Wendel-Zuid, Gilze
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0784.BPwendelzuid-VG01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Wendel-Zuid, Gilze’, met identificatienummer NL.IMRO.0784.BPwendelzuid-VG01 van de gemeente Gilze en Rijen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- / uitbouw:
een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt, deel van een hoofdgebouw dat door zijn indeling en inrichting is bestemd om hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de hoofdfunctie.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
1.7 afhankelijke woonruimte:
een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden.
1.8 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
1.9 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt zoals vermeld in bijlage 2 Lijst van vrije beroepen. Het beroep dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachtelijke bedrijven.
1.10 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
1.11 ambachtelijke dienstverlening:
een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij de nadruk ligt op dienstverlening aan consumenten en de dienstverlening grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven.
Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Hieronder worden onder andere verstaan een kappersbedrijf en een pedicure.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 begane grond:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw.
1.16 bestaande bebouwing:
een bouwwerk dat:
op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is.
na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waaroor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend.
1.17 bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand.
1.29 dakopbouw:
bouwlaag welke maximaal 70% van het bebouwde oppervlak van de daaronder gelegen bouwlaag van het hoofdgebouw omvat.
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek al dan niet met baliefunctie, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau.
1.32 eengezinswoning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geschakelde woningen:
blokken van twee eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een of meer bijgebouwen met elkaar zijn verbonden.
1.35 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat en/of woningen boven een andere functie op de begane grond en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.36 gevellijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn.
1.37 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; (bedrijfsmatige) kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.39 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aangebouwde bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerverhuur niet toegestaan is.
1.40 kamerverhuur en/of logies:
de verhuur van een deel van een al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van bewoning aan personen.
1.41 kamerverhuur- en/of logiespand:
gebouw en/of gedeelte van een gebouw waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan vijf of meer personen.
1.42 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sport, verzorgingstehuis, verzorgd wonen (waaronder aanleunwoningen en begeleid wonen) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, begraafplaats, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca (categorie 1 en 2) in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.43 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.
1.44 mantelzorgbehoevende:
eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.45 mantelzorgverlener:
diegene die (deels) in een behoefte van een mantelzorgbehoevende voorziet.
1.46 meergeneratiewoning:
één woning die krachtens een omgevingsvergunning geschikt is gemaakt voor bewoning door twee huishoudens met een familierelatie en met een fysieke koppeling, waarbij sprake is van inwoning gerelateerd aan de familierelatie.
1.47 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, milieuvoorzieningen, e.d.
1.48 ondergeschikte functies:
functies waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing als zodanig mag worden gebruikt.
1.49 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.50 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.51 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling en tussen bouwpercelen en openbaar gebied.
1.52 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.53 seks- en/of pornobedrijf:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
1.54 stedenbouwkundige samenhang:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa’s bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.55 twee-aaneen gebouwde woningen:
blokken van twee vrijstaande eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een gemeenschappelijke scheidingsmuur met elkaar zijn verbonden.
1.56 verdieping:
een bouwlaag niet zijnde de begane grond.
1.57 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.58 vrijstaand bijgebouw:
een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte, of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.
1.59 vrijstaande woning:
eengezinswoning welke aan beide zijden van de woning niet in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd.
1.60 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerplaatsen en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.61 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of voor de huisvesting buiten het verband van een huishouden tot en met maximaal vier personen.
1.62 woonperceel:
een (bouw)perceel dat in gebruik is ten behoeve van de woonfunctie.
1.63 zijdelingse en achterste perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten.
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein:
de buitenwerkse gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op één meter boven de gemiddelde grondslag van het aansluitende afgewerkte terrein.
2.3 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de diepte van een gebouw:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels gemeten van de voorgevel tot de achtergevel en 1 meter boven peil en waarbij de grootste maat (gemeten evenwijdig aan één van de zijgevels) bepalend is.
2.8 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf peil.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 de lengte en breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren), met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.12 het lessenaarsdak:
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een zekere helling is aangebracht. Hierbij betreft de goothoogte de laagste zijde en de bouwhoogte de hoogste zijde.
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14 Het peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.15 de vloeroppervlakte van een gebouw:
horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouw en binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, lichtkoepels, antennes, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken bui ten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen, eventueel met recreatieve gebruiksmogelijkheden zoals speelplaats of speelveld;
nutsvoorzieningen;
voet- en fietspaden;
waterretentie, waterpartijen en -gangen en bruggen c.q. duikers;
ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
kunstobjecten;
hondentoilet;
straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van speeltoestellen, inclusief skatevoorzieningen en kunstobjecten, mag niet meer bedragen dan 5 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
overkappingen zijn niet toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik van de gronden wordt in ieder geval verstaan:
het realiseren van parkeerplaatsen;
tijdelijke of permanente bewoning;
het gebruik als standplaats voor woonwagens;
het gebruik als kampeerterrein;
seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Parkeren
Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 3.3 onder a om parkeerplaatsen mogelijk te maken met dien verstande dat de noodzaak voor parkeerplaatsen moet worden aangetoond middels een parkeeronderzoek in relatie tot de parkeerkencijfers (Bijlage 1) en parkeerbalans.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen;
bermen;
fiets- en voetpaden;
bushaltes inclusief bijbehorende overkappingen;
nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken en straatmeubilair.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten en bewegwijzering mag niet meer bedragen dan 10 meter.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
overkappingen, anders dan abri's en fietsenstallingen, zijn niet toegestaan.
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde eengezinshuizen, al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
tuinen en erven;
voorzieningen voor verkeer en verblijf, inclusief wegen, bermen, voet- en fietspaden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair;
speelvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals uitritten.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduidingen ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend vrijstaande, twee-onder-één-kap en aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
Per bouwperceel mag niet meer dan één woning worden gebouwd.
Het maximum aantal aaneengebouwde woningen is 6 aaneen.
De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter.
Iedere woning dient te worden afgedekt door een hellend dakvlak, met dien verstande dat de helling minimaal 30º en maximaal 60º bedraagt.
Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de hoofdgebouwen te worden gebouwd.
Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
Per woning dient een onbebouwde buitenruimte van minimaal 25 m² aanwezig te blijven.
5.2.2 Aaneengebouwde woningen
De breedte van een hoofdgebouw bedraagt tenminste 5,4 meter en ten hoogste 7,5 meter.
De voorgevel van het hoofdgebouw dient op minimaal 3 meter en maximaal 5 meter van de voorste perceelsgrens te worden gebouwd.
De afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter.
De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag aan de zijde van vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen niet minder bedragen dan 3 meter.
Voor hoekpercelen geldt dat de afstand van het hoofdgebouw tot aan de naar de weg gekeerde perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 3 meter.
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwperceel met een maximum van 150 m2.
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat de absolute hoogte in elk geval moet zijn gelegen binnen een denkbeeldig vlak onder 60º gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingse perceelsgrens.
5.2.3 Twee-aaneengebouwde woningen
De breedte van het hoofdgebouw bedraagt tenminste 6 meter.
De voorgevel van het hoofdgebouw dient op minimaal 4 meter en maximaal 6 meter van de voorste perceelsgrens te worden gebouwd.
De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter.
De afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 7 meter.
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60% van het bouwperceel met een maximum van 250 m2.
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat de absolute hoogte in elk geval moet zijn gelegen binnen een denkbeeldig vlak onder 60º gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingse perceelsgrens.
5.2.4 Vrijstaande woningen
De breedte van het hoofdgebouw bedraagt tenminste 7 meter;
De voorgevel van het hoofdgebouw dient op minimaal 5 meter en maximaal 7 meter van de voorste perceelsgrens te worden gebouwd.
De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
De afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 7 meter.
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel met een maximum van 350 m2.
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat de absolute hoogte in elk geval moet zijn gelegen binnen een denkbeeldig vlak onder 60º gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingse perceelsgrens.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erfafscheidingen op bouwpercelen mag vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevellijn maximaal 2 meter.
Carports en overkappingen op bouwpercelen mogen uitsluitend 1 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd en uitsluitend binnen het bouwvlak. Voor hoekpercelen geldt dat carports en overkappingen minimaal 3 meter van naar de weg gekeerde perceelsgrenzen dienen te worden gebouwd.
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op bouwpercelen mogen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de voorgevellijn maximaal 3 meter.
De bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten en bewegwijzering in het openbaar gebied mag niet meer bedragen dan 10 meter.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het openbaar gebied mag niet meer bedragen dan 6 meter.
Overkappingen, anders dan abri's en fietsenstallingen, zijn niet toegestaan in het openbaar gebied.
5.2.6 Parkeren
Bij het oprichten en uitbreiden van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeerrichtlijnen opgenomen als bijlage 1.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de bebouwingsdiepte en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3.2 Voorwaarden
De onder artikel 5.3.1 genoemde eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsregels:
indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld en handhaving van het historisch beeld dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:
de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 onder a ten behoeve van de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn met dien verstande dat deze maximaal 2 meter mag bedragen en indien het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet meer wordt aangetast en/of de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet.
5.4.2 Dakvlak
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder j voor het bouwen van een afwijkende dakvorm, mits stedenbouwkundig verantwoord, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
5.4.3 Overschrijding voorgevellijn
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder i ten behoeve van realisatie van een aanbouw tot een diepte van 1,5 meter voor de voorgevellijn, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu. De goot- en bouwhoogte van de aanbouw mag dan ten hoogste respectievelijk 3 en 5,5 meter bedragen en de breedte van de aanbouw mag dan ten hoogste 60% van de frontbreedte van de gevel bedragen.
5.4.4 Grotere of kleinere afstand voorste perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b, 5.2.3 onder b, 5.2.4 onder b of 5.2.5 onder b ten behoeve van realisatie van de voorgevel van het hoofdgebouw op een afstand kleiner of groter van de voorste perceelgrens dan is toegestaan, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en/of de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet.
5.4.5 Kleinere afstand zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder d, 5.2.3 onder c of 5.2.4 onder c ten behoeve van realisatie van de zijgevel van het hoofdgebouw op een afstand kleiner dan 3 meter, mits de afstand tot een ander hoofdgebouw minimaal 3 meter bedraagt, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en parkeerbalans en/of de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet.
5.4.6 Dakopbouw
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder j voor het bouwen van een dakopbouw, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 60% van het onderliggende vloeroppervlak, dit stedenbouwkundig verantwoord is, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
5.4.7 Antennes
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.5 ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bouw van antennes tot een hoogte van maximaal 15 meter, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
5.4.8 Aantal wooneenheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder c ten behoeve van de bouw van meer wooneenheden dan het maximaal aangegeven aantal woonheden, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, het past binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en de parkeerbalans.
5.4.9 Aantal aaneengebouwde woningen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder g ten behoeve van de bouw van meer dan 6 aaneengebouwde woningen, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, het past binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en de parkeerbalans.
5.4.10 Overschrijden bebouwingspercentage/oppervlakte
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder f, 5.2.3 onder e of 5.2.4 onder e ten behoeve van een hoger bebouwingspercentage en/of bebouwd oppervlak, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu (waaronder de waterhuishouding).
5.4.11 Kleinere onbebouwde buitenruimte
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder m, ten behoeve van een kleinere onbebouwde buitenruimte, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu (waaronder de waterhuishouding).
5.4.12 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder g, 5.2.3 onder f en 5.2.4 onder f, dat de absolute hoogte binnen een denkbeeldig vlak onder 60 graden gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingse perceelsgrens, zulks ten behoeve van de bouw van bijgebouwen waarvan de nok (bij benadering) loodrecht op de zijdelingse perceelsgrens staat, mits het planologisch en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
5.4.13 Afwijking woningtype
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a en/of e ten behoeve van het realiseren van een ander woningtype, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, past binnen het volkshuisvestingsbeleid, de woonvisie en wordt voldaan aan de bouwregels die behoren bij dat woningtype.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:
groothandels- en detailhandelsbedrijven;
het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
seks- en/of pornobedrijf en prostitutie;
het gebruik van de voortuin als parkeerplaats met uitzondering van in- /uitritten behorende bij een woning;
opslag van goederen;
het gebruik van gebouwen ten behoeve van aan huis gebonden bedrijf.
5.5.2 Parkeren
Bij het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeerrichtlijnen opgenomen als bijlage 1.
5.5.3 Aan huis gebonden beroep
Naast de woonfunctie mogen de gronden worden gebruikt voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, mits:
de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 25% van het bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van 60 m2 ten behoeve van aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Aan huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder f, mits:
de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 25% van het bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van 60 m2 ten behoeve van aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
5.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder b en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw tijdelijk wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte met inachtneming van het volgende:
een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders hieromtrent een ter zake deskundige om advies;
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
de maximale oppervlakte welke wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene die de zorg nodig heeft, en in voorkomend geval, zijn/haar partner zoals bepaald bij huwelijk, geregistreerd partnerschap of notariële samenlevingsovereenkomst;
de oorspronkelijke woning dient bewoond te worden door de zorgverlener/-verleenster;
de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de specifieke zorgbehoefte, zoals gebleken uit het advies van een ter zake deskundige;
aan de afhankelijke woonruimte mag geen eigen ontsluiting worden toegevoegd;
parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
de omgevingsvergunning vervalt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Binnen één jaar na het vervallen van de omgevingsvergunning dienen alle aanpassingen welke gedaan zijn uit een oogpunt van mantelzorg verwijderd te zijn.
5.6.3 Meergeneratiewoning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt als meergeneratiewoning met inachtneming van het volgende:
tussen hoofdbewoner en inwoner/inwoonster bestaat een familieverband (ouders-kind);
er blijft sprake van één woning (hoofdgebouw) met één huisnummer;
er is sprake van één (bestaande) hoofdingang met een gezamenlijke verkeersader waarmee de beide wooneenheden direct te benaderen zijn (niet via een verblijfsgebied van de een naar de ander);
beide woonruimten dienen te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
gezamenlijke energie meters / watermeter / ontsluiting(en) naar de openbare weg/ rioolaansluiting;
gezamenlijke berging / garage;
realisering binnen de bestaande bouwmassa, dan wel binnen de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt;
geen intern fysiek scheiding (of compartimentering) door middel van een scheidingsmuur zonder deuren tussen de twee woongedeelten;
onderscheid in hoofdwoongedeelte en bijwoongedeelte;
bijwoongedeelte moet voorzien zijn van een slaapkamer en badkamer op de begane grond;
maximale vloeroppervlakte bijwoongedeelte 65 m²;
geen privaatrechtelijke splitsing. Eigendom dient van één eigenaar te blijven, dan wel van een gezamenlijk eigenaarschap;
parkeren op eigen terrein;
de omgevingsvergunning vervalt indien de reden voor het verlenen van de omgevingsvergunning vanuit een oogpunt van de meergeneratiewoning niet meer aanwezig is. Binnen één jaar na het vervallen van de omgevingsvergunning dienen alle aanpassingen welke gedaan zijn uit een oogpunt van de meergeneratiewoning verwijderd te zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Parkeercijfers
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn, dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeerkerncijfers, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
7.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernormen, zoals geregeld in artikel 7.1, indien de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed.
7.3 IHCS
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 m boven NAP in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
het gebruik van de gronden en/of gebouwen als seksinrichting;
gebouwen te gebruiken als zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als (bedrijfs)woning;
uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
uitstallings- of opslagplaats, dan wel als stand- of ligplaats voor kampeerwagens, woonwagens, woonboten, tenten en andere onderkomens;
het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.
kamerverhuur aan vijf of meer personen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van:
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10%, van die maten, afmetingen en percentages.
de bouwvlakken ten behoeve van de bouw van galerijen, kozijnen, uitbouwen, balkons, erkers, luifels en reclamevoorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
de diepte uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dan de afstanden tot de voorste perceelsgrens niet minder dan 2 meter mag bedragen;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 11 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Wendel-Zuid, Gilze'.