Gemeente:
gemeente Helmond
Plannaam:
Automotive Campus
Status:
vastgesteld
IDN naam:
NL.IMRO.0794.1700BP130049-2000

Regels

 

Chw bestemmingsplan "Automotive Campus" - Vaststelling

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippn

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijventerrein

Artikel 4 Groen

Artikel 5 Kantoor

Artikel 6 Natuur

Artikel 7 Verkeer

Artikel 8 Verkeer-Verblijfsgebied

Artikel 9 Water

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Artikel 11 Algemene bouwregels

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Artikel 15 Algemene delegatieregels

Artikel 16 Hogere waarden

Artikel 17 Monitoring

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 18 Overgangsrecht

Artikel 19 Slotregel

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.1 plan:

het Crisis- en herstelwet, Chw bestemmingsplan “Automotive Campus” met identificatienummer NL.IMRO.0794.1700BP130049-2000 van de gemeente Helmond;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 aanduidingsvlak:

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

 

1.7 arbeidsextensief-bezoekersextensief

dit begrip wordt gebruikt in relatie tot de parkeernormen. Er is sprake van een arbeidsextensieve bedrijfsactiviteit als bedrijven de productiefactor arbeid, in vergelijking met de andere productiefactoren, in geringe mate benutten. Voorbeelden zijn een loods, opslag, transportbedrijf;

 

1.8 arbeidsintensief-bezoekersintensief

dit begrip wordt gebruikt in relatie tot de parkeernormen. Er is sprake van een arbeidsintensieve bedrijfsactiviteit als bedrijven relatief veel arbeid gebruiken in relatie tot andere productiefactoren en weinig kapitaalgoederen. Voorbeelden zijn industrie, laboratorium, werkplaats;

 

1.9 automotive en mobiliteitssector

bedrijven in de sectoren automotive en mobiliteitstechnologie gericht op research & development, design, modeling, engineering, testing en kleinschalige assemblage & productie, smart en green mobility;

 

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.11 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

1.12 bebouwingsvlak:

een op de kaart als zodanig aangegeven vlak, dat niet door bebouwing mag worden overschreden, tenzij die overschrijding krachtens deze regels is of kan worden toegestaan;

 

 

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.14 beeldende kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten, niet zijnde civieltechnische of infrastructurele bouwwerken;

 

1.15 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico of een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

1.16 bestaand:

  1. bij bouwwerken; een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, die verleend is vóór het tijdstip van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat. tenzij in de regels anders is bepaald;

 

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, met eenzelfde bestemming;

 

1.19 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

 

1.20 binnenterrein:

een aan alle zijden, behoudens toegangswegen, grotendeels door zij- of achtergevels van bebouwing omsloten terrein;

 

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.23 bouwlaag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen;

 

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.25 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

 

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.28 bruto vloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief magazijnen, bergingen, administratieve ruimten en dergelijke;

 

1.29 campusparkeerplaatsen

een parkeerplaats geschikt voor het parkeren van een auto, welke onderdeel uitmaakt van een collectief, dat wil zeggen ten behoeve van het geheel van de ingevolge de bestemming Bedrijventerrein respectievelijk Kantoor toegestane functies, geëxploiteerde en beheerde parkeervoorziening en welke parkeerplaatsen zijn gelegen binnen de deelgebieden met de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - campusparkeren" binnen het plangebied;

 

1.30 campusparkeren

het parkeren van auto’s ten behoeve van binnen het plangebied ingevolge de bestemming Bedrijventerrein respectievelijk Kantoor toegestane functies op campusparkeerplaatsen;

 

1.31 consumentgebonden dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten ten behoeve van binnen het plangebied toegestane functies waaronder begrepen een fitnesscentrum, alsmede aan detailhandel verwante bedrijfsfuncties voor de zakelijke dienstverlening ter plaatse aan werknemers binnen het plangebied zoals een kapsalon, schoonheidssalon, wasserette, videotheek, reisbureau;

 

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden - waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop - het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inbegrepen het daarbij behorend en daaraan ondergeschikt verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse;

 

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.34 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van flora, fauna en hun leefmilieu, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen in onderlinge samenhang.

 

1.35 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

 

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

 

1.37 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

 

1.38 geluidgevoelige ruimte onderwijsgebouw

een ruimte die volgens artikel 1.2 lid 1 sub a jo. artikel 1.1 lid 1 sub d onder 1 en 4 van het Besluit geluidhinder geluidgevoelig is;

 

1.39 geluidhinderlijke inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder (zgn. grote lawaaimakers);

 

1.40 green mobility

duurzaamheid als leidend thema voor technologische ontwikkeling, o.a. verlagen CO2-uitstoot, verminderen afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, efficientere aandrijflijn;

 

1.41 groenvoorzieningen:

voorzieningen in de vorm van de aanplant van struiken en heesters, plantsoenen, parken, etcetera.

 

1.42 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.43 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.44 horeca:

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

 

1.45 horeca I:

een bedrijf dat zich uitsluitend of in overwegende mate richt op het verstrekken van consumpties al dan niet voor gebruik ter plaatse, hieronder worden in elk geval begrepen een automatiek/afhaalservice alsmede een restaurant, cafetaria, lunchroom en snackbar inbegrepen een daarbij behorende en daaraan ondergeschikte afhaalservice, zalencentrum, en vergader- en congresruimten;

 

1.46 horeca II:

een bedrijf dat zich uitsluitend of in overwegende mate richt op het bieden van gelegenheid voor spel, dans, vermaak, ontmoeting en logies in combinatie met het verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse, met uitzondering van een speelautomatenhal. Hieronder worden in elk geval begrepen een discotheek, nachtclub, bioscoop, hotel;

 

1.47 kantoor:

een bedrijf gericht op het verlenen van zakelijke diensten en/of het uitvoeren, het verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.48 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een viaduct, een sluis dan wel daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

1.49 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico of een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

 

1.50 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van natuur en cultuur, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

1.51 niet geluidgevoelige ruimte onderwijsgebouw

alle ruimten die niet genoemd worden in artikel 1.1 lid 1 sub d onder 1 en 4 van het Besluit geluidhinder en niet geluidgevoelig zijn, zoals een kantoorruimte, een practicumlokaal;

 

1.52 omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit

een omgevingsvergunningenstelsel voor het starten of wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken, conform artikel 7c lid 14 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zestiende tranche);

 

1.53 omgevingsvergunning aanlegactiviteit:

een vergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

 

1.54 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

 

1.55 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, arken, woonwagens, kampeerauto's, tentwagens en caravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

 

1.56 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

1.57 peil:

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan de hoofdtoegang aansluitende afgewerkte terrein;

 

1.58 perifere detailhandel:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en goederen, auto’s, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in grove bouwmaterialen (met inbegrip van tegels en bestrating), keukens en sanitair alsmede woninginrichting (met inbegrip van meubelen), die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;

 

1.59 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken;

 

1.60 plaatsgebonden risicocontour (PR-contour)

de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met een of meer dodelijke slachtoffers. Deze plaatsgebonden risicocontour 10-6 geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde;

 

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.62 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde en een richt waarde voor het risico c. q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.63 satellietpost voor hulpdiensten:

een gebouwde of niet gebouwde voorziening ten behoeve van hulpdiensten, zoals brandweer, politie, ambulancedienst en reddingsbrigades;

 

1.64 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.65 smart mobility

een slimme samenwerking tussen voertuigen en wegkant- en verkeersmanagementsystemen voor de weggebruiker. Technologie wordt ingezet om nieuwe oplossingen voor mobiliteit te bedenken binnen de beperkingen van duurzaamheid en ruimtegebruik.

 

1.66 staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

 

1.67 straatmeubilair:

alle zodanige gebouwde bouwwerken, niet zijnde gebouwen, die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing, zoals lichtmasten, verkeers-installaties, verkeersborden, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

 

1.68 synergiebedrijvigheid

bedrijfsactiviteiten of bedrijfsonderdeel dat niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten is genoemd en op zichzelf niet in de automotive en mobiliteitssector voorkomt, maar die goederen of diensten levert die voor tenminste 50% worden geleverd aan bedrijven in de automotive en mobiliteitssector;

 

1.69 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.70 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

 

1.71 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

 

1.72 voorgevelbouwgrens:

de naar de weg of het openbaar gebied, niet zijnde een (toegangsweg tot een) binnenterrein, gekeerde bouwgrens;

 

1.73 voorgevelrooilijn:

de lijn die wordt gevormd door de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan en die, met uitzondering van overschrijdingen die volgens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, door de bebouwing niet mag worden overschreden;

 

1.74 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

 

1.75 woning

een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

1.76 wonen

het gehuisgevest zijn in een woning, met uitzondering van kamerverhuur.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dan wel de harten van de scheidsmuren;

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde , met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen bouwlagen;

 

horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

 

verticale diepte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergrond gelegen (deel van het) gebouw;

 

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

 

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m¹ bedraagt.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

 

Artikel 3 Bedrijventerrein

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten in de automotive en mobiliteitssector, zoals genoemd in de categorieën 1 t/m 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met kantoorfuncties ondergeschikt aan en ten behoeve van de bedrijfsvoering, mits de geluidsbelasting op geluidgevoelige ruimten van een bestaand dan wel geprojecteerd onderwijsgebouw maximaal 55 dB(A) bedraagt;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': zelfstandige kantoren, bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, consumentgebonden dienstverlening en horeca I, waarvan maximaal 1000 m2 voor congresruimten, allen uitsluitend voor zover het betreft activiteiten in de automotive en mobiliteitssector, dan wel ten dienste van de activiteiten in de automotive en mobiliteitssector, mits de geluidsbelasting op geluidgevoelige ruimten van een bestaand dan wel geprojecteerd onderwijsgebouw maximaal 55 dB(A) bedraagt;

  3. kennisinstellingen en onderzoekscentra gelieerd aan de automotive en mobiliteitssector, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';

  4. onderwijsvoorzieningen, waarbij een onderwijsgebouw bestaat uit geluidgevoelige en niet geluidgevoelige ruimten, gelieerd aan de automotive en mobiliteitssector, mits in de geluidgevoelige ruimten van een onderwijsgebouw, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de omliggen de bedrijven een binnenwaarde van 35 dB(A) wordt gewaarborgd en mits in geluidgevoelige ruimten van een onderwijsgebouw wordt voldaan aan de hogere waarden voor wegverkeerslawaai zoals opgenomen in artikel 16;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ voor zelfstandige kantoren in de automotive en mobiliteitssector;

  6. satellietposten voor hulpdiensten;

  7. risicovolle inrichtingen in de automotive en mobiliteitssector, waarvan de plaatsgebonden risicocontour binnen de inrichtingsgrens dan wel de bestemming Groen, Natuur, Water, Verkeer, Verkeer-Verblijfsgebied is gesitueerd. Deze zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';

  8. oplaadpunten en tankstations voor reguliere motorbrandstoffen;

  9. automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen, toepassingen, onderzoeks- en testfaciliteiten, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering vormen voor de toegestane andere functies binnen het plangebied;

  10. synergiebedrijvigheid;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' mede voor campusparkeren met campusparkeerplaatsen;

  12. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' bedraagt het aantal campusparkeerplaatsen ten hoogste het aangegeven maximum;

  13. ontsluitings- en toegangswegen, fiets- en voetpaden;

  14. water, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  15. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

  16. verharding ten behoeve van ruimte voor het laden en lossen moet aanwezig zijn op het eigen terrein, binnen het bouwvlak;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, paden en overige verhardingen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' en 'maximum aantal parkeerplaatsen' genoemde aantal parkeerplaatsen moeten kunnen worden aangelegd en in stand worden gehouden;

  2. fietsenstallingen zijn buiten het bouwvlak toegestaan en ook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer- campusparkeren';

  3. een omgevingsvergunning voor het bouwen, (daartoe te rekenen uitbreiden of verbouwen) van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende campusparkeerplaatsen, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  4. de minimum bouwhoogte en de maximum bouwhoogte bedraagt de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;

  5. indien op de verbeelding de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is opgenomen, mag het bebouwingspercentage ter plaatse dit aangegeven maximum bedragen;

  6. de te bouwen brutovloeroppervlakte (alle bouwlagen gezamenlijk) bedraagt nooit meer dan de oppervlakte van het bouwperceel, met uitzondering van artikel 3.1 onder b waarvoor het in dit artikel bepaalde onder i en j geldt;

  7. het totale maximaal te bouwen brutovloeroppervlak binnen de bestemming Bedrijventerrein bedraagt 123.000 m2;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' moet het gebouw de gevellijn raken, met uitzondering van onderwijsgebouwen;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; bvo (m2)' bedraagt de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van gebouwen ten hoogste het aangegeven maximum m2;

  10. ter plaatse van de aanduiding 'oppervlakte (m2)' bedraagt de gezamenlijke begane grond bruto vloeroppervlakte van gebouwen ten hoogste het aangegeven maximum;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de gezamenlijke maximum bruto vloeroppervlakte van gebouwen 21.000 m2 bedragen;

  12. maximaal 48% van alle bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mag arbeidsextensief/bezoekersextensief zijn en maximaal 52% van alle bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mag arbeidsintensief/bezoekersintensief zijn;

  13. ondergronds bouwen ten behoeve van gebouwen is toegestaan, mits door middel van een onderzoek is aangetoond dit geen invloed heeft op de waterhuishouding of bodemgesteldheid in het gebied en dat dit niet betreft het gebied met de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' en 'overige zone-hydrologie'.

 

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden zijn geen erf- en terreinafscheidingen toegestaan;

  2. binnen het bouwvlak mag de hoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen;

  3. de bouwhoogte van oplaadpunten en tankstations als bedoeld in 3.1 onder h mag maximaal 6 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen mag maximaal 15 m bedragen;

  5. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2 m¹ bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

artikel 3.2.1 onder l en andere percentages vaststellen indien het maximum percentage voor arbeidsextensief/bezoekersextensief of arbeidsintensief/bezoekersintensief is bereikt, waarbij wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018 en het aantal campusparkeerplaatsen van 2200 ongewijzigd blijft.

 

3.4 Overige regels

Naast het bepaalde in dit artikel gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde alsmede het gebruik ervan en voor het gebruik van gronden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.1 ;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.2;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-hydrologie' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.3.

 

3.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de externe veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  1. de wijze van uitvoering van bebouwing ten behoeve van bouwkundige maatregelen op het gebied van externe veiligheid waarbij gebouwen moeten zijn voorzien van een centraal luchtbehandelingssysteem dat mechanisch is uit te schakelen en een brandwerende gevel.

 

 

3.6 Omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit

 

3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor een of meerdere van de in artikelen 3.1 a t/m j genoemde functies.

 

3.6.2 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit mag alleen en moet worden geweigerd indien:

  1. niet wordt voorzien in voldoende campusparkeerplaatsen conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018';

  2. binnen een vergunde plaatsgebonden risicocontour gebouwen zijn gesitueerd.

 

3.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit is nodig indien het gebruik van gronden en/of bouwwerken plaatsvindt conform het gebruik zoals opgenomen in een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.

 

 

3.7 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. de in artikel 3.1 onder a t/m j genoemde functies zonder dat is aangetoond dat wordt voorzien in het gebruik van het ten behoeve van deze functies vereiste aantal campusparkeerplaatsen conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  2. bedrijfsactiviteiten waarbij de percentages zoals opgenomen in artikel 3.2.1 onder l worden overschreden;

  3. bedrijfswoningen;

  4. zelfstandige kantoren, met uitzondering van kantoren als bedoeld in artikel 3.1 onder b en e;

  5. tankstations met de opslag en verkoop van LPG en oplaadpunten en tankstations voor innovatieve brandstoffen, met uitzondering van bestaande tankstations voor innovatieve brandstoffen;

  6. detailhandel, perifere detailhandel en groothandel;

  7. horeca, met uitzondering van horeca als bedoeld in artikel 3.1 onder b;

  8. consumentgebonden dienstverlening, met uitzondering van consumentgebonden dienstverlening als bedoeld in artikel 3.1 onder b;

  9. geluidhinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht en artikel 41, derde lid van de Wet geluidhinder;

  10. risicovolle inrichtingen waarvan de PR-contour de inrichtingsgrens dan wel de bestemming Groen, Natuur, Water, Verkeer en/of Verkeer-Verblijfsgebied overschrijdt;

  11. het maken of behouden van werken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voormalige vuilstort' zonder dat een melding is verricht zoals bedoeld in artikel 4.4.10 van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Indien deze verordening gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  12. parkeervoorzieningen, anders dan als gebruik voor campusparkeerplaatsen.

 

3.8 Voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie

 

  1. binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit Chw bestemmingsplan dient de natuurcompensatie zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels, gerealiseerd te zijn;

  2. deze natuurcompensatie dient duurzaam te worden beheerd en in stand te worden gehouden;

  3. het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein-voorwaardelijke verplichting’ aangewezen gronden en bouwwerken is alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan het bepaalde onder a en b.

 

 

3.9 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1 onder a voor de vestiging en/of uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de automotive en mobiliteitssector vermeld in categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mits het bedrijf naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijk te stellen is met de in artikel 3.1 onder a toegelaten milieucategorieën en/of bedrijfsactiviteiten;

  2. artikel 3.1 onder b voor de vestiging en/of uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de automotive en mobiliteitssector vermeld in categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits het bedrijf naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijk te stellen is met de in artikel 3.1 onder b toegelaten milieucategorieën en/of bedrijfsactiviteiten;

  3. artikel 3.1 voor de vestiging en/of uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de automotive en mobiliteitssector die niet zijn vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, doch naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijk te stellen is met de op de betreffende gronden toegelaten bedrijfsactiviteiten.

  4. artikel 3.7 onder e voor tankstations met de opslag en verkoop van LPG en/of oplaadpunten en tankstations met innovatieve brandstoffen voor voertuigen, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering vormen voor de toegestane andere functies.

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

  2. waterlopen, waterpartijen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'water' binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur' waterberging met een gezamenlijke minimum inhoudsmaat van 8440 m3;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' uitsluitend voor campusparkeren met campusparkeerplaatsen en bijbehorende toegangswegen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' bedraagt het aantal campusparkeerplaatsen ten hoogste het aangegeven maximum;

  6. masten/zuilen ten behoeve van de naamgeving van het gehele bedrijvenpark;

  7. beeldende kunstobjecten;

  8. kunstwerken;

  9. straatmeubilair;

  10. leidingen;

  11. voorzieningen voor langzaam verkeer;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, paden en overige verhardingen.

 

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van fietsenstallingen en gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 25 m²;

  2. de bouwhoogte van kunstwerken mag maximaal 4 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van beeldende kunstobjecten mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van masten/zuilen ten behoeve van de naamgeving van het gehele bedrijvenpark mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  5. de bouwhoogte van lichtmasten en beveiligingsmasten mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  6. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wegaanduiding mag maximaal 9 m¹ bedragen;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen;

  8. op overkluisde waterlopen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

 

4.3 Overige regels

Naast het bepaalde in dit artikel gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde alsmede het gebruik ervan en voor het gebruik van gronden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.1 ;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.2;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-hydrologie' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.3.

 

 

Artikel 5 Kantoor

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren in de automotive en mobiliteitssector;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' mede voor campusparkeren met campusparkeerplaatsen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' bedraagt het aantal campusparkeerplaatsen ten hoogste het aangegeven maximum;

  4. oplaadpunten en tankstations voor reguliere motorbrandstoffen;

  5. automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering vormen voor de toegestane andere functies binnen het plangebied;

  6. verharding ten behoeve van ruimte voor het campusparkeren, laden en lossen moet aanwezig zijn binnen het bestemmingsvlak;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, waterpartijen, paden en overige verhardingen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

  2. een omgevingsvergunning voor het bouwen, (daartoe te rekenen uitbreiden of verbouwen) van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende campusparkeerplaatsen, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  3. de maximum bruto vloeroppervlakte van gebouwen bedraagt in totaal 11.000 m2;

  4. de maximum bouwhoogte bedraagt de ter plaatse aangegeven 'maximum bouwhoogte';

  5. het maximum bebouwingspercentage bedraagt het ter plaatse aangegeven 'maximum bebouwingspercentage';

  6. ondergronds bouwen ten behoeve van gebouwen is toegestaan.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden zijn geen erf- en terreinafscheidingen toegestaan, met uitzondering van erfafscheidingen met een maximum bouwhoogte van 3 m¹ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2';

  2. binnen het bouwvlak mag de hoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte mag bedragen;

  3. de bouwhoogte van oplaadpunten en tankstations als bedoeld in 5.1 onder c mag maximaal 6 m¹ bedragen.

  4. de bouwhoogte van automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen mag maximaal 15 m¹ bedragen;

  5. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2 m¹ bedragen.

 

 

5.3 Overige regels

Naast het bepaalde in dit artikel gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde alsmede het gebruik ervan en voor het gebruik van gronden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.1.

 

5.4 Omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit

 

5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor een of meerdere van de in artikelen 5.1 a t/m e genoemde functies.

 

5.4.2 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voorzien in voldoende campusparkeerplaatsen conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018'.

 

5.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit is nodig indien het gebruik van gronden en/of bouwwerken plaatsvindt conform conform het gebruik zoals opgenomen in een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. de in artikel 5.1 genoemde functies zonder dat is aangetoond dat wordt voorzien in het gebruik van het ten behoeve van deze functies vereiste aantal campusparkeerplaatsen conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  2. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;

  3. bedrijfswoningen;

  4. detailhandel, perifere detailhandel en groothandel;

  5. horeca en bedrijfskantines;

  6. tankstations met de opslag en verkoop van LPG en oplaadpunten en tankstations voor innovatieve brandstoffen;

  7. parkeervoorzieningen, anders dan als gebruik voor campusparkeerplaatsen.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

artikel 5.5 onder f voor voor tankstations met de opslag en verkoop van LPG en/of oplaadpunten en tankstations met innovatieve brandstoffen voor voertuigen, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering vormen voor de toegestane andere functies.

 

 

5.7 Delegatiebevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de volgende onderdelen van het Chw bestemmingsplan te wijzigen:

ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone wijzigingsgebied no 1' kan de bestemming worden gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' al dan niet met de aanduiding 'kantoor' voor zelfstandige kantoren. Voor de regels gelden de bijbehorende regels zoals opgenomen in artikel 3 'Bedrijventerrein'. De ter plaatse aangegeven 'specifieke bouwaanduiding - 2' blijft onverkort van toepassing.

 

 

Artikel 6 Natuur

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de ontwikkeling, het behoud en herstel van ecologische waarden;

  2. de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;

  3. waterlopen, waterpartijen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen en waterberging;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'water' binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Groen' waterberging met een gezamenlijke minimum inhoudsmaat van 8440 m3;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. voorzieningen voor langzaam verkeer;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

6.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van deze bestemming met een maximale hoogte van 3 m¹, niet zijnde lichtmasten;

  2. bruggen met een maximale bouwhoogte van 4 m¹.

 

 

6.3 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van recreatieve fiets- en wandelpaden;

  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. werken en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

 

6.3.2 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning aanlegactiviteit mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelde dan wel te ontwikkelen waarden en de doorgaande verbinding zoals beschreven in artikel 6.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

 

6.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning.

 

 

6.4 Overige regels

Naast het bepaalde in dit artikel gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde alsmede het gebruik ervan en voor het gebruik van gronden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-hydrologie' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.3.

 

 

 

Artikel 7 Verkeer

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten en voet- en fietspaden, met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

  2. groenvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;

  3. kunstwerken;

  4. water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  5. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 25 m²;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en beveiligingsmasten mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde voor wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 8 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 8 m¹ bedragen;

  5. de bouwhoogte van kunstwerken mag maximaal 4 m¹ bedragen;

  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen.

 

 

Artikel 8 Verkeer-Verblijfsgebied

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten, rotondes, pleinen, fiets- en voetpaden, met een functie gericht zowel op verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer;

  2. een testbaan voor automotive gerelateerde voertuigen, waaronder ongekentekende voertuigen;

  3. groenvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;

  4. waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  5. beeldende kunstobjecten;

  6. kunstwerken;

  7. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

  8. oplaadpunten en tankstations voor reguliere motorbrandstoffen;

  9. automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering mogen vormen voor de toegestane andere functies binnen het plangebied;

  10. masten/zuilen ten behoeve van de naamgeving van het gehele bedrijvenpark;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van:

  1. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 25 m²;

  2. gebouwen ten behoeve van oplaadpunten en tankstations en automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 30 m² ;

  1. de bouwhoogte van masten/zuilen ten behoeve van de naamgeving van het gehele bedrijvenpark mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en beveiligingsmasten mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wegaanduiding mag maximaal 9 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 8 m¹ bedragen;

  5. de bouwhoogte van beeldende kunstobjecten mag maximaal 20 m¹ bedragen;

  6. de bouwhoogte van kunstwerken mag maximaal 4 m¹ bedragen;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 1 m¹ bedragen, met uitzondering van:

  1. oplaadpunten en tankstations als bedoeld in 8.1 onder h met een maximum bouwhoogte van 6 m¹;

  2. automotive en smart & green mobility gerelateerde innovatieve voorzieningen met een maximum bouwhoogte van 15 m.

 

 

8.3 Overige regels

Naast het bepaalde in dit artikel gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en het gebruik ervan en het gebruik van gronden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-hydrologie' gelden tevens de regels zoals opgenomen in artikel 13.3.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. tankstations met de opslag en verkoop van LPG en oplaadpunten en tankstations voor innovatieve brandstoffen

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

artikel 8.4 onder a voor tankstations met de opslag en verkoop van LPG en/of oplaadpunten en tankstations met innovatieve brandstoffen voor voertuigen, mits deze op het gebied van (externe) veiligheid geen belemmering vormen voor de toegestane andere functies.

 

 

Artikel 9 Water

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, zoals bruggen, dammen en duikers.

 

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 8 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van kunstwerken mag maximaal 4 m¹ bedragen.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11 Algemene bouwregels

  1. Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden te bouwen, een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

  2. Voor het uitvoeren van ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, gelden, uitgezonderd het bepaalde in artikel 3, 4, 6 en 13 van dit plan, geen nadere beperkingen.

 

 

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

 

12.1 Algemeen

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en/of de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

 

12.2 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. een gebruik van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, waaronder begrepen consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk alsmede detailhandel in consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk;

  4. een gebruik van gronden voor:

  1. het beoefenen van de modelvliegtuigsport alsmede voor het racen of crossen al dan niet in wedstrijdverband met motorvoertuigen, motoren, bromfietsen, scooters en fietsen;

  1. militaire oefeningen, uitgezonderd marsoefeningen waarbij geen motorvoertuigen worden gebruikt;

  2. een gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;

  2. een coffeeshop;

  3. een amusementshal voor speel- en gokautomaten;

  4. kienhal;

  5. casino;

en hiermee gelijk te stellen vormen van horeca, verkoop en amusument.

 

 

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

 

13.1 Specifieke vorm van verkeer - campusparkeren

 

13.1.1 Aanduidingsomschrijving

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' zijn de in dit artikel opgenomen regels aanvullend van toepassing vanwege het campusparkeren op artikel 3 'Bedrijventerrein', artikel 4 Groen en artikel 5 'Kantoor';

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' bedraagt het aantal campusparkeerplaatsen ten hoogste het aangegeven maximum;

  3. het totale maximale aantal campusparkeerplaatsen binnen het plangebied bedraagt 2200;

  4. iedere campusparkeerplaats moet bereikbaar zijn.

 

13.1.2 Bouwregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, (daartoe te rekenen uitbreiden of verbouwen) van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in de artikelen 3 en 5 toegestane functies wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in het ten behoeve van deze bedoelde functies vereiste aantal campusparkeerplaatsen, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Beleidsregel Parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode door burgemeester en wethouders worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

 

13.1.3 Afwijken van de aanduiding

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1.2 voor het verschuiven en het veranderen van de vorm van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' en het verschuiven en aanpassen van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen', binnen dezelfde bestemming mits:

  1. stedenbouwkundig aanvaardbaar en met behoud van bepalende structuren en;

  2. het aantal campusparkeerplaatsen van 2200 hetzelfde blijft;

  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen zijn gewaarborgd.

 

13.1.4 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de in de artikelen 3 en 5 toegestane functies, zonder dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregel parkeernormen Automotive Campus Helmond 2018 en niet in voldoende campusparkeerplaatsen wordt voorzien ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van verkeer - campusparkeren';

  2. parkeervoorzieningen, anders dan als gebruik voor campusparkeerplaatsen.

 

13.1.5 Delegatiebevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de volgende onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen:

  1. de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' toevoegen of verwijderen van de verbeelding onder de voorwaarde dat het totale aantal beschikbare campusparkeerplaatsen binnen het plangebied, zoals opgenomen in 13.1.1 onder c ongewijzigd blijft;

  2. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren', voor zover gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', de bouw en het gebruik van gebouwde parkeervoorzieningen toestaan onder de voorwaarde dat binnen de bestemming 'Groen' voor hetzelfde aantal campusparkeerplaatsen de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - campusparkeren' wordt verwijderd en het totale aantal beschikbare campusparkeerplaatsen zoals opgenomen in 13.1.1 onder c ongewijzigd blijft.

 

 

13.2 Overige zone - voormalige vuilstort

 

13.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' zijn de in dit artikel opgenomen regels van toepassing vanwege de aanwezigheid van een voormalige vuilstort.

 

13.2.2 Algemene regels

Op de voor 'overige zone-voormalige vuilstort' aangewezen gronden gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende regels:

  1. er moet worden voldaan aan het Raamhergebruiksplan herinrichting vml. stortplaats Automotive Campus Helmond (Anteagroup, projectnr. 270881, 31 maart 2015, revisie 03) en aan de voorwaarden in de 'Ontheffing gebruik voormalige stortplaats' die op basis van het raamhergebruiksplan door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is afgegeven (besluit van GS, 09-05-2016) die als bijlage bij de regels zijn opgenomen. Indien dit raamhergebruiksplan en/of de ontheffing van Gedeputeerde Staten gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

  2. de houder van de onder punt a bedoelde ontheffing zorgt - indien het belang van de bescherming van de nazorgvoorzieningen van de voormalige stortplaats dat vereist - voor de monitoring van de grondwaterkwaliteit en zo nodig voor het treffen van beheersmaatregelen. In dat verband kan het noodzakelijk zijn ter plaatse grondwateronttrekkingsmiddelen (bijvoorbeeld peilbuizen of drainage) op of in de bodem aan te brengen. De eigenaren staan het aanbrengen, het aanwezig zijn, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van grondwateronttrekkingsmiddelen toe;

  3. het hemelwater van daken dient buiten de aanduiding 'overige zone-voormalige vuilstort' te worden geinfiltreerd.

 

13.2.3 Bouwregels

Op de voor 'overige zone-voormalige vuilstort' aangewezen gronden gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde de volgende regels:

  1. bij gebruik van paalfundering mogen alleen grondverdringende funderingspalen zonder verbrede voet worden toegepast;

  2. het is verboden kruipruimtes en kelders aan te leggen, tenzij deze worden voorzien van een gasdichte ondervloer. De onderkant van de keldervloer bevindt zich niet dieper dan 14,7 m+NAP.

 

13.2.4 Meldingsplicht

Het is verboden te beginnen met het uitvoeren van een bouwwerk, werk of van werkzaamheden, zonder dit tenminste twee weken daarvoor te melden bij het college van burgemeester en wethouders.

  1. Een melding als bedoeld in lid a wordt ondertekend en bevat tenminste:

  1. Aard en omvang van het werk en/of van werkzaamheden die zullen worden verricht;

  2. De aanduiding, inclusief de begrenzing, van de locatie waar het werk en/of werkzaamheden zullen worden verricht;

  3. De naam en het adres van degene die het werk en/of werkzaamheden gaat verrichten en de dagtekening;

  4. Een onderbouwing indien een beroep wordt gedaan op een van de uitzonderingen van de vergunningplicht zoals opgenomen in 13.2.5.3

 

13.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.2.5.1 Vergunningplicht

Het is op of in deze gronden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en andere oppervlakteverhardingen;

  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

  4. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;

  5. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  6. werken en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen hebben, zoals drainage, (onder)bemaling, onttrekken van grondwater;

  7. het aanbrengen van verhardingen;

  8. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen, boren en ontginnen.

 

 

13.2.5.2 Weigeringsgrond

De genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover:

  1. de nazorg van de voormalige stortplaats voldoende is beschermd;

  2. wordt voldaan aan het Raamhergebruiksplan herinrichting vml. stortplaats Automotive Campus Helmond (Anteagroup, projectnr. 270881, 31 maart 2015, revisie 03) en aan de voorwaarden in de 'Ontheffing gebruik voormalige stortplaats' die op basis van het raamhergebruiksplan door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is afgegeven (besluit van GS, 09-05-2016) die als bijlage bij de regels zijn opgenomen.

 

13.2.5.3 Uitzondering

Er is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig voor:

  1. het onttrekken van grondwater indien is aangetoond dat de onttrekking geen invloed heeft op de grondwaterstroming door het stort;

  2. graafwerkzaamheden dieper dan 17,4 m+NAP en niet dieper dan 14,7 m+NAP, mits:

  1. uitkomend stortmateriaal en grond uit de deklaag worden gescheiden van elkaar ontgraven;

  2. het vrijkomende stortmateriaal wordt afgevoerd naar een erkende verwerker;

  3. de ontgraving vindt plaats door een aannemer die is erkend conform SIKB BRL 7000 en onder milieukundige begeleiding conform SIKB BRL 6000.

  1. graafwerkzaamheden op definitief afgewerkte/ingerichte terreinen:

  1. in cunetten: van rioleringen, kabels, leidingen en buizen, mits de ontgravingsdiepte niet verder reikt dan de onderzijde van de riolering/kabels/leidingen/buizen;

  2. in overige gebieden mits de ontgravingsdiepte niet verder reikt dan: 17,4 m+NAP;

  1. werkzaamheden voor de cunetten van rioleringen en kabel- en leidingstroken in het openbare gebied, mits deze vrij zijn van stortmateriaal tot minimaal 0,2 meter beneden onderzijde riool/kabels/leidingen.

 

13.2.6 Voorrangsbepaling

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

13.3 Overige zone - hydrologie

 

13.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-hydrologie' zijn de in dit artikel opgenomen regels van toepassing vanwege de aanwezigheid van een hydrologisch aandachtsgebied: het ten westen van het plangebied gelegen Coovels Bos.

 

13.3.2 Algemene regels

Op de voor 'overige zone-hydrologie' aangewezen gronden gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende regels:

  1. kabels en leidingen mogen niet dieper dan 15,5 m+NAP worden aangebracht om doorsnijding van de eerste leemlaag te voorkomen. Indien deze dieper worden aangebracht, moet door onderzoek worden geverifieerd dat de eerste leemlaag niet wordt doorsneden;

  2. Graafwerkzaamheden mogen niet dieper dan 15,5 m+NAP plaatsvinden om doorsnijding van de eerste leemlaag te voorkomen. Indien de graafwerkzaamheden dieper plaatsvinden, moet door onderzoek worden geverifieerd dat de eerste leemlaag niet wordt doorsneden;

  3. het hemelwater van daken dient binnen de aanduiding 'overige zone - hydrologie' geinfiltreerd te worden.

 

13.3.3 Bouwregels

Op de voor 'overige zone-hydrologie' aangewezen gronden gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde de volgende regels:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen alleen worden gebouwd mits is aangetoond dat dit geen invloed heeft op de hydrologie, dit is in ieder geval zo bij het gebruik van grondverdringende funderingspalen zonder verbrede voet;

  2. kruipruimtes en kelders mogen niet dieper dan 15,5 m+NAP worden aangelegd om doorsnijding van de eerste leemlaag te voorkomen. Indien deze dieper worden aangelegd, moet door onderzoek worden geverifieerd dat de eerste leemlaag niet wordt doorsneden.

 

13.3.4 Voorrangsbepaling

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

 

 

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

 

14.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;

  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 0,5 m¹, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m¹, met uitzondering binnen de bestemming Natuur;

  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m¹.

 

14.2 Voorwaarden

Bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in dit artikel kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 15 Algemene delegatieregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij delegatiebesluit het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

 

 

 

 

Artikel 16 Hogere waarden

 

 

16.1 Hogere waarden wegverkeerslawaai

In aanvulling op de bepalingen in Hoofdstuk 2 moeten voor geluidgevoelige ruimten van onderwijsgebouwen vanwege het wegverkeer de volgende hogere waarden in acht worden genomen:

  1. Hogere waarden ten gevolge van de Europaweg/N270

Tabel 1: Hogere waarden ten gevolge van de Europaweg/N270:

(inclusief aftrek 2 dB cf. art. 110g Wgh):

 

 

Vast te stellen hogere waarden voor Lde in dB t.g.v. de Europaweg/N270, op een hoogte van

Omschrijving

1,5 m

5,0 m

8,5 m

12,0 m

15,5 m

Bouwvlak 1

63

63

63

63

63

Bouwvlak 2

63

63

63

63

63

Bouwvlak 3

50

52

53

54

--

Bouwvlak 4

49

50

50

51

--

Bouwvlak 7

--

--

--

--

49

Bouwvlak 8

50

52

52

53

--

Bouwvlak 9

51

52

53

54

--

 

  1. Hogere waarden ten gevolge van de Schootense Dreef:

Tabel 2: Hogere waarden ten gevolge van de Schootense Dreef:

(inclusief aftrek 5 dB cf. art. 110g Wgh):

 

 

Vast te stellen hogere waarden voor Lde in dB t.g.v. de Schootense Dreef, op een hoogte van

Omschrijving

1,5 m

5,0 m

8,5 m

12,0 m

15,5 m

Bouwvlak 3

56

57

56

56

--

Bouwvlak 4

56

56

56

56

--

 

 

16.2 Akoestisch onderzoek

Voor ieder te vestigen onderwijsgebouw moet een akoestisch onderzoek vanwege het wegverkeerslawaai worden overlegd waaruit blijkt wat de geluidbelasting op geluidgevoelige ruimten van het onderwijsgebouw is en of wordt voldaan aan de maximaal verleende hogere waarde. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting lager is, dan mag worden uitgegaan van deze lagere waarde voor toetsing aan het Bouwbesluit.

 

16.3 Situering bouwvlakken hogere waarden

 

De situering en begrenzing van de bouwvlakken, zoals opgenomen in 16.1 onder a en b zijn aangegeven op de kaart Bouwvlakken akoestisch onderzoek in bijlage 2 bij deze regels.

 

 

Artikel 17 Monitoring

 

Burgemeester en wethouders monitoren:

  1. het totale maximale aantal campusparkeerplaatsen zoals opgenomen in artikel 13.1.1 onder c;

  2. het percentage bedrijfsactiviteiten arbeidsextensief/bezoekersextensief en arbeidsintensief/bezoekersintensief zoals opgenomen in artikel 3.2.1 onder l.

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 18 Overgangsrecht

 

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. het tenietgaan als gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
    mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Chw bestemmingsplan " Automotive Campus".