direct naar inhoud van Regels
Plan: Kranenhofscheweg 5 te Escharen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0786.BPKranenhof5-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kranenhofscheweg 5 te Escharen met identificatienummer NL.IMRO.0786.BPKranenhof5-va01 van de gemeente Grave;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw

een aan het hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijke (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit een bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het pand, waarbij de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs-)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 archeologische onderzoek

eonderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.9 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.11 attentiegebied ehs

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van de hoofdfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.15 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
  • b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.19 bodemingreep

werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 diepte bodemingreep

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau);

1.28 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.29 ecologische waarden en kenmerken

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.30 erf- en perceelsafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een afbakening vormt tussen een erf of perceel en een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte;

1.31 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.32 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke;

1.33 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 gebruiken

gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken;

1.36 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.37 kelder

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk;

1.38 landschappelijke waarden en kenmerken

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.39 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.40 natuurwaarden/natuurwetenschappelijke waarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leef-gemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied;

1.41 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.42 oppervlakte bodemingreep

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief;

1.43 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.44 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.45 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.47 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

1.48 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.49 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seks-automatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.51 uitbouw

een aan het hoofdgebouw gebouwde en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit een bouwlaag al dan niet met kap - en een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.52 voorgevel

een naar de openbare weg en/of openbaar gebied toegekeerde, meest gezichts-bepalende, gevel van een hoofdgebouw;

1.53 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.54 water

alle water dat zichtbaar aanwezig is (oppervlaktewater) in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar aanwezig is (grondwater) zoals freatisch grond-water direct beneden het maaiveld;

1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.;

1.56 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.57 wonen

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

afstand tot de weg

de afstand van bebouwing tot de as van de weg;

afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens

de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste perceelgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

bebouwd oppervlak

het gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil. Het oppervlak van laatstgenoemde bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 m boven peil.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor-stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de lengte, de breedte en de diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren);

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen
  • a. De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  • b. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
  • c. Bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van de woningbreedte wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt voor het meten van de goothoogte.
  • d. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:
    • 1. erf-, terrein- en perceelsafscheidingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. bouwwerken ten behoeve van het beheer en bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij:
      • de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2.
      • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
  • b. diepploegen;
  • c. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;
  • d. dempen van sloten en greppels;
  • e. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • f. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
  • g. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communi­catieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  • h. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m2, uitgezonderd vee­paden;
  • i. aanleggen van paden.

3.3.2 Uitzonderingen

Het in 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.3.3 Toelaatbaarheid

De in 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. erven, tuinen en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • f. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 60%.
  • b. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd, mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.
  • d. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º, met dien verstande dat een oppervlakte van maximaal 20% van de bebouwing met een plat dak mag worden afgedekt.
4.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Per bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 1.
  • b. Indien een bouwvlak aanwezig is, dient de woning binnen het bouwvlak te worden gesitueerd.
  • c. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.
  • d. Bij vervangende nieuwbouw dient de woning voor minimaal 30% op de geprojecteerde funderingen te worden gesitueerd.
  • e. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

4.2.3 Bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • e. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;
  • b. 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 4.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak;
  • d. 4.2.2 voor het bouwen met een grotere goothoogte tot een maximum goothoogte van 7,5 m;
  • e. 4.2.2 voor het bouwen met een grotere bouwhoogte tot een maximum bouwhoogte van 12 m;
  • f. 4.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • g. 4.2.3 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning met één extra bijgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. het een bijgebouw betreft in de vorm van een tuinkas, volière of dierenverblijf, met een oppervlak van niet meer dan 30 m2;
    • 2. het bijgebouw wordt gebouwd in samenhang met de reeds aanwezige bebouwing.
  • h. 4.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
4.3.2 Herbouw woning op andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Een andere locatie is uit planologisch of milieuhygiënisch belang wenselijk.
  • b. De herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.
  • c. De herbouw dient op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.
  • d. De herbouw van de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • e. De herbouw van de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
4.3.3 Herbouw bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.3 voor de sloop en herbouw van bestaande bijgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.
  • b. Bij vervanging geldt dat 70 % van de aanwezige oppervlakte mag worden terug gebouwd met een maximum van 150 m2 per bijgebouw.
  • c. Er dient sprake zijn van concentratie van bebouwing.
  • d. De herbouw dient op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.
  • e. De herbouw van het bijgebouw dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • f. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 5.1 omschreven doeleinden, en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan:
    • 1. ten hoogste 250 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’;
  • d. het bouwplan zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd; of
  • e. het een bouwwerk betreft dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  • f. de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • g. de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 5.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
    Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen.
    • 3. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde in 5.4.1 sub a onder 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.4.2 Verplichting rapportage
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in 5.4.2 sub a is niet vereist, indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Een onderzoek als bedoeld in 5.4.2 sub a is evenmin vereist, indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek).
  • d. Het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;
    • 4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1, wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werkzaamheden of andere werken uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie .
5.5.2 Uitzonderingen
  • a. Het bepaalde in 5.5.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. maximaal 0,5 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 5.5.1 sub h, l en m;
    • 2. een verstoringsoppervlakte hebben van:
      • ten hoogste 250 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’;
    • 3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • 4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud - en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 6. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grond bewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,5 m onder maaiveld wordt geroerd;
    • 7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op dat moment het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
    • 8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 5.4.
  • b. Het verbod als bedoeld in 5.5.1 is ook niet van toepassing indien:
    • 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek, waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 5.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld, waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    • 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 5.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld, waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
5.5.3 Verlening
  • a. Een vergunning als bedoeld in 5.5.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
    • 4. Indien het bepaalde in 5.5.3 sub a onder 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5.4 Verplichting rapportage
  • a. De vergunning als bedoeld in 5.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in 5.5.4 sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.5.5 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  • b. Aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde-Archeologie’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 6 Waterstaat - Attentiegebied EHS

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Attentiegebied EHS’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m2 of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
6.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.2.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in 6.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden.
  • b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing noodzakelijk is, heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse.
  • b. Het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.
  • c. Gedeputeerde Staten hebben tot de wijziging van de begrenzing positief besloten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

8.2 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  • d. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens, alsmede voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;
  • e. het gebruik van gronden als kampeerterrein;
  • f. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en/of lozingsplaats;
  • g. het gebruik van gronden als parkeerterrein of stallingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken rij- of voertuigen c.q. onderdelen daarvan;
  • h. het gebruik van ruimten binnen de woning of aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.
9.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan-/uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet- verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 60 m2;
  • b. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woon-milieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • c. de activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse;
  • f. de activiteiten mogen niet meldings- en/of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • g. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • h. er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht;
  • i. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
10.1.1 Werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
  • b. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
  • c. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
  • d. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
10.1.2 Uitzonderingen

Het in 10.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden.
10.1.3 Toelaatbaarheid

De in 10.1.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingen
11.1.1 Omgevingsvergunning voor afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het in geringe mate overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil of de werkelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft;
  • b. het afwijken van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, voorzover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd; deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op bebouwingspercentages, oppervlaktematen boven 100 m2 en inhoudsmaten boven 250 m3;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’;
  • e. het bouwen van voorzieningen (masten) ten dienste van het openbare telecommunicatieverkeer, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

11.1.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor afwijken

De in 11.1.1 onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie, en;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

11.2 Bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren bij woningen binnen de bestemming ‘Wonen’, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De voorziening ten behoeve van Bed and breakfast wordt binnen de bestaande woning of bijgebouwen gerealiseerd.
  • b. De voorziening functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als een zelfstandige woning.
  • c. Het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de Bed and breakfast is gesteld op 5.
  • d. De oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van de voorziening mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum oppervlakte van 150 m2.
  • e. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
11.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.1 en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw van de woning of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder sub a is het realiseren van de afhankelijke woonruimte in het hoofdgebouw, niet zijnde de woning, toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. wordt aangetoond dat inwoning in de woning of aan-, uit- of aangebouwd bij-gebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. er geen afzonderlijke hoofdingang wordt gemaakt. Toegang tot de inwoonsituatie dient te geschieden via de oorspronkelijke woning, middels (een) niet-afsluitbare tussendeur(en);
    • 3. er alleen een achterdeur of zijdeur mag worden aangebracht om redenen van (brand)veiligheid ingevolge het Bouwbesluit;
    • 4. er is sprake van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen;
    • 5. het karakter van één woning ook in visueel opzicht gehandhaafd blijft.

waarbij het bepaalde sub g en h niet van toepassing is.

  • c. De zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
  • d. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • e. Er wordt rekening gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid).
  • f. De afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 100 m². Overschrijding van deze maximale oppervlakte is slechts toegestaan indien de tijdelijke woonvoorziening in een bestaand gebouw wordt gesitueerd en de noodzaak voor overschrijding van de maximale oppervlakte voortvloeit uit het advies van de onafhankelijke deskundig instantie.
  • g. De afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van de woning.
  • h. Afwijking van het bepaalde sub g is slechts mogelijk, indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van de woning niet meer bedragen dan 10 m.
  • i. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

11.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.1 en toestaan dat een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel ten behoeve van de (bedrijfs-) woning dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 60 m2;
  • b. Het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving.
  • c. De activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn.
  • d. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer.
  • e. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse.
  • f. De activiteiten mogen niet omgevingsvergunningplichtig zijn ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • g. Er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  • h. Er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht.
  • i. Degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

12.2 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
  • b. De sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld, indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een om-gevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld sub a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


 

Artikel 14 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Kranenhofscheweg 5 te Escharen van de gemeente Grave.