direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoenderstraat 2, Helvoirt
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0788.BP17Hoenderstraat2-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Hoenderstraat 2, Helvoirt met identificatienummer NL.IMRO.0788.BP17Hoenderstraat2-ON01 van de gemeente Haaren;

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.6 bedrijfswoning of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.7 bed & breakfast

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten (maximaal 1 week) een onderkomen zoeken. Typerend voor bed & breakfast is de kleinschaligheid en de uitvoering is eenvoudig;

1.8 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.9 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object

bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een bij een (bedrijfs)woning behorend gebouw, zoals een garage, berging, carport of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat indien het vrijstaat van de (bedrijfs)woning, niet voor bewoning is bestemd en geen kelder mag bevatten;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 brutovloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.21 erfbeplanting

beplanting rondom een gebouw en/of gebouwen;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.24 horeca
  • a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting, en
  • b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding overnachtingsgelegenheid wordt verstrekt;
1.25 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.26 kamperen

recreatief nachtverblijf, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen;

1.27 kleinschalig kamperen

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen;

1.28 mantelzorg

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.29 ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie die in ruimtelijk en functioneel opzicht daarmee duurzaam samenhangt;

1.30 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark, caravan of tent, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken;

1.31 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren. De ruimte voor ondersteunende horeca is inclusief een eventueel terras en bereidingsruimte van de geserveerde consumpties.

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.33 paardenhouderij

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenfunctie het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

1.34 peil
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.35 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene niet aannemelijk is of aannemelijk kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.36 recreatieve voorzieningen

een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren, zoals kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld paardrijden, huifkartochten, terras en speelvoorzieningen die ruimtelijk inpasbaar zijn;

1.37 recreatiewoning

een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.38 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.39 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden;

1.40 woonunit

een demontabel of relatief eenvoudig verwijderbaar gebouw of ruimte binnen een gebouw, dat of die geschikt en ingericht is ten dienste van woon-, en/of dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de breedte, lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - dierenweide', tevens voor een dierenweide;
  • c. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurwaarde;
  • d. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. toeristisch, recreatief en cultureel medegebruik;
  • f. parkeren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de gronden binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • b. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor evenementen.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', uitsluitend voor 1 bedrijfswoning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen', uitsluitend voor 3 aaneengebouwde recreatiewoningen alsmede voor opslag, waarbij recreatiewoningen uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan en een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning geldt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', uitsluitend voor 1 vrijstaande recreatiewoning op de begane grond;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen', uitsluitend voor:
    • 1. ondersteunende horeca, in de vorm van een bar en een professionele keuken, uitsluitend op de begane grond en met een maximale oppervlakte van 100 m²;
    • 2. een bed & breakfast met een maximale oppervlakte van 62,5 m², uitsluitend op de tweede bouwlaag;
    • 3. sanitaire voorzieningen en een keuken ten behoeve van het kampeerterrein en de bed & breakfast, uitsluitend op de begane grond;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', tevens voor kamperen voor maximaal 15 kampeerplaatsen met een minimumoppervlakte van 150 m² per kampeerplaats, inclusief parkeren per kampeerplaats;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', uitsluitend voor een paardenhouderij met maximaal 5 paarden alsmede voor opslag en het emmissiepunt van het dierenverblijf;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend voor opslag;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend voor een parkeerterrein;
  • i. recreatieve voorzieningen, waaronder speeltoestellen en de exploitatie van huifkartochten;
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'terras', een terras, uitsluitend direct aansluitend op de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen', met een maximale oppervlakte van 100 m², in aanvulling op het bepaalde in sub d onder 1;
  • k. agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding;
  • l. watergangen en waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. parkeer-, fietsstallings-, en voertuig- en fietsoplaadvoorzieningen;
  • n. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • b. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. In dat geval geldt de op de verbeelding eengegeven hoogte als maximum. Indien de bestaande goot- en/of bouwhoogte hoger is dan de toegelaten goot- en/of bouwhoogte, dan geldt deze als maximale goot- en/of bouwhoogte.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van palen, masten en technische installaties mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen, recreatieappartementen en andere recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van een muziekinstallatie ter plaatse van het terras als bedoeld in lid 4.1 sub j.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik ten behoeve van recreatieve functies als bedoeld in lid 4.1 sub b. tot en met j., is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing conform Bijlage 1, dan wel een ander door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan, uiterlijk binnen één jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan wordt gerealiseerd beheerd en in stand gehouden ter plaatse van de bestemming 'Groen'.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied’:
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0.50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;
    • 3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    • 4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    • 5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 6. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
    • 7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    • 8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. Binnen het bouwvlak plaatsvinden.
  • b. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
  • c. Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in lid 5.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende regels verbinden aan de vergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • d. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing ter plaatse van het bouwvlak.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
  • b. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
  • c. Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
5.3.2 Uitzonderingen

Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
  • b. Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Wijziging dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door van een of meer bestemmingen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. Uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

7.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van onbebouwde gronden als standplaats of ligplaats van onderkomens.
  • b. Als opslag- stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten.
  • c. Permanente huisvesting van seizoenswerknemers en/of voor permanente bewoning.
  • d. Het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 en toestaan dat een deel van de woning of vrijstaand bijgebouw of bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
    • 2. De afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
    • 3. Het bijgebouw of bedrijfsgebouw qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de betreffende (bedrijfs)woning. De afhankelijke woonruimte is gelegen op maximaal 10 meter afstand van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de afhankelijke woonruimte binnen bestaande bebouwing kan worden gerealiseerd de afhankelijke woonruimte op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw gelegen mag zijn.
    • 4. De afhankelijke woonruimte gelijkvloers wordt uitgevoerd. Het betreffende (deel) van het bijgebouw voldoet aan de eisen die voor woongebouwen gelden zoals het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
    • 5. Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische)bedrijven.
  • b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor ‘bed and breakfast’ voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende regels:
    • 1. Maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen, tot een maximum van 60 m² voor ‘bed and breakfast’ wordt gebruikt.
    • 2. Degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
    • 3. De activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving.
    • 4. De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 overige zone - beperking veehouderijen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderijen' is vestiging van en/of omschakeling naar veehouderijen niet toegestaan.

9.2 Specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied
9.2.1 Aanduidingsomschrijving

ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied´, behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor dassenleefgebied.

9.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied’:
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0.50 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;
    • 3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    • 4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    • 5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 6. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
    • 7. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    • 8. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.

b Uitzonderingen

Het in lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. Binnen het bouwvlak plaatsvinden.
  • b. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
  • c. Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

c Toelaatbaarheid

De in lid a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels, ten behoeve van:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. het bouwen van kunstwerken, geen gebouw zijnde, en masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie of sirenes, al of niet op of aan gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen of lichtmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
    • 2. er geen aantasting plaatsvindt van ter plaatse aanwezige waarden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 5 m worden verschoven;
  • b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 5% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  • c. door een wijziging mogen de waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoenderstraat 2, Helvoirt'.