direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hogenakker 12, Gassel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaren van de woning aan de Hogenakker 12 in Gassel hebben het voornemen om een nieuwe woning naast hun woning te realiseren.

Dit past niet in het geldende bestemmingsplan, want op de locatie Hogenakker 12 is slechts één vrijstaande woning toegestaan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hogenakker in Gassel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven aan de hand van de bestaande situatie en de gewenste situatie. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van de kern van Gassel aan de Hogenakker. De Hogenakker is een rustige woonstraat die rond loopt en daardoor alleen voor bestemmingsverkeer dient, met jaren '80 woningen aan weerszijden. De woningen hebben afwisselend een kaprichting parallel aan de weg als ook haaks op de weg.

Het plangebied ligt ten oosten van de woning aan de Hogenakker 12. De achterzijde van het perceel grenst aan agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats.

Het plangebied is momenteel een onbebouwde weide als onderdeel van de tuin van de woning aan de Hogenakker 12. Het plangebied behoort echter wel tot de reeds geldende bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Op het perceel naast Hogenakker 12 wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De woning komt in dezelfde rooilijn als de bestaande woning aan de Hogenakker 12. De woning krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van 5 respectievelijk 9 meter. De woning wordt ontsloten via de Hogenakker en het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Een beplantingsplan is opgesteld voor de landschappelijke inpassing van het perceel. Er is in de huidige situatie veel groen rondom de perceelsgrenzen aanwezig, dat al voor een zekere inpassing zorgt. Dit groen zal behouden blijven. Daarnaast zal de landschappelijke inpassing worden versterkt door middel van een struweelhaag en een geschoren haag op de perceelsgrenzen en enkele fruitbomen. Het beplantingsplan is met legenda opgenomen als bijlage 2 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0004.png"

Uitsnede beplantingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft het realiseren van 1 vrijstaande woning. Uit de jurisprudentie volgt dat een ontwikkeling van 11 woningen of minder niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst hoeft te worden. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom in dit geval niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

 

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn de artikelen 3.9 en 3.43 van toepassing voor de voorgenomen ontwikkeling. Overige geldende artikelen en aanduidingen zijn voor voorliggend plan niet relevant.

Het plangebied ligt binnen Landelijk Gebied. In artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De gemeente Grave heeft beleid voor kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 3.3. In dit plan wordt voldoende kwaliteitsverbetering gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan artikel 3.9.

Op navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied in het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' ligt. In artikel 3.43 staat dat in het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' onder voorwaarden een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van 1 woning kan volgens de provincie echter niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling past daarom niet binnen dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0005.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening gebied 'Verstedelijking afweegbaar'

Met toepassing van de lagenbenadering dient in het kader van artikel 3.7 onderbouwd te worden dat de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar is. De lagenbenadering gaat over de ondergrond, de netwerklaag en de bovenste laag.

  • Ondergrond

Het bodemtype binnen het plangebied is gelijk aan het bodemtype van de rest van Gassel: Hoge bruine enkeerdgronden. Het plangebied ligt op de rand van een dekzandrug. Deze rand loopt door de kern Gassel heen. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied en de rest van Gassel is nagenoeg gelijk. Wat betreft de ondergrond onderscheidt het plangebied zich niet van de rest van de kern Gassel.

  • Netwerklaag

Het plangebied wordt ontsloten door de woonstraat Hogenakker. Er is geen belangrijke natte of technische infrastructuur en geen natuurnetwerk aanwezig in of in de directe omgeving van het plangebied.

  • Bovenste laag

Het plangebied sluit aan bij de stedelijke functies van Gassel en is nu in gebruik als tuin bij de woning van de initiatiefnemer die binnen de structuur 'stedelijk gebied' ligt. De structuren uit de Interim omevingsverordening lopen op deze locatie niet in de pas met het geldende bestemmingsplan. De grens van het gebied 'Verstedelijking afweegbaar' loopt namelijk dwars door de woonbestemming waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Deze woonbestemming ligt hoofdzakelijk binnen de structuur 'stedelijk gebied'.

Gezien de voorgaande lagenbenadering en de gemeentelijke afweging zoals opgenomen in paragraaf 3.3 bij het beleid rondom kwaliteitsverbetering, is de locatie als stedelijk gebied aan te duiden. De provincie is daarom verzocht om op grond van artikel 5.3 de begrenzing in de verordening aan te passen, zodat het plangebied binnen stedelijk gebied ligt. Binnen 'stedelijk gebied' is het realiseren van een nieuwe woning toegestaan (artikel 3.42). Daarmee wordt de provinciale verordening in overeenstemming gebracht met de gemeentelijke structuurvisie, die de locatie al sinds 2014 aan heeft gewezen als bestaand stedelijk gebied. Zie voor meer informatie paragraaf 3.3 gemeentelijk beleid.

De provincie is een nieuwe versie van de omgevingsvisie en verordening aan het voorbereiden. Vanuit dat proces is de gemeenten gevraagd om aan te geven of er locaties zijn waar de begrenzingen in de huidige verordening niet overeenkomen met de feitelijke situatie. Voor de gemeente Grave is op basis van bovenstaande argumenten o.a. aangegeven dat de gehele woonbestemming voor Hogenakker 12 binnen bestaand stedelijk gebied zou moeten vallen (als onderdeel van een groter aan stedelijk toe te voegen gebied).

Vooruitlopend hierop is de provincie verzocht om het plangebied onderdeel te laten worden van het 'stedelijk gebied'. Daarvoor zijn op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan conform artikel 6.2 van de Interim omgevingsverordening de gebiedsaanduidingen 'overig – in Interim omgevingsverordening toe te voegen stedelijk gebied' en 'overig – in Interim omgevingsverordening te verwijderen verstedelijking afweegbaar' opgenomen. De in artikel 6.2 benoemde stappen zijn doorlopen en er is voldaan aan de vereisten in artikel 5.3. Daarmee past de ontwikkeling in het provinciaal beleid.

Het provinciaal beleid staat ontwikkeling van dit initiatief niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Grave 2025

Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Grave 2025 ('Vitale vestinggemeente aan de Maas') vastgesteld. Hierin zet de gemeente in op behoud en versterking van leefbare kernen en een beleefbaar platteland voor haar bewoners, bedrijven, organisaties en bezoekers. In de visie wordt het volgende structuurbeeld geschetst (uitsnede voor Gassel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0007.png"

Uitsnede Structuurvisie Grave 2025

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0008.png"

Detailuitsnede Structuurvisie Grave 2025 met huidige woonbestemming Hogenakker 12 geel omlijnd

In de structuurvisie wordt aangegeven dat in het iDop (integraal Dorpsontwikkelingsplan, zie ook hierna) de bewoners van Gassel hun zorgen hebben geuit over de bevolkingssamenstelling. Het aantal ouderen groeit sterk, terwijl jongeren voor een deel wegtrekken vanwege studie en een gebrek aan geschikte woningen. Dit terwijl jongeren essentieel zijn voor een vitaal dorp waar school, voorzieningen en verenigingen ook op termijn kunnen voortbestaan. Een nieuw aanbod van betaalbare woningen wordt gezien als belangrijkste voorwaarde voor een leefbaar dorp. Naast 'traditionele' nieuwbouw kan gedacht worden aan zelfbouw of creatieve woonvormen.

Planspecifiek

In de gemeentelijke structuurvisie uit 2014 ligt de locatie geheel in stedelijk gebied (de rechterhelft van het geel omlijnde vlak in voorgaande afbeelding). De locatie valt ook binnen het plangebied van het bestemmingsplan voor het kerkdorp Grave. Vanuit gemeentelijk beleid gezien ligt de locatie daarmee al geruime tijd in bestaand stedelijk gebied. Voorliggend plan verbetert de woningvoorraad in Gassel door zelfbouw van een nieuwe woning mogelijk te maken. Daarmee sluit dit bestemmingsplan aan op de doelstellingen vanuit de Structuurvisie Grave 2025.

Integraal Dorpsontwikkelingsplan Gassel (maart 2012)

Voor Gassel heeft de gemeente samen met de bewoners een integraal Dorpsontwikkelingsplan (iDop) opgesteld. Een van de belangrijkste actiepunten uit het iDop is: "Ontwikkelen woningbouwprogramma en zorg voor een gevarieerd woningaanbod".

De inwoners maken zich zorgen over de steeds onevenwichtiger wordende bevolkingssamenstelling. Het aantal ouderen neemt toe en de ouderen worden steeds ouder. Jonge inwoners trekken weg om te studeren, maar ook degenen die in Gassel willen blijven zijn genoodzaakt te verhuizen naar elders, omdat de woningen in Gassel te groot en niet betaalbaar zijn voor starters. Hierdoor wordt de onevenwichtige leeftijdsopbouw nog verder versterkt. Bovendien zal ook in Gassel in de toekomst bevolkingskrimp optreden. Dit vraagt om een goede visie op de ontwikkeling van het woningbestand.

Het huidige woningaanbod is erg eenzijdig. Om alle doelgroepen in de toekomst naar behoren te huisvesten is een gevarieerd woningaanbod noodzakelijk. Nieuwbouw moet zich daarom met name richten op betaalbare (kleinere) huur- en koopwoningen, die zowel geschikt zijn voor starters als voor senioren (met mogelijkheid om zorg in te kopen) en bijvoorbeeld voor alleenstaanden en eenoudergezinnen. Met name huurwoningen voor starters hebben momenteel volgens de inwoners hoge prioriteit. Daarnaast is er behoefte aan de mogelijkheid voor zelfbouw. Bij alle bouwontwikkelingen moeten de inwoners nauw worden betrokken en moet rekening worden gehouden met de wensen en behoeften van de inwoners. Voor de leefbaarheid en om te voorzien in de eigen woningbehoefte van Gassel is het belangrijk dat het woningbestand stapsgewijs wordt aangepast. Zo moeten continu kleine aantallen woningen worden gebouwd of aangepast en dus niet ineens veel woningen tegelijkertijd en dan lange tijd niets.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden niet veel woningen tegelijkertijd gerealiseerd, maar gaat het om de realisatie van één nieuwe woning door middel van zelfbouw. Hiermee wordt aangesloten op beschreven actiepunten van het iDop.

Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Grave

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant wordt grote waarde gehecht aan de kwaliteit van het landschap. In de gemeente Grave is een beleidsregel opgesteld, die een pragmatisch en doelgericht toepassingsbereik voor artikel 2.2 van de Verordening ruimte biedt, de regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap.

Met name bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet er een balans zijn tussen de ruimtelijke ontwikkeling enerzijds en de kwaliteit van het landschap anderzijds. In lijn met de eerdere rood-met-groen koppeling wordt voorgesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Deze investering gaat verder dan de landschappelijke inpassing.

Het principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden mits deze gepaard gaat met maatregelen die het landschap, in brede zin, versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.

Hiervoor zijn drie categorieën ingesteld.

cat. 1 geen of verwaarloosbare impact: geen tegenprestatie

cat. 2 beperkte impact: landschappelijke inpassing

cat. 3 grote impact: berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Welke ontwikkeling in welke categorie valt is in de beleidsregel uitgewerkt.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling (toevoegen van een tweede bouwvlak aan een bestaande woonbestemming) wordt niet expliciet in één van de drie categorieën genoemd. In het ontwerpbestemmingsplan werd nog uitgegaan van categorie 3. Nadien is gebleken dat de gehele locatie beleidsmatig al in bestaand stedelijk gebied ligt (zie hiervoor de planspecifieke informatie bij de structuurvisie Grave 2025). Bij het bepalen van de van toepassing zijnde categorie gaat het om de impact van de ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit. Het kan dan gaan om geen (cat. 1), beperkte (cat. 2) of grote (cat. 3) impact. Naar aanleiding van de volgende punten komt de gemeente tot de conclusie dat de ontwikkeling gezien moet worden als beperkte impact op de ruimtelijke kwaliteit:

  • De locatie is beleidsmatig al sinds 2014 aangewezen als bestaand stedelijk gebied.
  • De locatie heeft al een woonbestemming, waardoor het gezien kan worden als uitbreiding van een bestaande functie.
  • Op grond van het geldende bestemmingsplan kan op het perceel van de nieuwe woning al een bijbehorend bouwwerk van maximaal 80 m2 groot en 5 meter hoog gerealiseerd worden. Ook kan het plangebied geheel als tuin worden ingericht. Daarmee is de locatie ruimtelijk gezien al als stedelijk gebied in gebruik te nemen en is het verschil tussen de bestaande juridisch situatie en de nieuwe situatie t.a.v. ruimtelijke kwaliteit gering.
  • Er wordt een gat in een al bestaande ruimtelijke structuur (rand van Gassel) opgevuld, er is geen sprake van bebouwing in een open landschap.

Het beleid rondom kwaliteitsverbetering noemt per categorie voorbeelden van ontwikkelingen. De genoemde opsomming van ontwikkelingen bij categorie 2 (geringe impact) is niet limitatief. Mits voorzien van een goede onderbouwing hiervan, kunnen ook andere ontwikkelingen tot deze categorie worden beschouwd. Deze onderbouwing is in voorgaande opsomming opgenomen. Conclusie is dat de ontwikkeling daarmee gezien wordt als categorie 2, waarvoor landschappelijke inpassing vereist is.

Aan de landschappelijke inpassing wordt invulling gegeven met het beplantingsplan dat ook onderdeel vormde van het ontwerpbestemmingsplan. Er is in de huidige situatie veel groen rondom de perceelsgrenzen aanwezig, dat al voor een zekere inpassing zorgt. Dit groen zal behouden blijven. Daarnaast zal de landschappelijke inpassing worden versterkt door middel van een struweelhaag en een geschoren haag op de perceelsgrenzen en enkele fruitbomen. Het beplantingsplan is met legenda opgenomen als bijlage 2 bij de regels, waarmee de uitvoering gewaarborgd is.

Geconcludeerd wordt dat na het aanleggen van de landschappelijke elementen zoals opgenomen in het landschapsplan, er voldaan wordt aan het gemeentelijk beleid voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kerkdorpen, Grave', vastgesteld door de raad op 28 juni 2011. Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Wonen' en daarbinnen deels de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast gelden ook de parapluplannen 'Archeologie' en 'Seksinrichtingen'. Er is geen bouwvlak aanwezig in het plangebied, waardoor het realiseren van een woning niet mogelijk is. Daarom is voor dit plan het bestemmingsplan herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kerkdorpen, Grave'

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

De huidige woonbestemming op het perceel blijft behouden. Met voorliggende ontwikkeling komt er geen bodemgevoeligere bestemming in het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning zal een bodemonderzoek uitgevoerd worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15857297 (aan de Maasveld (N321) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   18,6 µg/m3   18,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie van één nieuwe woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De Hogenakker is een 30 km-weg die alleen gebruikt wordt voor bestemmingsverkeer. Voor 30 km wegen is het uitvoeren van akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet nodig. Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N321. Het plangebied ligt echter op een afstand van ca. 350 m en daarmee buiten de wettelijke onderzoekszone van 200 m. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Geluid in het kader van milieuzonering wordt in paragraaf 4.1.5 behandeld.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

In opdracht van de gemeente Grave is een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij (gebiedsvisie geur) opgesteld (31 juli 2013). Aanleiding voor deze gebiedsvisie is de wens om gemeentebreed een afweging te maken over de geurnormen. Daarnaast zijn op diverse plekken binnen de gemeente woningbouwlocaties voorzien waarvoor een geurafweging noodzakelijk is. Dit is met name noodzakelijk daar waar woningbouw in de directe nabijheid van (intensieve) veehouderijen is gewenst. Een reeds bekend knelpunt betreft de situatie in Gassel; de geurcontouren van enkele bedrijven reiken tot over deze kern. Om de vestiging van woningen in en nabij Gassel toch mogelijk te maken, kan een geurverordening worden vastgesteld. De mogelijkheden hiertoe volgen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Er ligt op circa 150 meter van het plangebied een intensieve veehouderij aan de Dorpsstraat 44. Er is sprake van bestaande woningen die dichterbij de veehouderij liggen dan de toekomstige woning. De veehouderij moet al met deze woningen rekening houden in de bedrijfsvoering. De nieuwe woning vormt daarom geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0010.png"

Situatie achtergrondbelasting anno 2013 (Geurgebiedsvisie Grave 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0011.png"

Situatie achtergrondbelasting maximale groei veehouderijen (Geurgebiedsvisie Grave 2013)

Op de uitsnede van de achtergrondbelastingkaart anno 2013 van de Geurgebiedsvisie Grave 2013 is te zien dat het plangebied zich bevindt op een grens van licht- en donkergroen. Deze kleuren geven aan dat het woon- en leefklimaat ter plaatse als redelijk goed tot goed aan te merken is. Bij maximale groei van de veehouderijen is het plangebied als redelijk goed aan te merken. Daarmee zal er ook in de toekomst sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de toekomstige woning.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Op het perceel ten oosten van het plangebied zijn maatschappelijke doeleinden toegestaan. Specifiek is achterop het terrein een begraafplaats toegestaan en ook aanwezig. Het VNG geeft voor een begraafplaats een richtafstand van 10 meter. De begraafplaats zelf ligt op een afstand van 30 meter van het plangebied en circa 50 meter van het nieuwe bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter op basis van het aspect geluid. De toekomstige woning komt te staan op een afstand van minimaal 7 meter van het perceel waarop overige maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan. Deze situering is vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst: de woning komt op een gepaste en in Gassel gebruikelijke afstand van de bestaande woning aan de Hogenakker 12 te staan. Bovendien zijn er enkel een inrit en groen aanwezig binnen de afstand van 10 meter. Er zal daarmee sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning en de begraafplaats wordt door de ontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0012.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de afbeelding is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

4.1.7 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Kleinere afstanden zijn mogelijk mits dit gemotiveerd kan worden. Deze praktijk wordt onderschreven door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De volgende aandachtspunten zijn van belang:

  • 1. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en wat zijn de geldende bestemming(en);
  • 2. wat is het huidige gebruik van de gronden / welke teelten vinden plaats;
  • 3. welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en welke spuitmethode wordt gebruikt;
  • 4. wat zijn de effecten van driftreducerende middelen (vaak hagen en bomenrijen);
  • 5. wat is de overheersende windrichting.

Met name bij boomgaarden en boomkwekerijen hebben gewasbeschermingsmiddelen invloed op het woon- en leefklimaat. Bij overige gewassen is het risico op aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt.

Planspecifiek

De nieuwe woning is een kwetsbaar object. Ten zuidwesten van het plangebied is een perceel aanwezig waarop frambozenteelt plaatsvind. Hier worden gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Daarnaast is het op het ten zuiden gelegen perceel planologisch mogelijk om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen. Er is een onderzoek naar spuitzonering uitgevoerd voor de ontwikkeling, deze is opgenomen in bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er voldoende afstand is tussen het plangebied en het perceel ten zuidwesten waarop frambozenteelt plaatsvindt. Voor het zuidelijk gelegen perceel geldt dat het niet aannemelijk is dat er een functiewijziging gaat plaatsvinden naar een functie waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Daarmee zal er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied en er worden geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd.

Op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,06

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. De watertoets is opgenomen in bijlage 2.

Hemelwater

Benodigde waterberging

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 1200 m². De toename van het verhard oppervlak kan daarmee niet meer worden dan 2.000 m² en daarom is er vanuit het Waterschap Aa en Maas geen verplichting tot hemelwaterberging.

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. In de huidige situatie is er geen verhard oppervlak in het plangebied aanwezig. Bij een volledig bebouwd bouwvlak en het realiseren van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen is er in het plangebied sprake van (165 + 80 =) 245 m² aan bebouwing. Als voor de tuin met een percentage van 50% verharding wordt gerekend, is er sprake van circa (955 x 0,5 =) 477,5 m² aan verharding. In totaal betreft de toename van verhard oppervlak dan circa (245 + 477,5 =) 722,5 m². De benodigde compensatie komt hierbij op circa (722,5 * 0,06 =) 43,35 m³.

Te realiseren waterberging

Om de wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn grindkoffers, kratten, een greppel, wadi of een vijver / poel in de tuin. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning. Het hemelwater dient op eigen terrein verwerkt te worden. Rekening dient te worden gehouden met 60 mm berging per m² verhard en bebouwd oppervlak.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect water is hiermee aangetoond.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde is de Sint Jansberg, deze ligt op een afstand van 9 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0013.png" Uitsnede Natuur 2000-gebieden kaart

Soortenbescherming

Op basis van het ecologisch onderzoek heeft het plangebied geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen getroffen te worden om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning zal ontsloten worden op de bestaande weg Hogenakker. De toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege voorliggend plan zal gezien de aard en omvang van de ontwikkeling beperkt zijn. De Hogenakker kan de beperkte toename aan verkeer goed aan. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. In de regels is geborgd dat aan de parkeernorm van 3 parkeerplaatsen per woning wordt voldaan. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer en parkeren is daarmee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Voorliggend plan wordt ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur. Er gaan hierbij geen cultuurhistorische waarden verloren. De bebouwing wordt zo gesitueerd dat het open landschap aan de zuidzijde behouden blijft. De bestaande landschappelijke ontginningsstructuur blijft intact en er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Archeologie

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Grave heeft het plangebied een verwachtingswaarde archeologie categorie 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0786.BPHogenakker12-VA01_0014.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied een gebied met een hoge archeologische verwachting is. Dit houdt in dat er een onderzoeksplicht is bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m². Voorliggend plan gaat om een realisatie van 1 nieuwe woning. De bodemingreep om deze woning mogelijk te maken zal geen oppervlakte van meer dan 250 m² hebben. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met de regels is aangesloten bij de regels van het moederplan 'Kerkdorpen, Grave'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen', voor een strook in het oosten en zuiden van het plangebied. Hier zijn groenvoorzieningen en een tuin toegestaan.
  • 'Wonen', waarbinnen één vrijstaande woning mag worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen bijgebouwen worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte staat aangegeven met een aanduiding.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende dubbelbestemming:

  • 'Waarde - Archeologie', voor het behoud van archeologische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Gezien de beperkte omvang van het plangebied en de beoogde ontwikkeling (gebruik als wonen al toegestaan, bouwvlak wordt toegevoegd) zijn er geen belangen van het Rijk of het waterschap in het geding. Vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro met deze instanties kan daarmee achterwege blijven. Wel is de provincie om een reactie gevraagd. De provincie heeft aangegeven dat er een grenswijziging moet plaatsvinden van het 'stedelijk gebied' in de Interim omgevingsverordening en dat er een kwaliteitsverbetering van het landschap moet plaatsvinden. Deze opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan gaat direct als ontwerp ten inzage.

De buurt is geïnformeerd tijdens een informatieavond.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 okotber 2020 tot en met 23 november 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend, één door de provincie en één door een omwonende. Als gevolg van de zienswijze van de provincie zijn in paragraaf 3.2 en 3.3 van de toelichting aanpassingen gedaan. De zienswijzennota is onderdeel van het vaststellingsbesluit.