opgenomen in de Wet Milieubeheer. De eerste stap hierbij is het toetsen van het bouwplan aan het Besluit niet in betekenende mate (Besluit NIBM). Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen welke planologisch-juridisch gezien reeds toegestaan zijn. Het betreft enkel de aangepaste situering van de woningen c.q. bouwvlakken.

4.5.2 AMvB 'Niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De definitie van 'niet in betekenende mate bijdragen' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

De eerste stap hierbij is het toetsen van het bouwplan aan de regeling “niet in betekenende mate bijdragen”. Dit besluit geeft categorieën van gevallen aan die aangemerkt kunnen worden als niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) project. De realisatie van de woningen wordt gezien als een NIBM project. Immer het aantal woningen niet planologisch-juridisch gezien niet toe. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling, voor wat betreft de luchtkwaliteit, geen beperkingen kent met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Bedrijven en millieuzonering

4.6.1 Algemeen

Een bedrijf kan hinder veroorzaken naar zijn omgeving, maar ook (onomkeerbare) schade toebrengen aan het milieu. Bedrijvigheid is daarom gebonden aan regels op grond van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Voor de meeste bedrijven gelden de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Deze regels zijn in het algemeen toereikend om overlast naar de woonomgeving tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het besluit biedt ook de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften om de vergunningssituatie beter af te stemmen op de plaatselijke situatie.

Voor een beperkt aantal potentieel meer milieuhinderlijke bedrijven geldt naast een deel van de regels van het Activiteitenbesluit een vergunningplicht. De voorschriften in de vergunningen zijn mede geënt op de omgeving waarin het bedrijf is gelegen. Naast maatregelen aan de bron kunnen ook zoneringsmaatregelen worden voorgeschreven, bijvoorbeeld het vastleggen van een afstand tussen conflicterende bestemmingen.

4.6.2 Toetsing bedrijven en milieuzonering

Om ter plaatse van woningen te zorgen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van milieuzonering, dat wil zeggen een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en anderzijds gevoelige bestemmingen, zoals woningen. Naast het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies heeft milieuzonering ook tot doel om bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitvoeren.

Bij het toepassen van milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' waarin voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden zijn opgenomen, die in beginsel moeten worden aangehouden om hinder en schade binnen aanvaardbare normen te houden. Bij toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG-publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

4.6.3 Bestaande bedrijven

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Op grotere afstand bevinden zich enkele veehouderijen. Individuele geurcontouren van deze bedrijven reiken niet tot aan het plangebied. De achtergrondbelasting (geur) ter plaatse van het plangebied bedraagt minder dan 3 ouE/m3, hetgeen overeenkomt met een zeer goed woon- en leefklimaat.

Het plan maakt geen nieuwe (geur)gevoelige bestemmingen mogelijk (wonen blijft wonen). De veehouderijen worden dan ook niet (verder) beperkt in hun bedrijfsvoering. Verder geldt dat het plan zelf niet voorziet in de realisatie van een nieuw bedrijf of hindergevoelige functie.

4.6.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de te realiseren woningen. Ook worden bedrijven niet in hun belangen geschaad. Hierbij geldt dat binnen het plangebied reeds twee woningen zijn toegestaan en met het planvoornemen daarom geen toevoeging is van een nieuwe (geur)gevoelige bestemming. De bestemmingsplanherziening ziet enkel op de aangepaste situering van de bouwvlakken voor de woningen.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Bodemkwaliteit

Ter plaatse van het bestemmingsplan is geen bodemonderzoek verricht. Binnen het plangebied is een ondergrondse hbo-tank gelegen die in 1993 is gesaneerd (gevuld met zand). Tijdens de tanksanering is in de bodem rondom de tank geen verontreiniging aangetroffen.

Op basis van:

  • 1. de resultaten van bodemonderzoek in de directe omgeving;
  • 2. het feit dat tijdens de tanksanering zintuiglijk geen verontreiniging is aangetroffen, en;
  • 3. de bodemkwaliteitkaart voor dit gebied als kwaliteit schone grond (AW2000) aangeeft

wordt verwacht dat bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Om dit aan te bevestigen is een verkennend bodemonderzoek (Archimil, rapport C215709.007/PHE, 31 maart 2021 uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de bovengrond plaatselijk een zwakke bijmenging met puin is aangetroffen. De puinhoudende grond uit de bodemlaag tot 1,45 m-mv is licht verontreinigd met kwik. De zintuiglijk schone grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. De puinhoudende grond uit de onderlaag (1,45-1,95 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, nikkel en zink.

De hypothese niet-verdachte locatie kan voor de ondergrond en het grondwater worden aangenomen en dient voor de bovengrond formeel te worden verworpen op basis van de onderzoeksresultaten.

Echter de aangetroffen bijmenging met puin in de bovengrond kan niet zondermeer als onverdacht voor asbest kan worden beschouwd en, in lijn met de NEN 5707, aanleiding geeft tot een verkennend onderzoek naar asbest. Ons inziens behoeven er voor het overige, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan aan- of verkoop van of aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.

De lichte verontreiniging met kwik in de puinhoudende grond en met zware metalen in het grondwater vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek of het treffen van sanerende maatregelen. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Geur

Gezien het feit dat binnen het plangebied de realisatie van twee vrijstaande woningen reeds is toegstaan, voorziet dit bestemmingsplan niet in het toevoegen van geurgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geurhinder. Verder geldt dat de indicatieve achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied aangeeft dat er sprake is van een zeer goede leefomgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen of industriële gebouwen aanwezig die aanleiding geven om nader onderzoek naar geur te verrichten. Op basis van bedrijven- en milieuzonering (zie paragraaf 4.6) is er tevens geen aanleiding om de geurhinder verder te onderzoeken.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Waterparagraaf

5.1.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het rijksbeleid dat voortkomt uit de huidige deltabeslissingen en voordeurstrategieën van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie staan in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het nationaal waterplan geeft de hooflijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021. Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van zoet water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. Vasthouden-bergen-afvoeren. Op basis van deze trits wordt water zo lang mogelijk vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater, om wateroverlast en overstromingen te voorkomen en in de droge periodes zo lang mogelijk te beschikken over gebiedseigen water. Zo nodig wordt water tijdelijk geborgen. Als vasthouden en bergen niet meer mogelijk zijn, wordt het water afgevoerd naar elders.
    • 2. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Hierbij gaat het er om het water zo schoon mogelijk te houden. Schoon en vuil water blijven zo veel mogelijk gescheiden. Als laatste, wanneer schoon houden en scheiden niet meer mogelijk zijn, kan het schoonmaken van verontreinigd water aan de orde zijn.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie

De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaatadaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.

Met 'klimaatadaptief' wordt bedoeld: het klimaatrobuust en klimaatbestendig inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland.

Met het nemen van klimaatrobuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.

5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP 2016-2021)

Het PMWP bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen.

De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei.

De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:

  • Voldoende en schoon water voor mens, dier en plant
  • Aanvaardbare risico's vanuit hoogwater
  • Duurzame zoetwatervoorziening

Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.

Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen tevens als structuurvisie.

Waterbeheerplan waterschap Aa en Maas 2016-2021

Het waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas is in afstemming met het PMWP 2016-2021 tot stand gekomen. In het Waterbeheerplan van het waterschap wordt het PMWP verder uitgewerkt en geconcretiseerd. Het waterbeheerplan is opgedeeld in een aantal waterthema's, waarvoor doelen en ambities zijn opgesteld. Deze thema's zijn:

  • Zorgen voor een veilig en bewoonbaar beheergebied. Dit wordt bereikt door toepassing van drie pijlers: preventie, duurzame ruimtelijke planning en een accurate rampenbeheersing. In onze regio valt de aanleg en inrichting van regionale waterbergingsgebieden en het voldoen aan de stedelijke wateropgave onder dit thema.
  • Zorgen voor voldoende water en een robuust watersysteem. De inrichting en het beheer van het watersysteem worden afgestemd op de aanwezige functies en de watervraag van deze functies.
  • Zorgen voor gezond en natuurlijk water: hieronder vallen onder andere inrichtingsmaatregelen aan watersystemen en verbetering van de waterkwaliteit.
  • Zorgen voor schoonwater: Hieronder vallen de bevoegdheden van het waterschap op grond van de Waterwet (eisen aan kwaliteit van lozingen op oppervlaktewater), evenals de zuiveringstaak van het waterschap.

In aanvulling daarop is ook het waterschap bezig het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie te vertalen naar haar eigen beleid

Het waterschap heeft tevens haar regels vastgelegd in de Keur. Het geeft aan welke plichten er zijn voor activiteiten met betrekking tot het oppervlaktewater, grondwater, en kunstwerken. De Keurregels voor afvoeren van hemelwater bevat richtlijnen voor het waterhuishoudkundig onderzoek en kan worden gebruikt voor het uitvoeren daarvan.

Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2 worden vrijgesteld van compensatie door waterberging. Het bepalen van de compensatie wordt gedaan conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m). Deze rekenregel is ook gebruikt voor deze watertoets.

5.1.3 Gemeentelijk beleid

Waterplan Helmond 2012-2015/2018

Het waterbeleid van de gemeente Helmond is vastgelegd in het Waterplan 2012-2015 dat door de gemeenteraad is vastgesteld en geeft de kaders aan waarbinnen het waterbeheer in Helmond vorm moet krijgen. Het Waterplan is door de gemeenteraad verlengd voor de periode tot en met 2018 en wordt in 2020 nog steeds gebruikt. Herziening vindt hoogstwaarschijnlijk halverwege 2020 plaats, ivm de komst van de omgevingswet.

Het gemeentelijke waterplan is een gezamenlijk product van gemeente en waterbeheerder en geeft een uitgewerkte visie op de plaats die het water nu en in de toekomst in Helmond kan innemen. Het geeft daarbij aan wat als gewenste ontwikkeling wordt gezien.

De visie is richtinggevend voor het onderdeel water bij planvorming en invulling van projecten. Belangrijke onderwerpen in het Waterplan 2012-2015/2020 zijn:

  • Water en ruimtelijke ordening;
  • Water en ecologie;
  • Beleving van water;
  • Waterkwaliteit;
  • Stedelijk grondwater;
  • Waterketenbeheer (waaronder afkoppelen en de voorkeursvolgorde voor het verwerken van schoon hemelwater);
  • Beheer en onderhoud van stedelijk water

Op deze wijze wordt het mogelijk het aspect water te betrekken bij integrale beleidsafwegingen en daarbij de consequenties van keuzes voor het water aan te geven.

Het onderwerp 'klimaatadaptatie' is benoemd in het programmaplan Duurzame en Gezonde Stad. De gemeente heeft nog geen beleid vastgesteld over dit onderwerp. Naar verwachting wordt in 2021 een uitvoeringsprogramma vastgesteld. Daar waar mogelijk worden klimaatadaptieve maatregelen al wel meegenomen in projecten en plannen.

5.1.4 Waterhuishouding huidige situatie

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Ondergrondse voorzieningen moeten waterdicht worden aangelegd, indien het verblijfsruimten betreft (eis Bouwbesluit). Als de ondergrondse voorziening geen verblijfsruimte is, is het waterdicht maken niet verplicht op grond van het Bouwbesluit. De gemeente kan echter niet aangesproken worden op het handhaven van een bepaald grondwaterpeil om diepliggende ondergrondse voorzieningen droog te houden. Bij grondwateroverlast is de perceeleigenaar in eerste instantie aan zet om het probleem te verhelpen. Het beleid ten aanzien van grondwateroverlast is vastgelegd in het 'verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2019-2023. De gemeente zal geen maatregelen treffen om de grondwaterstand permanent te verlagen ten opzichte van het huidige niveau.

Riolering

In Geeneind is een gemengd stelsel aanwezig. Vanuit het rioolstelsel staat de straat niet bekend als gevoelig voor water-op-straat. Het afvalwater wordt via de rioolstelsels afgevoerd naar de rioolwaterzuivering in Aarle-Rixtel.

5.1.5 Toepassing waterbeleid op het plangebied

Voorkeursvolgorde omgaan met regenwater

De voorkeursvolgorde voor het omgaan met regenwater is: hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer. Bij hergebruik kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met een aantal proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1.000 of meer te bouwen woningen. Ook de aangescherpte regelgeving maakt het grootschalige hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. In dit plan wordt geen rekening gehouden met hergebruik van regenwater.

Voor de aspecten infiltratie, buffering en afvoer wordt onderstaand aangegeven hoe hiermee omgegaan wordt.

Infiltratie, buffering en afvoer van regenwater

  • Vuil- en schoonwater moeten aan de erfgrens gescheiden aan de gemeente worden aangeboden;
  • Tot nu toe is het gebied niet bebouwd. De totaal extra verharding die erbij komt is 523 m2;
  • Om de hoeveelheid waterberging te bepalen wordt de rekenregel uit de Keur toegepast met kaart met gevoeligheidpiekafvoeren (bergingsopgave in m3 = m2 x gevoeligheidsfactor x 0,06) 523 x 0,06 = 31,4 m3;
  • Deze hoeveelheid dient in het gebied opgevangen en geïnfiltreerd te worden. Hiervoor wordt een voorziening van voldoende capaciteit binnen het plangebeid aangelegd als onderdeel van het bouwplan voor de woning(en);
  • Het waterschap heeft geen rol/taak in de beoordeling aangezien het om minder dan 2.000 m2 verhard oppervlak gaat.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

  • Het gebied is vanuit oppervlaktewater niet inundatiegevoelig;
  • Het gebied is vanuit grondwater niet gevoelig voor wateroverlast.

Voorkomen vervuiling

Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. Het nieuwbouwplan brengt wel enige verandering van het huidige ruimtegebruik met zich mee, maar er is geen sprake van een geheel andere situatie. Eerder is in de toekomstige situatie sprake van een vergelijkbare situatie met de huidige, waarbij omdat sprake is van nieuwbouw wel rekening kan worden gehouden met de te gebruiken bouwmaterialen.

Bouwmaterialen

De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen en is ook van toepassing op het onderhavige plangebied.

Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat deze het vrijkomende regenwater niet onnodig vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.

Het gebied ligt niet in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied, waardoor er geen extra eisen vanuit de Provinciale Milieuverordening van toepassing zijn.

Gebruik onkruidwerende middelen in groen en op verhardingen

Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding volgt de gemeente Helmond het landelijke beleid. Onkruidwerende middelen worden al sinds enkele jaren niet meer gebruikt in openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek. Vanaf 2015 vindt bestrijding op verhardingen alleen nog mechanisch plaats, dat wil zeggen: branden, heet water en/of borstelen.

5.1.6 Conclusie

Ten gevolge van de realisatie van twee vrijstaande woningen binnen het plangebied, neemt het verhard oppervlak met ca. 523 m2 toe. Middels de rekenregel uit de Keur is berekend dat de toename in het verhard oppervlak tot een bergingsopgave van 31,4 m3 leidt. Gezien de ruime omvang van het plangebied c.q percelen, is deze waterbergingsopgave eenvoudig binnen het plangebied c.q percelen oplosbaar. Verder geldt dat bij de realisatie van de woningen een gescheiden riolering wordt aangelegd zodat vuil- en schoonwater gescheiden bij de erfgrens aan het gemeentelijk riool aangeboden kan worden. Er worden bij de realisatie van de woningen geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor dit planvoornemen.

5.2 Flora en fauna, bomen en groenvoorzieningen

5.2.1 Flora en fauna

Algemeen

Het relevante natuurbeschermingsregime voor dit voornemen is de Wet natuurbescherming onderdeel soorten. Met een quickscan natuur moet inzichtelijk worden gemaakt of het voornemen negatieve effecten heeft op beschermde soorten, of nader onderzoek en een ontheffing nodig is en of deze ontheffing kan worden verkregen. Pas als aannemelijk is gemaakt dat er geen effecten op beschermde soorten zijn of een benodigde ontheffing kan worden verkregen, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Het plangebied ligt buiten en op enige afstand van NNB (ca. 80 m). Aannemelijk is, dat gezien de aard, de omvang, het effectbereik en de afstand, significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB op voorhand zijn uit te sluiten. Een 'nee, tenzij'-toets of 'ja, mits'-toets met een eventuele compensatieplicht, zijn niet aan de orde.

Natuurinclusief bouwen

De overheid wil het natuurinclusief realiseren van nieuwe gebouwen stimuleren. Natuurinclusief bouwen betekent dat in een nieuw gebouw verblijfplaatsen voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen worden geïntegreerd. De natuurinclusieve realisatie van nieuwbouw is in het kader van de Wet natuurbescherming vereist ter compensatie van het verlies van verblijfplaatsen als er ten behoeve van de nieuwbouw is gesloopt. Daarnaast draagt het bij aan de duurzame instandhouding van verblijfsruimte voor gebouw bewonende beschermde soorten. Het aantal te integreren verblijfplaatsen wordt uitgevoerd conform de Kennisdocumenten Soorten Natuurbescherming.

Soortebescherming

Ten behoeve van het planvoornemen is een quickscan flora en fauna (Archimil, rapportnummer C215709.001/PHE, 1 april 2021) uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 3 bijgevoegd. Het doel de quickscan bestaat uit het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en om vast te stellen of de geplande activiteit van invloed is op beschermde flora of fauna. Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Geeneind 10 te Helmond zijn op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteit. Ook wordt, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, de locatie niet als essentieel leefgebied beschouwd voor beschermde flora en fauna.

Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'flora en fauna' geen belemmering vormt voor dit planvoornemen. Echter er dient wel rekening te wroden gehouden met het broedseizoen. De verstroring van broedvogels dient te worden voorkomen. Verder dient de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren in acht te worden genomen. Specifiek in relatie tot vleermuizen is aangegeven dat niet met bouwlampen gewerkt moet worden.

5.2.2 Groenvoorzieningen

Het perceel is gelegen op de overgang van het ‘open’ agrarische landschap met natuurwaarden naar stedelijk gebied en had in het verleden een bosachtige inrichting. Binnen het plangebied zijn een aantal waardevolle bomen gelegen. De bomen binnen het plangebied vormen samen met de in de openbare ruimte van omliggende straten gesitueerde bomen een waardevolle bosschage waarvan de wens bestaat deze als eenheid te handhaven. Deze bomen zijn niet op de gemeentelijke bomenkaart opgenomen, maar vormen weliswaar een beeldbepalend element dat behouden dient te blijven.

Bij toekomstige werkzaamheden voor de woningen op het perceel dient er ook rekening mee te worden gehouden met de wortels van de gemeentebomen die in de openbare ruimte (aan de Geeneind) zijn gelegen. De wortels van deze bomen lopen namelijk tot op de kavel door.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie

Op 13 januari 2009 werden het “Beleidsplan archeologie Eindhoven – Helmond 2008 – 2012” en de “Archeologische Waardenkaart Helmond” (versie 25 november 2008) door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeentelijke archeologische waardenkaart gaf de gebieden aan waar archeologische resten in de bodem aanwezig zijn of verwacht worden. Het plangebied kreeg hierbinnen geen waarde of verwachting toegekend.

Inmiddels is op 26 september 2017 de “Archeologische beleidskaart 2017” (versie april 2017) door de gemeenteraad vastgesteld. De beleidskaart is feitelijk een actualisering van de waardenkaart van 2009. Ook op deze kaart heeft het plangebied geen waarde of verwachting toegekend gekregen. Bij bodemingrepen of ontwikkelingen op die locaties is archeologisch bodemonderzoek niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0008.png"

Archeologische beleidskaart 2017 met plangebied bij blauwe ster

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Het is echter niet uit te sluiten dat 'toevalsvondsten' worden aangetroffen. Indien vondsten of bodemsporen worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs vermoed wordt dat deze van belang zijn voor de historie van Helmond is het verplicht deze te melden. De erfgoedwet (2016, par. 5.4. art. 5.10) bepaalt dat 'toevalsvondsten' gemeld moeten worden bij de minister, in Helmond kan dat bij het bevoegd gezag (ofwel de gemeentelijk archeoloog).

5.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied is volledig onbebouwd en ligt momenteel braak. Op de beoogde bouwlocatie, noch in de directe omgeving ervan, bevinden zich gemeentelijke of van rijkswege beschermde monumenten. Evenmin bevinden zich in de omgeving panden waaraan in het kader van het (M)onumenten (I)nventarisatie (P)roject enige monumentale kwaliteit is toegekend.

Ook de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geeft geen aanvullende cultuurhistorische informatie over het plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1700BP200208-2000_0009.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met plangebied bij blauwe ster

Conclusie

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

Naast het toetsen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen.

6.1 Financiële haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een bestemmingsplan) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Helmond en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Dit planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van twee vrijstaande woningen op een locatie waar reeds twee vrijstaande woningen planologisch-jurdisch zijn toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan. Omdat de beoogde omvang en situering van de te realiseren woningen afwijkt van de bouwvlakken zoals in het geldend bestemmingsplan opgenomen, dient het bestemmingsplan enkel op dit punt te worden herzien. Er ontstaat hierdoor ruimtelijk gezien geen ander planvoornemen. Het planvoornemen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en is passend binnen het vigerend beleid.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet van het plan

7.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

7.2 Uitgangspunten

7.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

7.2.2 Planonderdelen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerend bestemmingsplan ('Stiphout - Geeneind 10').

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

7.3 Toelichting op de planregels

7.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

7.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

7.4 Toelichting op bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

7.4.1 Bestemming Wonen

Binnen deze bestemming is een woonfunctie toegestaan. De twee vrijstaande woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangeduide bouwvlakken (één vrijstaande woning per bouwvlak). De maximale bouwhoogte bedraagt 6,5 meter. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' dan wel 'bijgebouwen'.

Aan huis gebonden beroepen zijn toegestaan binnen de begrenzing die in de specifieke regels van deze bestemming zijn aangegeven, anders is er sprake van strijdig gebruik. Bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen voor een aan huis gebonden bedrijf, onder voorwaarden, bij omgevingsvergunning afwijken.

Tevens is aan de bouwregels een regeling gekoppeld dat voor de realisatie van de woningen in voldoende parkeerplaatsen dient te worden voorzien conform de parkeernormen van de gemeente Helmond.

7.5 Algemene regels

7.5.1 Antidubbeltelbepaling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

7.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

7.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en

7.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

7.5.5 Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

7.5.6 Algemene aanduidingsregels

In dit bestemmingsplan is (gedeeltelijk) de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen. De aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' is opgenomen ter bescherming van een straalverbinding.

7.6 Overgangs- en slotregels

7.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

7.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooraankondiging

Op 28 januari 2021 is de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd waarin is aangegeven dat er voor dit gebied een nieuwe bestemmingsplan in voorbereiding is.

8.2 Ontwerp en vaststelling

Dit planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van twee vrijstaande woningen op een locatie waar op basis van het geldend bestemmingsplan reeds twee vrijstaande woningen planologisch-juridisch zijn toegestaan. Het geldend bestemmingsplan wordt enkel herzien om de situering en de omvang van de bouwvlakken van de vrijstaande woningen aan te passen. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is dit plan voor advies gezonden naar: de veiligheidsregio Brabant-Zuidoos (akkoord), het Waterschap Aa en Maas (inhoudelijk akkoord, alleen tekstuele opmerking die verwerkt is) en de provincie Noord-Brabant (akkoord).

In het kader van de procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 28 mei 2021 ot en met 8 juli 2021gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 28 september 2021 dan ook ongewijzigd vastgesteld.