Plan: | Lage Raam 1, Haaren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0788.BP19BGLageRaam1-VA01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de voorgenomen herontwikkeling van een bedrijfslocatie van een voormalig wegenbouwbedrijf aan de Lage Raam 1 -1a te Haaren. De bedrijfsactiviteiten in het kader van het wegenbouwbedrijf zijn ter plaatse reeds jarenlang beëindigd.
Voor de bedrijfslocatie is op basis van het geldende bestemmingsplan nog een bedrijfsbestemming van toepassing ten behoeve van een wegenbouwbedrijf. De huidige bestemming en bijbehorende planologisch-juridische regeling sluiten daarmee niet meer aan op de feitelijke en gewenste situatie.
De locatie is immers al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik. De bedrijfswoning is feitelijk niet meer in gebruik door bewoners betrokken bij de bedrijfsactiviteiten. Het bedrijfsgedeelte met bedrijfsgebouw en omliggende gronden is momenteel in gebruik door een hoveniersbedrijf, die betreffende gronden huurt. Dit bedrijf is voornemens de bedrijfslocatie aan te kopen, maar heeft aangegeven dat aankoop van de bijbehorende karakteristieke bedrijfswoning met bijgebouwen voor de bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk is en dat ze hier ook geen behoefte en wens toe heeft. Hierdoor dreigt mogelijk leegstand en bijbehorende verloedering van het karakteristieke boerderijpand.
In verband met strijdigheid van het betreffende voornemen met de geldende planologisch-juridische regeling is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen herontwikkeling van de bedrijfslocatie mogelijk te maken. Hierbij dient de bestaande functieaanduiding ten behoeve van een wegenbouwbedrijf binnen de geldende bedrijfsbestemming te worden gewijzigd naar een hoveniersbedrijf. Daarnaast wordt verzocht de karakteristieke bedrijfswoning ook voor bewoning door derden (zonder functionele binding met het naastgelegen bedrijf) mogelijk te maken, waarmee instandhouding van het cultuurhistorische boerderijpand kan worden zeker gesteld.
Op 18 maart 2019 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaren aangegeven medewerking te willen verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan, waarbij:
In dit bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe passende bestemmingsregeling, met inachtneming van de hierboven door de gemeente gestelde randvoorwaarden.
De planlocatie is gelegen tussen de kern Haaren in het zuiden en de N-65 (verbindingsweg tussen Vught en Tilburg) in het noorden. De omgeving wordt gekenmerkt door een schakering van agrarische weilanden en bebouwing en vrijstaande woningen in het buitengebied.
Globale ligging van de planlocatie
De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren', (9 juli 2009 vastgesteld en op 7 september 2011 onherroepellijk geworden), gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren, correctieve herziening' dat op 11 september 2014 is vastgesteld door gemeenteraad. Op basis van deze bestemmingsregeling is op de gronden van deze planlocatie de enkelbestemming 'Bedrijf' van toepassing alsmede de enkelbestemming 'Gemengd-2' voor het aangrenzend restperceel en de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch' voor de zuidelijk aangrenzende agrarische gronden. Naast de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Gemengd-2' en 'Agrarisch' is op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2' van toepassing. Eveneens is ter plaatse van de bedrijfsbestemming de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 28' vigerend. Op basis van deze aanduiding is ter plaatse enkel een wegenbouwbedrijf toegestaan op de locatie. Tot slot is gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van kracht.
Uitsnede bestemmingsplankaart met plangebied rood omlijnd en kadastrale percelen zwart
Voorontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2020'
Momenteel heeft de gemeente een partiele herziening van het geldend bestemmingsplan in voorbereiding. In deze herziening wordt uitsluitend voorzien in een aanpassing in de regels om aan te sluiten bij het geldend provinciaal beleid. De geldende bestemmingsregeling van de planlocatie is hierin nagenoeg ongewijzigd.
Op basis van de vigerende bestemming is het planvoornemen om de locatie te benutten als hoveniersbedrijf en de bewoning van de bestaande bedrijfswoning door derden zonder functionele binding met het naastgelegen bedrijf, niet mogelijk. Om dit planologisch- juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied wordt omgeven door enkele agrarische bedrijven alsmede enkele burgerwoningen. De agrarische bedrijfsvoering rondom het plangebied is sterk gedifferentieerd. Aan weerszijden langs de N65 zijn voornamelijk (boom)kwekerijen gesitueerd. Deze kenmerken zich door een lage bebouwingsdichtheid en relatief veel aan huisgelegen grond met kwekerijgoed.
Op grotere afstand van de N65 zijn de meer traditionele agrarische bedrijven gevestigd. Het betreft hier voornamelijk veehouderijen. In de wijdere omgeving van het plangebied en Haaren in het algemeen zijn meerdere kleinere landgoederen gesitueerd.
Daarnaast loopt ten zuidoosten van het plangebied de Raamse Loop, een watergang waar het gebied naar is vernoemd.
Het plangebied zelf wordt momenteel gekenmerkt door twee, min of meer ruimtelijk van elkaar gescheiden structuren: een bedrijfsgedeelte (ca. 8.500 m2) en een woongedeelte (ca. 3.250 m2). Deze scheiding is in het plangebied gerealiseerd door een groenstrook. Voorts beschikken beide gedeelten over een separate ontsluiting op de Lage Raam.
Plangebied met in rood het woongedeelte en in blauw het bedrijfsgedeelte
Het plangebied omvat de gronden van het geldende bedrijfsbestemmingsvlak alsmede de zuidelijk aangrenzende agrarische gronden. De gronden van het bedrijfsgedeelte zijn kadastraal bekend als gemeente Haaren, sectie A, nummers 2545 (4.314 m2), 2927 (2.230 m2 ) en 2929 (4.920 m2). Het woongedeelte heeft betrekking op het perceel 2769 (3190 m2) alsmede het noordoostelijk aangrenzende restperceel kadastraal bekend als gemeente Haaren, sectie A, nummer 2766 (80 m2). Dit perceel is reeds jarenlang in eigendom van de huidige eigenaar, behorend bij de (voormalige) bedrijfswoning Lage Raam 1a en ook als zodanig in gebruik. Het totale plangebied heeft een omvang van 14.104 m2 (ca. 1.41.04 ha).
Plangebied met woongedeelte in voorgrond en op achtergrond bedrijfslocatie
Woongedeelte
Langs de doorgaande weg ligt op een gescheiden erf de huidige bedrijfswoning Lage Raam 1a met twee bijgebouwen. De karakteristieke langgevelboerderij (met een oppervlakte van ca. 250 m2) is gebouwd in 1879. De langgevelboerderij is opgenomen in de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart en hierin aangeduid als MIP-object. Dit betreffen cultuurhistorisch waardevolle panden, die onderdeel uitmaken van het provinciale Monumenten Inventarisatie Project. Als bijgebouw bij de woning is in 1980 een schuur opgericht, gebouwd in Vlaamse stijl met karakteristiek materiaalgebruik (hout en riet). Daarnaast bevindt zich achter de bestaande bedrijfswoning nog een tweede bijgebouw, parallel aan de weg en de woning. Dit bijgebouw uit 1960 is derhalve vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. Aan de voor- en zijkant is sprake van een open siertuin, waardoor vanaf de weg goed zicht is op het bestaande boerderijpand.
Bedrijfswoning Lage Raam 1a met bouwjaar 1879 en achterliggende schuur in Vlaamse stijl
Bedrijfsgedeelte
Op de bedrijfslocatie was voorheen een wegenbouwbedrijf gevestigd. Na beëindiging van deze bedrijfsactiviteiten wordt de bedrijfslocatie momenteel verhuurd aan het hoveniersbedrijf Dolmans Landscaping. Op het terrein bevindt zich één bedrijfsgebouw met een oppervlakte van ca. 800 m2. De gronden voor de loods zijn deels verhard (ca. 2.500 m2). Dit bedrijfsgedeelte wordt door een bestaande groenstrook afgeschermd van de omgeving. Overige gronden binnen het plangebied zijn grotendeels nog in gebruik als weiland, met uitzondering van een voormalige paardenbak.
De locatie wordt gebruikt voor de opslag van materiaal en materieel alsmede kleinschalig onderhoud en reparatie daarvan. De vestiging dient als uitvalsbasis voor het verrichten van groenwerkzaamheden en landschapsonderhoud in de directe omgeving van Haaren. Daarnaast is er sprake van een ondergeschikt kantoor met kantine ten behoeve van het bedrijf, die zijn ondergebracht binnen de loods. Omdat de groenwerkzaamheden hoofdzakelijk plaatsvinden op het terrein van de klant, vinden gedurende de dag slechts beperkt bedrijfsactiviteiten plaats op de bedrijfslocatie.
Concreet bestaat de bedrijfslocatie uit een erf met:
Bedrijfslocatie Lage Raam 1
De thans op het plangebied gevestigde hovenier, Dolmans Landscaping, is voornemens de locatie aan te kopen en te investeren in een toekomstgerichte en duurzame bedrijfslocatie als uitvalsbasis voor de hoveniersactiviteiten. De locatie zal, conform het huidige gebruik, worden gebruikt als uitvalsbasis voor de werkzaamheden. De bedrijfsbebouwing wordt gebruikt voor de opslag van materiaal en materieel en een ondergeschikte kantoorfunctie.
Omdat de bedrijfslocatie hoofdzakelijk wordt gebruikt voor opslag, is er geen behoefte aan een bedrijfswoning. Om bewoning van de (voormalige) bedrijfswoning aan de Lage Raam 1a toch mogelijk te maken en leegstand van de karakteristieke langgevelboerderij te voorkomen, bestaat het voornemen om burgerbewoning mogelijk te maken van de voormalige bedrijfswoning.
Concreet bestaat het voornemen uit:
Het voornemen voorziet niet in toename van bebouwing. De positionering van de woning zal niet wijzigen, noch de positionering van de bedrijfsgebouwen. Wel zal het bedrijfsterrein worden heringedeeld, waarbij een groter gedeelte van het bestaande bestemmingsvlak door het bedrijf benut zal gaan worden. Er wordt onder meer voorzien in extra parkeervoorzieningen parallel aan de Lage Raam en enige extra (uitpandige) opslagruimte. Aanvullend zal het terrein worden voorzien van een nieuwe landschappelijke inpassing met brede groenstrook inclusief poel, zie Bijlage 1 van de regels.
Landschappelijke inpassing
Het bestaande bedrijfsgedeelte wordt momenteel middels een bestaande groenstrook afgeschermd van de omgeving. Na herinrichting van het terrein zal een nieuwe brede groenstrook worden aangelegd, zie ook Bijlage 1 bij de regels.
De bestaande woning wordt momenteel reeds fysiek gescheiden van het bedrijfsgedeelte door afschermende beplanting. De woning is aan de voor(straat)zijde voorzien van een lage haag. Aan de zuidzijde bevinden zich een drietal leilindes alsmede een hoge afschermende haag met enkele overstaanders in en langs de hagen ter plaatse van de parkeervoorziening, zie ook Bijlage 2 bij de regels.
De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing en groenstrook zijn middels een groenbestemming, een gebruiksbepaling en een voorwaardelijke verplichting nader planologisch geborgd in de juridische regeling.
Verkeer en parkeren
In de beoogde situatie zijn er geen veranderingen beoogd in de huidige onsluitingen op de Lage Raam. Deze zullen ook in de toekomstige situatie geborgd blijven. Zowel de bedrijfslocatie Lage Raam 1 alsook de woonlocatie Lage Raam 1a hebben een separate inrit.
In de huidige situatie is een parkeergelegenheid gesitueerd op het plangebied met een capaciteit van ca. 25 parkeerplaatsen. Parallel aan de Lage Raam zal op het terrein een extra parkeervoorziening worden aangelegd, bestaande uit grastegels. Hiermee is de parkeercapaciteit voldoende om in de bestaande parkeerbehoefte te voorzien.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
Conform het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de
behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet niet in fysieke toevoeging van een nieuwe woning danwel bedrijfsgebouwen. Het betreft hergebruik van een bestaande bedrijfslocatie van geringe omvang, waarbij de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een afzonderlijke burgerwoning. Toevoeging van een extra woning is niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan.
Conform vaste jurisprudentie is hiermee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.
Per 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant. Op onderstaande uitsnede van de ‘Structurenkaart’ is te zien dat het plangebied ligt binnen het landelijk gebied en de aanduiding 'gemengd landelijk gebied' heeft.
Uitsnede 'structurenkaart'. Plangebied in rood ligt in gemend landelijk gebied
Binnen het gemengd landelijk gebied streeft de provincie naar een evenwicht tussen de verschillende functies die in het gebied aan de orde zijn. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving.
Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
Onderhavig plan voorziet in de planologische herstructurering van een bestaande niet-agrarische bedrijfslocatie op het plangebied. Hier is bewust gekozen om het reeds bestaande gebruik planologisch- juridisch te verankeren in het bestemmingsplan. Het wegenbouwbedrijf, dat thans als functieaanduiding voor de locatie is opgenomen, is niet wenselijk in het buitengebied en kan conform het nieuwe plan ook niet meer worden geëxploiteerd. Het huidige gebruik is reeds gewijzigd naar hoveniersbedrijf en zal middels deze functieaanduiding ook planologisch- juridisch tot uiting komen. Daarnaast wordt door planologische afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning en herbestemming tot 'wonen', bewoning door derden mogelijk gemaakt die geen functionele binding hebben met het naastgelegen hoveniersbedrijf. Hiermee wordt er een balans gecreëerd tussen de bestaande behoeften.
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de onderhavige ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.
De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
Het voornemen sluit aan bij de uitgangspunten van de Interim omgevings verordening. Met betrekking tot niet-agrarische functies en bestemmingswijziging van voormalige bedrijfswoningen zijn er in de interim omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorgevoerd, met dien verstande dat voor hervestiging van niet-agrarische functies op een bestaand bouwperceel niet langer de milieucategorie maar de uitstralingseffecten en passendheid in het gebied leidend worden.
Gemengd landelijk gebied
Belangrijk voor de planlocatie is de zonering van het agrarisch gebied, de groenblauwe mantel en het natuurnetwerk Brabant (voorheen EHS). Aan de zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet-agrarische functies. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het natuurnetwerk Brabant of de groenblauwe mantel, maar is gelegen in gemengd landelijk gebied.
Het gemengd landelijk gebied betreft agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur (groenblauwe mantel of natuurnetwerk Brabant). Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. In de Verordening ruimte zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbij de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken.
Conform artikel 3.60 en 3.61 van de Interim Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf. Een agrarisch verwant bedrijf betreft een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Hiervoor gelden wel een aantal randvoorwaarden:
1) de totale omvang van het bouwperceel mag ten hoogste 1,5 hectare bedragen;
Met de voorgestane inrichting wordt de bestaande omvang van het bedrijfsbestemmingsvlak verkleind tot ca. 8.500 m2. De gezamenlijke omvang van het voormalige bedrijfsbestemmingsvlak, inclusief afgesplitste voormalige bedrijfswoning blijft ongewijzigd (in totaal ca 1,1 ha) gehandhaafd.
2) de ontwikkeling dient te passen in de omgeving.
Onderhavig initiatief heeft betrekking op de vestiging van een buitengebied gebonden bedrijfsfunctie in de vorm van een hoveniersbedrijf op een bestaand perceel, dat reeds is voorzien van een goede landschappelijke inpassing. Aanvullend wordt mede in het kader van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering het bedrijfsterrein aan de zuidzijde voorzien van een nieuwe landschappelijke inpassing met brede groenstrook inclusief poel., waarvan de instandhouding in dit plan nader is geborgd.
Met de functiewijziging wordt uitsluitend gebruik gemaakt van bestaande bebouwing.
Met de voorgenomen herontwikkeling van een bestaand bouwperceel wordt invulling gegeven aan de multifunctionele gebruiksruimte van het landelijk gebied, waar ruimte kan worden geboden aan kleinschalige ondernemingen in een groene setting ten behoeve
van een breed georiënteerde plattelandseconomie en wordt ter plaatse dan ook wenselijk en acceptabel geacht. Met deze herinvulling wordt tevens gewaarborgd, dat de locatie niet wordt hergebruikt door een wegenbouwbedrijf, dat ter plaatse minder passend wordt geacht. Met de afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning wordt hergebruik voor bewoning door derden mogelijk gemaakt, waarmee het cultuurhistorisch waardevolle pand behouden kan blijven. In de regeling is geborgd dat (toekomstige) oprichting van een nieuwe (extra) bedrijfswoning bij het hoveniersbedrijf niet is toegestaan.
3) er dient te worden verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt.
Op het erf wordt de bestaande bedrijfsloods hergebruikt ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Er is geen sprake van verdere overtollige bebouwing.
4) de beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
Het initiatief leidt niet tot splitsing in meerdere bedrijven.
5) de beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie;
Er wordt niet voorzien in een zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie.
6) de beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopoppervlakte van meer dan 200 m2.
Er wordt niet voorzien in een zelfstandige detailhandelsvoorziening.
7) er dient te worden aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
Binnen het geldend bestemmingsvlak is voldoende ruimte voor het bedrijf om haar bestaande activiteiten ook voor lange termijn uit te oefenen. Op basis van het geldende bestemmingsplan biedt de bestemmingsregeling aan de toekomstige functie van een hoveniersbedrijf via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid onder diverse randvoorwaarden een uitbreidingsmogelijkheid van 25 % van de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Het betreft een gerenommeerd agrarisch verwant bedrijf, dat in de direct omgeving actief is. De bedrijfslocatie past qua schaal, maatvoering en milieu-uitstralingseffecten in het gebied.
Op basis van artikel 3.69 kan vestiging of splitsing in meerdere woonfuncties worden toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke bebouwing), indien dit bijdraagt aan het behoud of herstel van deze waardevolle bebouwing.
Aangezien het hoveniersbedrijf geen behoefte heeft aan een bedrijfswoning wordt om leegstand (en verloedering) te voorkomen gebruik van de bedrijfswoning ook voor burgerbewoning toegestaan ten behoeve van het behoud van de historische langgevelboerderij door planologische afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning en herbestemming tot een zelfstandige woning.
Aanvullend is in de regeling opgenomen dat ter plaatse van het hoveniersbedrijf toekomstige toevoeging van een bedrijfswoning niet is toegestaan. Het plan wordt daarmee in lijn met de Interim Omgevingsverordening geacht..
Waterhuishouding
Ten aanzien van water zijn in de Interim Omgevingsverordening wateraanduidingen opgenomen voor gebieden waar geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die tot risico's kunnen leiden voor de grondwaterkwaliteit of die ten kosten kunnen gaan van het waterbergend vermogen. Dit betreft de waterbergingsgebieden, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen.
De locatie is niet gelegen binnen een van bovenstaande aanduidingen. De betreffende regels van de Interim Omgevingsverordening leiden niet tot belemmering voor dit initiatief.
Cultuurhistorisch - / aardkundig waardevolle gebieden
In de Interim Omgevingsverordening heeft de provincie gebieden aangeduid met cultuurhistorische en aardkundige waarden. Voor het buitengebied van de gemeente geldt dat er verschillende cultuurhistorische en aardkundig waardevolle gebieden zijn weergegeven op de kaart. Voor deze gebieden geldt dat er geen ontwikkelingen mogen plaats vinden die de n en kenmerken van het gebied aantasten.
De locatie is niet gelegen in een provinciaal aangeduid aardkundig waardevol gebied danwel cultuurhistorisch waardevol gebied. Aantasting van cultuurhistorische waarden is dan ook niet aan de orde.
Met de afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning wordt hergebruik voor bewoning door derden mogelijk gemaakt, waarmee het cultuurhistorisch waardevolle pand behouden kan blijven. Door toevoeging van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle panden in het plan geborgd. Door toekenning van de bestemming 'Groen' aan de voor- en zijtuin is het vrij zicht vanaf de straat op het cultuurhistorisch waardevol pand en bijbehorende erf nader geborgd.
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit en kwaliteitsverbetering landschap
In de Interim Omgevingsverordening zijn de principes van zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit en kwaliteitsverbetering landschap verwoord. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dient onder meer bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de provinciale 'Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. In het bestemmingsplan kan ontwikkelingsruimte worden geboden aan functies, mits dit gepaard gaat met maatregelen die het landschap versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen, maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing en/of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.
Voor de doorwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap heeft de gemeente Haaren een eigen gemeentelijk beleidskader ontwikkeld, waarin is beschreven, nader uitgewerkt en vastgelegd op welke wijze de gemeente de kwaliteitsverbetering van het buitengebied wenst vorm te geven als tegenprestatie voor het kunnen bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor functies in het buitengebied in het bestemmingsplan, zie Bijlage 3 bij de regels.
Onderhavig initiatief heeft betrekking op de vestiging van een buitengebied gebonden bedrijfsfunctie in de vorm van een (kleinschalig) hoveniersbedrijf op een bestaand bouwperceel. De voormalige bedrijfswoning wordt afgesplitst en kan daarmee benut worden als burgerwoning, ten behoeve van de instandhouding van het karakteristieke boerderijpand. Met het voornemen vindt geen uitbreiding van bebouwing of verharding plaats. Het voornemen leidt niet tot aantasting van aanwezige waarden en kenmerken van het gebied. De instandhouding van de reeds bestaande landschappelijke inpassing van het boederijpand is in de regels nader geborgd. Aanvullend wordt mede in het kader van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering het bedrijfsterrein aan de zuidzijde voorzien van een nieuwe landschappelijke inpassing met brede groenstrook inclusief poel.
Het voornemen voldoet aan de gemeentelijke regeling kwaliteitsverbetering, zie 4.3.3 van de toelichting. De planlocatie is reeds voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. Aanvullend wordt aan de zuidzijde een nieuwe groenstrook aangelegd. In dit plan wordt de aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing nader geborgd.
De gemeente heeft op 22 januari 2015 de Structuurvisie Haaren vastgesteld. Deze structuurvisie bestaat uit drie delen, te weten: deel A, deel B en deel C. Om overzichtelijk weer te geven wat de gemeente Haaren per beleidsthema en per regierol wil bereiken is het volgende keuzekader opgesteld. In dit kader komt duidelijk naar voren dat alle vier de regierollen worden toegepast bij alle thema's. Per kruising tussen regierol en beleidsthema (hokje) is in één kernachtige uitspraak de hoofdlijn van beleid vervat.
Het planvoornemen heeft betrekking op een locatie in het buitengebied waar wonen en werken als functies worden gecombineerd. In dit kader is zijn de beleidsthema's ' wonen en woonleefomgeving', 'werken en economie' en 'omgevingskwaliteit' relevant. De geformuleerde kansen en ambities omvatten het faciliteren van woningen die bijdragen aan de evenwichtige opbouw van de woningvoorraad en het groene woonprofiel, het faciliteren van in de bedrijfsomgeving passende initiatieven en het faciliteren van initiatieven die bijdragen aan de versterking van dorpen en het landschap.
Het onderhavige planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een nieuwe woning in het buitengebied. Dit is op basis van het Provinciaal beleid ook niet wenselijk. Door middel van planologische afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning en herbestemming naar 'wonen' wordt bewoning van de voormalige bedrijfswoning door derden, zonder functionele binding met het naastgelegen hoveniersbedrijf, mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een passende oplossing gevonden om binnen de kaders van het geldende provinciaal en gemeentelijk beleid gewenste ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen faciliteren. Door omzetting van de bestaande functieaanduiding 'wegenbouwbedrijf' in 'hoveniersbedrijf' wordt tevens uitgesloten dat de locatie wordt hergebruikt door een groot wegenbouwbedrijf, wat niet wenselijk wordt geacht op deze locatie in het buitengebied. Met de voorgenomen functiewijziging worden de kernwaarden van het landelijke gebied beter geborgd en wordt voorkomen dat er een nivellering plaatsvindt tussen het dorpse- en landelijke karakter. Aanvullend wordt mede in het kader van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering het bedrijfsterrein aan de zuidzijde voorzien van een nieuwe landschappelijke inpassing met brede groenstrook inclusief poel.
De gemeenteraad heeft in 2011 de toekomstvisie gemeente Haaren 2022, een levendige, groene en zelfbewuste gemeente vastgesteld. De levendigheid in de gemeente wordt ondersteund door de pijlers woningbouw, basisvoorzieningen, infrastructuur en bedrijvigheid in de dorpen. Het groene karakter uit zich in de pijlers groene bedrijvigheid, groen wonen en groen buitengebied. Haaren kiest voor bedrijvigheid die past bij het groene karakter van de gemeente. Dit betekent dat Haaren vooral inzet op kennisontwikkeling in de boomteelt en op kleinschalige voorzieningen voor toerisme en recreatie. Bestuur en organisatie van de gemeente zijn in 2022 zelfbewust richting burgers en omgeving.
Op 16 november 2017 is de Regeling “Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap incl. bijlage specifieke voorwaarden gemeente Haaren” in werking getreden. De regeling is als Bijlage 3 opgenomen bij de regels van dit bestemmingsplan. De regeling betreft een herziening van de eerdere regeling uit 2013. Deze regeling betreft een uitwerking van de term 'kwaliteitsverbetering', zoals deze in de provinciale verordening voorkomt. In deze verordening is opgenomen dat bij iedere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en buiten de ecologische hoofdstructuur gezorgd moet worden voor een kwaliteitsverbetering van het landschap. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Deze regeling in de verordening geeft uitsluitend enkele hoofdlijnen. Het is aan de gemeente om op basis van deze richtlijnen en verdere regionale afspraken een eigen regeling te hanteren voor ontwikkelingen in het buitengebied. Deze regeling is van toepassing bij:
Er kan op meerdere wijze geïnvesteerd worden in extra ruimtelijke kwaliteitstoevoeging. Dit kan onder meer door een extra robuuste landschappelijke inpassing van bebouwing en bestemmingsvlakken en/of de aanleg cq herstel van natuur- en landschapselementen (zoals akkerranden, poelen, hakhoutwallen, etc) alsmede sloop van overtollige bebouwing ter versterking van de landschapsstructuur.
De gemeente heeft als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen dat maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zoveel mogelijk op de planlocatie zelf of op direct aangrenzende gronden dient plaats te vinden.
In de gemeentelijke regeling wordt aangegeven dat: 'vestiging van of splitsing in meerdere wooneenheden in monumentale/karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' in categorie 1 valt. De afsplitsing van de karakteristieke langgevelboerderij valt hieronder. Dit geldt eveneens voor de voorgestane functiewijziging van wegenbouwbedrijf naar hoveniersbedrijf.
Daarentegen valt het vergroten van een bestemmingsvlak wonen boven de 1.500m2 én het vergroten van het aantal m2 aan bijgebouwen boven de 100m2 onder categorie 3. Hiervoor dient een kwaliteitsverbetering te worden berekend op basis van een forfaitaire methode, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 20% van de grondwaardevermeerdering. De eerste 1.500 m2 oppervlakte aan woonbestemming en de eerste 100m2 aan bijgebouwen behoeft niet mee genomen te worden in de berekening van de waardevermeerdering van de gronden. Deze vallen namelijk onder een categorie 1 – ontwikkeling.
De totale grondwaardevermeerdering voor onderhavige ontwikkeling bedraagt €8.915,-. De noodzakelijke investeringsverplichting bedraagt vervolgens 20% van de berekende meerwaarde van de gronden van de ontwikkeling. Het te investeren bedrag bedraagt op basis van bovenstaande berekening: 20% van €8.915 = €1.783,-.
Dit te investeren bedrag zal conform de gemeentelijke regeling 'kwaliteitsverbetering van het landschap' zoveel mogelijk in natura op de planlocatie worden geïnvesteerd door middel van de aanleg en het beheer van een landschappelijke groenstrook aan de zuidzijde, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels alsmede het beheer van de bestaande landschappelijke inpassing van de woning, zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
Met de realisering en instandhouding van de landschappelijke inpassing bestaande, uit aanleg en beheer van (geschoren) hagen, bloemrijk grasland, solitaire landschapsbomen en poel kan ruimschoots worden voldaan aan de vereiste kwaliteitsbijdrage. De totale aanvullende landschapsinvestering middels landschappelijke maatregelen op het terrein zelf in de vorm van aanplant, beheer en onderhoud van landschapselementen bedraagt € 8.542,20.
De vereiste ruimtelijke kwaliteitsbijdrage conform het gemeentelijk beleid bedraagt conform eerder beschreven €1.783,-, derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste investeringsbijdrage. Daarmee voldoet de totale investering in ruimtelijke kwaliteit ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de uitgangspunten van het beleid. De feitelijke en juridische borging van bovenstaande inpassing is geborgd in dit bestemmingsplan via onder meer een voorwaardelijk verplichting en aanvullende gebruiksbepalingen alsmede met een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. In bijlage 6 van de toelichting is een nadere verantwoording van de kwaliteitsverbetering opgenomen.
Derhalve kan worden gesteld dat het plangebied goed is ingepast in zijn omgeving en dat daarmee voldaan is aan de voorwaarde gesteld vanuit de regeling 'kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Haaren'.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het planvoornemen geen belemmeringen kent en dus in lijn is met het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Eventueel dient hiervoor een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd om aan te kunnen tonen dat de bodemkwaliteit geschikt is.
Onderhavige bestemmingsplanwijziging voorziet niet in een nieuwe functie binnen het plangebied. De bestemmingsplanwijziging voorziet enkel in wijziging van de reeds bestaande functieaanduiding 'wegenbouwbedrijf' naar 'hoveniersbedrijf' waarbij de nieuwe functieaanduiding aansluit bij het reeds bestaande gebruik. Bovendien wordt de bestaande bedrijfswoning afgesplitst van het bedrijfsgedeelte door herbestemming naar ''wonen'. De situering van de bestaande woning zal niet veranderen.
Door het ondergeschikte karakter van het planvoornemen en het feit dat er geen sprake is van de vestiging van een nieuwe functie op het plangebied, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Ten aanzien van het aspect bodem zijn geen belemmeringen aan de orde ten aanzien van het planvoornemen.
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd telt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van weg, spoor en/of industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen aan de Lage Raam, waar een 80 km/uur snelheidsregime aan de orde is. Bij nieuwvestiging binnen de zonering van een dergelijke weg, dient in dat kader van nieuwvestiging aangetoond te worden dat er op de gevel van de nieuwe woning een acceptabel geluidsniveau optreedt.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet echter niet in de nieuwvestiging van een woning. De bestaande bedrijfswoning wordt planologisch - juridisch afgesplitst en voorzien van een woonbestemming. De situering van de woning verandert niet en komt dus niet dichter op de weg te liggen. Een akoestisch onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
Industrielawaai
Onderhavige bestemmingsplanwijziging maakt mogelijk dat de bestaande bedrijfswoning wordt bewoond door derden zonder functionele binding met het bedrijf middels de bestemming 'wonen'. Daarmee wordt een nieuw hindergevoelig object gerealiseerd. In het kader van het industrielawaai dat geproduceerd wordt door het naastgelegen hoveniersbedrijf, zal moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting van de woning op Lage Raam 1a onder de grenswaarde blijft voor wat betreft de geluidsbelasting. In dat kader is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Aelmans Adviesgroep (rapportnummer M170373.001.001.001/JSM , d.d. 16 januari 2019). Dit rapport is als Bijlage 1 toegevoegd aan onderhavige toelichting.
Ten aanzien van industrielawaai wordt in het onderzoek het volgende geconcludeerd:
"Uit de resultaten van de berekeningen, die in het kader van het akoestisch onderzoek rond Lage Raam 1 te Haaren zijn uitgevoerd, kunnen de in onderstaande paragrafen vermelde conclusies worden getrokken."
"Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de toekomstige situatie ten aanzien de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kan worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat."
De conclusies uit het akoestisch onderzoek geven aan dat er geen overschrijding plaatsvindt ten aanzien van het industrielawaai ter hoogte van de bedrijfswoning alsmede de direct omliggende woningen. Dit geldt zowel voor de huidige bedrijfsactiviteiten als voor de maximaal toegestane bedrijfsactiviteiten overeenkomstig het activiteitenbesluit. Het woon- en leefklimaat van de bestaande bedrijfswoning ten opzichte van de bedrijfsactiviteiten is daarmee in voldoende mate verzekerd ten aanzien van het aspect geluid.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor kwetsbare objecten (zoals woningen) dient het aspect externe veiligheid meegewogen te worden. Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten moeten buiten de risicocontour van bestaande risicobronnen (inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen, ondergrondse leidingen e.a.) gerealiseerd worden. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan en externe veiligheid zijn de volgende vragen relevant:
De risiconormen voor externe veiligheid voor zogenaamde stationaire bronnen (bijvoorbeeld bedrijven) zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De uitwerking van het besluit vindt in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) plaats. Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water is het Bevt van toepassing alsmede de regeling basisnet. Voor buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevb.
Daarnaast zijn ook in navolgende landelijke wetten, besluiten en regelingen normen opgenomen waaraan een nieuwe planologische ontwikkeling moet worden getoetst:
Bovendien dient te worden getoetst aan het “Werkdocument verantwoording groepsrisico” van de gemeente Haaren. Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de aanpak van externe veiligheid. Ten aanzien van externe veiligheid kan onderscheid worden gemaakt in:
De aanwezige risico’s zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn:
In de nabijheid van het plangebied zijn op basis van de risicokaart van de provincie Noord-Brabant geen risicovolle bedrijven gelegen, zie uitsnede hieronder.
Figuur 9 Uitsnede risicokaart met plangebied ter hoogte van rode marker
Eveneens zijn er geen buisleidingen in de nabijheid gelegen. Het plangebied is wel in de nabijheid van de Rijksweg N65/A65 gelegen, een 80 km/uur weg. Over het weggedeelte knp. Vught - afrit 3 (Tilburg Noord) worden gevaarlijke stoffen vervoerd uit de categorieën LF1, LF2, LT2 en GF3' waarbij stoffen uit de categorie LT2 een invloedsgebied hebben van 880 meter".
Hiermee valt het plangebied binnen het invloedsgebied van de A65, aangezien de locatie is gelegen op ca 400 meter afstand van deze weg.
Conform art. 7 Bevt dient derhalve het groepsrisico (beperkt) verantwoord te worden. In navolging van art. 9 Bevt dient hiervoor advies aangevraagd te worden bij de veiligheidsregio. Dit advies is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Aan de hand van het "werkdocument verantwoording groepsrisico Haaren" is bepaald dat voor het voornemen groepsrisico verantwoordingsniveau 3 voldoet. Verantwoordingsniveau 3 is het lichtste verantwoordingsniveau. Dit niveau wordt in drie situaties toegepast:
In het werkdocument is voor het verantwoordingsniveau 3 een standaard verantwoordingstekst opgenomen die als basis gebruikt kant worden. Deze tekst is toegevoegd hieronder beschreven.
Verantwoording groepsrisico
Inleiding
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Haaren valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
De Veiligheidsregio heeft laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van verdere op- en aanmerkingen, zie Bijlage 3 bij de toelichting.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de AMvB 'NIBM' en de bijbehorende regeling zijn bestemmingen met bijbehorende grenzen opgenomen die per definitie niet bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'. De NIBMgrens voor een woningbouwlocatie (3% criterium) bedraagt:
Er wordt in onderhavig plan geen nieuwe woning mogelijk gemaakt danwel nieuwe functies aan het plangebied toegevoegd. Er is enkel een planologisch - juridische herstructurering van het plangebied voorzien. Dit betekent dat het plan voldoet aan het NIBM criterium en geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd hoeft te worden.
Daarnaast wordt tussen de woning en de bedrijfsactiviteiten een minimale afstand van 30 meter geborgd in het bestemmingsplan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.
Met het voornemen wordt geen extra geurgevoelig object danwel geurveroorzakende activiteit toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning aan de Lage Raam 1a betreft reeds een hindergevoelige functie waar op moet worden getoetst. Het toestaan van burgerbewoning van deze bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor omliggende bedrijven.
Het aantal veehouderijbedrijven in de wijde omgeving van het plangebied is dermate laag, dat gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel achtergrondsniveau voor geur en daarmee een goed woon- en leefklimaat in dit kader.
Door de beoogde herontwikkeling worden geen veehouderijbedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn indicatieve richtafstanden voor hindergevoelige objecten nabij verschillende typen bedrijven opgenomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Binnen deze richtafstanden is hinder ten gevolge van het betreffende bedrijf niet uit te sluiten. De vestiging van hindergevoelige objecten binnen deze richtafstand is inpasbaar, indien aangetoond wordt dat (eventueel na het treffen van maatregelen) voor het betreffende bedrijf een kleinere richtafstand van toepassing is.
Bij de functionele scheiding van het bedrijf Lage Raam 1 en de woning Lage Raam 1a, dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, waarbij de richtafstanden van het betreffende bedrijf in acht genomen moeten worden. In de huidige situatie is de woning aan de Lage Raam 1a onderdeel van de inrichting en hoeft niet te worden getoetst op hinder afkomstig van het bedrijf. Met het voornemen wordt gebruik van de bedrijfswoning ook voor burgerbewoning toegestaan en is daarmee sprake van een hindergevoelig object. Binnen de inrichting dient sprake te zijn van voldoende ruimtelijke scheiding. De bedrijfsfunctie en de woonfunctie worden met het voornemen intern gezoneerd, zodat een functionele scheiding ontstaat tussen de bedrijfsactiviteiten en de woonfunctie. Een hoveniersbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 500 m² is in de 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' van de VNG opgenomen als een bedrijf met milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand 50 meter bedraagt in het kader van geluid. Daarnaast gelden de richtafstanden voor geur (30 meter) en stof (10 meter). De (gevel) van de voormalige bedrijfswoning is gelegen op ca. 20 meter van het bedrijfsgedeelte. Hiermee wordt dus niet voldaan aan de (indicatieve) richtafstanden behorende bij een hoveniersbedrijf.
Het akoestisch onderzoek industrielawaai heeft echter reeds aangetoond dat de geluidsbelasting van de bedrijfsactiviteiten ter hoogte van de woning Lage Raam 1a (alsmede omliggende woningen) onder de grenswaarde blijft en dus acceptabel is ten aanzien van een goed- woon en leefklimaat. Dit geldt zowel voor de huidige bedrijfsactiviteiten als voor de maximaal toegestane activiteiten overeenkomstig het activiteitenbesluit (bij een eventuele toekomstige intensivering van de werkzaamheden op het terrein). De resultaten van dit onderzoek zijn reeds aan de orde geweest in de paragraaf 5.2.Daarmee kan afdoende gemotiveerd worden dat kan worden afgeweken van de richtafstand voor geluid.
Om aan de overige richtafstanden van een hoveniersbedrijf (met betrekking tot geur en stof) te kunnen voldoen en daarmee een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen voor de voormalige bedrijfswoning wordt op het bedrijfsgedeelte een ruimtelijke scheiding gerealiseerd. Binnen 30 meter afstand van de gevel van de voormalige bedrijfswoning worden de gronden van het bedrijfsgedeelte voorzien van een extra functieaanduiding 'parkeren' respectievelijk 'kantoor'. Deze gronden mogen niet benut mogen worden voor bedrijfsmatige hoveniersactiviteiten, maar uitsluitend als parkeervoorziening respectievelijk kantoor ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Voor een parkeervoorziening en kantoorfunctie geldt (met betrekking tot geur en stof) een maximale richtafstand van 10 meter. Daar wordt met dit voornemen aan voldaan. Hiermee wordt verzekerd dat de (hoveniers)bedrijfsactiviteiten plaatsvinden op een afstand van minimaal 30 meter van de woonfunctie, waarmee ook wordt voldaan aan de richtafstanden en daarmee een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor de woning Lage Raam 1a.
In de regeling is daarnaast opgenomen dat eventuele herbouw van het bestaande woonboerderijpand uitsluitend is toegestaan, middels een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan, mits wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.
Voor wat betreft omliggende functies en bedrijven is de voormalige bedrijfswoning aan de Lage Raam 1a reeds een hindergevoelige functie waar op moet worden getoetst. Het toestaan van burgerbewoning van deze bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor omliggende bedrijven.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving.
Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden of het nationaal natuurnetwerk. Het plangebied ligt op ca. 1,2 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied de Leemkuilen. Het Natura 2000 gebied de Kampina en Oisterwijkse Vennen is op ca. 3,2 km gelegen en de Loonse en Drunense Duinen is op ca. 3,4 km gelegen.
Door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is de systematiek van de voormalige 'Programmatische Aanpak Stikstof' (PAS) vernietigd en is een zogeheten drempelwaarde van 0.05 mol/ha/jr niet langer geldend. De consequentie hiervan is dat voor ieder project zal moeten worden vastgesteld of er emissies van stikstof aan de orde zijn die leiden tot negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura-2000 gebieden. Derhalve is een Aeriusberekening uitgevoerd voor het onderhavige planvoornemen.
Voor deze Aeriusberekening zijn de volgenden uitgangspunten gehanteerd:
Onderdeel | Oppervlakte (m2) | Categorie CBS |
Gasverbruik (m3 /m2 per jaar) |
Totaal gasverbruik (m3/jaar) | |||||
Woonboerderij | 250 m2 | Vrijstaande woning | - | 2.300 | |||||
Kantoor | 250 m2 | Kantoor overig | 17,3 | 4.325 | |||||
Loods | 550 m2 | Groothandel zonder koeling | 8,9 | 4.895 |
Bovenstaande uitgangspunten en de inschattingen van de emissies in de gebruiksfase zijn ingevoerd in de Aerius-calculator. Uit de resultaten blijkt dat voor de gebruiksfase geen rekenresultaten op Natura 2000 gebieden optreden die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar, zie Bijlage 2 , waarin de uitgevoerde Aeriusberekening is opgenomen.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden op kunnen basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Indien een planvoornemen strekt tot sloop-, nieuwbouw danwel andersoortige wijziging van de ruimtelijke structuren van een plangebied dient te worden aangetoond dat eventueel aanwezige beschermde soorten in het plangebied niet worden geschaad, danwel verstoord.
Omdat onderhavig planvoornemen niet voorziet in de sloop, nieuwbouw of anderszins een toevoeging van bebouwing binnen het plangebied wordt nader onderzoek naar aanwezige beschermde soorten in het gebied niet noodzakelijk geacht. Er is dan ook uit te sluiten dat het planvoornemen een nadelige impact zal hebben op de aldaar gevestigde soorten.
Het aspect flora en fauna vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
De planlocatie is gelegen in een gebied met hoge archeologische verwachting. Deze archeologische verwachting is in het geldend bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming. Er geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 100 m2.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in wijziging van de bestaande bebouwing. Voor het voornemen is derhalve geen nader onderzoek noodzakelijk.
Ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden van het gebied voor toekomstige bodemingrepen is in dit bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarvoor is aangesloten bij het gemeentelijk beleid met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden.
Hiertoe is in onderhavig bestemmingsplan de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming dient bij toekomstige bodemingrepen, dieper dan 50 cm beneden maaiveld en een omvang van meer dan 100 m2 vooraf een nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om aantasting van mogelijke archeologische waarden te voorkomen.
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Verordening zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.
De planlocatie is niet gelegen in een door de provincie aangeduid cultuurhistorisch vlak. De locatie maakt conform de provinciale cultuurhistorische waardenkaart ook geen onderdeel uit van een overig waardevol historisch geografisch vlak. Wel is de Lage Raam aangeduid als een historische weg, met redelijke hoge historisch geografische waarde.
In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die 'aangetast' worden met het voorgenomen initiatief.
De bestaande bedrijfswoning is als langgevelboerderij opgenomen in de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart en hierin aangeduid als MIP-object. Dit betreft cultuurhistorisch waardevolle panden, die onderdeel uitmaken van het provinciale Monumenten Inventarisatie Project. Ter behoud van dit cultuurhistorische pand wordt met het voornemen burgerbewoning van het karakteristieke pand uit 1879 mogelijk gemaakt. Door toevoeging van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' op het pand wordt de instandhouding hiervan in het plan nader geborgd. In de juridische regeling is hiertoe tevens een sloopverbod opgenomen, waar uitsluitend na een cultuurhistorisch onderzoek van afgeweken kan worden. Daarnaast wordt door middel van toekenning van de bestemming 'Groen' aan de bestaande voor- en zijtuin van het boerderijpand het open zicht vanaf de straat op het cultuurhistorisch pand en bijbehorend erf nader geborgd.
Het voornemen leidt niet tot aantasting van historische structuren of elementen. Als gevolg van het plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast of geschaad, maar juist versterkt.
Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
In het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) is te lezen hoe de provincie Noord-Brabant de komende jaren gaat werken aan een veilig en gezond milieu. Het doel is een goed, veilig en gezond woon- en vestigingsklimaat voor huidige en toekomstige bewoners en bedrijven creëren, met behoud van voldoende natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties.
Uitgangspunten bij het Provinciale Milieu- en Waterplan zijn:
Bij het PMWP wordt gebruik gemaakt van de PPP-methode: People (sociaal-cultureel kapitaal), Planet (ecologisch kapitaal, waaronder bodem, lucht en water) en Profit (economisch kapitaal). De provincie wil vooruitgang boeken waarbij de drie kapitalen in balans zijn. In het PMWP staat het ecologisch kapitaal centraal, maar die kan niet los gezien worden van de onderdelen People en Profit.
In samenwerking met de gemeenten en waterschappen wordt een aanpak uitgewerkt voor 'de gezonde stad en ommeland. Hierbij worden onderwerpen als fijnstof, hittestress en Smart and Green Mobility meegenomen. Bij de gebiedsgerichte aanpak wordt het thema gezondheid meegenomen en de informatie wordt beschikbaar gesteld. De milieu- en waterkwaliteit wordt geborgd of daar waar nodig verbeterd.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke thema's uit het PMWP aan de orde.
Waterbeheerplan
Het waterschap de Dommel heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
In het waterbeheerplan De Dommel worden de volgende thema's behandeld:
De ruimtelijk relevante aspecten uit de waterbeheerplannen zijn opgenomen in het provinciale milieu- en waterplan en in de Interim Omgevingsverordening. Vanuit de waterschappen wordt aandacht geschonken aan de rol van water bij nieuwe ontwikkelingen. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is hierbij leidend. Daarnaast is de door het waterschap opgestelde handreiking 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' nog steeds van toepassing, die ingaat op de rol van water bij een toename van verstening. De uitgangssituatie van het watersysteem mag door de ruimtelijke ingreep niet verslechteren. Daarnaast moeten de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk benut worden.
Waterbeheerders dienen in een vroeg stadium bij het proces betrokken te worden, zodat kennis kan worden aangereikt over het watersysteem en mee kan worden gedacht over de ruimtelijke planvorming.
Keur Waterschap De Dommel 2015
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en - kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.
De gronden worden momenteel reeds gebruikt door het hoveniersbedrijf.
De gronden maken onderdeel uit van een dekzandrug. Ter plaatse bestaat de bodem overwegend uit enkeerdgronden. Het maaiveld bevindt zich ter plaatse op ca 9,3 meter +NAP. (Bron: Actueel Hoogte Bestand Nederland).
De nabijgelegen enkeerdgronden hebben een grondwatertrap van VII (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Hiervoor geldt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte van meer dan 80 cm beneden maaiveld.
Het plangebied is niet gelegen binnen een keur of een attentiegebied.
Op of in de directe nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater gesitueerd, met uitzondering van een sloot, evenwijdig aan de Mgr. Zwijsenstraat, die als B-watergang is opgenomen op de Legger oppervlaktewaterlichamen 2020 van Waterschap de Dommel. Deze watergang blijft ongewijzigd. Daarnaast bevindt zich op de zuidelijke perceelsgrens een ondergeschikte watergang loodrecht op de Mgr. Zwijsenstraat. Dit betreft een ondergeschikte watergang, die niet is opgenomen op de Legger oppervlaktewaterlichamen van het Waterschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op deze watergang en blijft ongewijzigd gehandhaafd.
In de huidige situatie stroomt het hemelwater van de verharde oppervlakken af naar de omringende bodem, alwaar het in de bodem infiltreert.
Het plangebied is vanwege de bestaande functies (hoveniersbedrijf met bedrijfswoning) reeds aangesloten op het gemengde rioolstelsel van de gemeente.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in toevoeging van bebouwing. Het voornemen betreft uitsluitend een planologische functiewijziging van de toegestane bedrijfsactiviteiten met gedeeltelijke herinrichting van het terrein alsmede gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van burgerbewoning. Ten behoeve van de herinrichting zal onder meer een extra parkeervoorziening met grastegels worden aangelegd alsmede enkele extra opslagplaatsen.
Compensatie
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dienen negatieve hydrologische gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen te worden geneutraliseerd om te voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt, waarbij met name het hemelwater zoveel mogelijk afgekoppeld dient te worden van het rioleringsstelsel.
Indien de bebouwings-/verhardingstoename op een locatie minder dan 2.000 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur 2015) geen extra compensatie verreist. Aangezien de ontwikkeling niet voorziet in toevoeging van bebouwing en de voorziene toename aan verharding minder dan 2.000 m2 bedraagt is geen nadere compensatie noodzakelijk.
Afvoer hemelwater - Infiltratie
Binnen het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld van het vuilwaterrioolstelsel en geïnfiltreerd in de grond.
Afvoer vuilwater - riolering
In de beoogde situatie verandert er niets in de bestaande situatie. Het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater wordt via een bestaande aansluiting op de drukriolering afgevoerd.
Duurzaam waterbeheer
Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van lood of asfalt etc.). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBomaatregelen) voor in het te infiltreren water.
Handreiking veehouderij en volksgezondheid
De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Het voornemen leidt niet tot toevoeging van een extra woning. Nader advies van de GGD wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Varkens- en pluimveehouderijen
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Hierin wordt geadviseerd een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan te houden.
Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Het voornemen leidt niet tot toevoeging van extra woningen.
Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Geitenhouderijen
Uit het rapport 'Veehouderij en Gezondheid Omwonenden' (VGO) -2 is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Het blijft echter onduidelijk waardoor de extra longontstekingen rondom geitenbedrijven worden veroorzaakt.
Binnen 2 kilometer van het plangebied liggen geen geitenhouderijen. Het voornemen leidt niet tot toevoeging van extra woningen. Daarom is geen sprake van een verhoogd gevaar voor de volksgezondheid.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De dichtstbijzijnde hoogspanningsleiding bevindt zich op een afstand van ongeveer 7 kilometer, ten westen van het plangebied, ter hoogte van de N261.
Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn vormt dit aspect geen belemmering.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een afstand te worden gehouden tussen gevoelige objecten en teeltgebieden, waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt, die middels drift buiten de agrarische gronden terecht kan komen. Er zijn geen wettelijke bepalingen over de aan te houden afstand. Door de Raad van State wordt bij beoordeling van nieuwe ruimtelijke situaties vanwege drift een afstand van 50 meter aangehouden.
In de omgeving van het plangebied liggen geen gronden waar mogelijk sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het aspect spuitzones vormt geen belemmering voor het plan.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.- beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, een toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Wanneer dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van uitbreiding van een bedrijventerrein of toevoeging van woningen. Derhalve is geen sprake van een project / activiteit waarvoor een m.e.r. beoordeling noodzakelijk is. Het plangebied is niet gelegen in een kwetsbaar of waardevol gebied.
In bovenstaande paragraven is de ontwikkeling getoetst aan milieuplanologische randvoorwaarden. Het milieubelang is in voldoende mate is afgewogen, hieruit volgt dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding zijn een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de bestemmingen met kleuraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Voor de planopzet van de juridische regeling is aangesloten op de regels uit het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren', (9 juli 2009 vastgesteld en op 7 september 2011 onherroepelijk geworden), gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren, correctieve herziening' dat op 11 september 2014 is vastgesteld door gemeenteraad. Daarnaast is tevens voorzover mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2020.
De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor de definitie van de begrippen is aansluiting gezocht bij de definitie zoals deze wordt gehanteerd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Haaren’ alsmede het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren, correctieve herziening'. Daarnaast is tevens voorzover mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2020'.
Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Verder is ook een bepaling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen, zoals regenpijpen, luifels, balkons et cetera. Voor het toepassen van de wijze van meten worden deze buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Bedrijf
Het bedrijfsgedeelte van de planlocatie behoudt in de nieuwe situatie de bestemming 'bedrijf' maar is voorzien van de functieaanduiding 'hoveniersbedrijf'. Conform de geldende regeling is er in totaal 1.050 m2 aan bedrijfsgebouwen toegestaan (exclusief voormalige bedrijfswoning van 250 m2 alsmede de bijbehorende bijgebouwen bij de woning (voorzover meer dan 100 m2)). Via een afwijkingsmogelijkheid kan de toegestane oppervlakte met maximaal 25% worden uitgebreid, mits er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing en omliggende landschaps- en natuurwaarden niet worden aangetast. Daarnaast dient het voornemen te passen binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied waar een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 10 meter. Bovendien mag er geen sprake van een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden.
Binnen het bestemmingsvlak is geen bedrijfswoning meer toegestaan, vanwege afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning.
Ter borging van een goed woon- een leefklimaat van de woning wordt een minimale richtafstand van 30 meter gehanteerd tussen de woning en de bedrijfsmatige hoveniersactiviteiten. Binnen deze 30 meter is planologisch - juridisch geborgd dat er geen hoveniersactiviteiten zijn toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduidingen 'parkeerterrein' respectievelijk 'kantoor' is uitsluitend een parkeervoorziening respectievelijk kantoor ten behoeve van het hoveniersbedrijf toegestaan.
Middels een voorwaardelijke verplichting is de aanleg en instandhouding van de zuidelijke groenstrook in het kader van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering nader geborgd.
Groen
Binnen deze bestemming zijn de groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing van de locatie geregeld. Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. Middels de aanduidingen 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing-1' en 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing-2' alsmede bijbehorende strijdig gebruiksbepaling is geborgd, dat de landschappelijke inpassing van zowel de woning als het bedrijf wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
Wonen
Het woongedeelte van de planlocatie is voorzien van de bestemming 'Wonen', zodat bewoning door derden, zonder functionele binding met het hoveniersbedrijf, mogelijk wordt. Binnen het bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, waarbij de bestaande inhoud van de woning als maximaal toegestane inhoud geldt en verplaatsing van het pand niet is toegestaan. De bestaande oppervlakte van bijbehorende bouwwerken geldt als maximum oppervlakte. Middels een voorwaardelijke verplichting is de instandhouding van de groenvoorziening aan de voorzijde in het kader van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering nader geborgd. Middels de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' wordt de instandhouding van het karakteristieke pand nader geborgd. In de regeling is een sloopverbod opgenomen, waar uitsluitend van kan worden afgeweken, indien met een cultuur-/bouwhistorisch onderzoek wordt aangetoond, dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast dan wel wordt hersteld. Conform de geldende bestemmingsregeling in het buitengebied kan via een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden een eventuele woningsplitsing van het pand worden toegestaan en kan een bedrijf of beroep aan huis worden toegestaan.
Waarde – Archeologie 2
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 100 m2 . Indien de oppervlakte van de grondverstoring onder deze oppervlakte blijft, is geen archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt tevens voor bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 50 cm beneden maaiveld.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is rechtstreeks overgenomen uit het Bro.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen m.b.t. het ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene regels zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen die voor de bestemming geldt, zoals het verbod om gronden en gebouwen te gebruiken als stort-/opslagplaats voor grond en afval. Daarnaast zijn een tweetal afwijkingen opgenomen ten behoeve van het toestaan van gebruik van (een deel van) de woning en/of bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg danwel voor 'bed and breakfast' voorzieningen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een algemene afwijkingsregeling opgenomen voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 %.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een generieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde bestemmingsgrenzen in geringe mate te kunnen wijzigen.
Overige regels
In dit artikel is opgenomen welke voorschriften van stedenbouwkundige aard uit de bouwverordening wel en niet van toepassing blijven.
Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel
Overgangsrecht
In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Bro, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
Slotregel
De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. In een aantal gevallen moet een exploitatieplan worden vastgesteld.
Algemene (procedure)kosten die uit het project en de ruimtelijke procedure voorvloeien worden ten laste gebracht van initiatiefnemer. De gemeente sluit daarnaast met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen financiële consequenties voor de gemeente.
Voor de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn de omwonenden 2 maal geïnformeerd over de voorgenomen plannen. Door de omwonenden zijn geen bezwaren tegen de bestemmingswijziging geuit. Het verslag van deze omgevingsdialoog is door het college meegenomen in haar besluitvorming om tot een goed afgewogen besluit te komen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moeten voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Hiertoe is het concept ontwerp bestemmingsplan aan de betreffende instanties toegezonden. Er zijn twee vooroverleg reacties ontvangen, van de provincie Noord-Brabant en de veiligheidsregio Brabant Noord.
Provincie Noord-Brabant
De provincie heeft in haar voorlegreactie 3 opmerkingen:
Betreffende opmerkingen zijn in het ontwerp bestemmingsplan aangepast. In artikel 3.1 onder h is detailhandel beperkt tot maximaal 200 m2. Daarnaast is het historisch waardevol pand voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' en is de instandhouding van het pand nader in de juridische regeling geborgd. Tenslotte is de voormalige bedrijfswoning conform provinciaal voorstel voorzien van een zelfstandige woonbestemming.
Veiligheidsregio Brabant Noord
De veiligheidsregio geeft in haar voorlegreactie aan dat het voorontwerp bestemmingsplan geen reden geeft tot het maken van aan- of opmerkingen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht vanaf 23 juli 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 29 oktober 2020 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.