Plan: | EVZ Boomkikker - Veenstraat, Molenschot |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0784.BPEVZboomveenst-VA01 |
Op 17 november 2016 heeft de gemeente Gilze en Rijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten met waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer, het Rijksvastgoedbedrijf, Golfclub Toxandria en de gemeente Breda om de ecologische verbindingszone (EVZ) vanaf de vliegbasis Gilze-Rijen gezamenlijk te realiseren. Op de vliegbasis in Gilze Rijen floreert een van de oudste en grootste populaties boomkikkers van Noord-Brabant. De ecologische verbindingszone tussen de Molenschotse Heide en de Chaamse Bossen heeft als doel om het voortbestaan van de boomkikker in Noord-Brabant veilig te stellen.
De ecologische verbindingszone bestaat in totaal uit 3 deeltrajecten. In dit bestemmingsplan wordt een onderdeel van fase 1 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, iets ten noorden van het dorp Molenschot. Het gaat om een strook agrarische grond langs Golfbaan Toxandria en watergang Bovenlei en een los perceel iets ten noorden van die strook. In ruil voor het afstaan van een deel van de grond voor de ecologische verbindingszone, is met twee grondeigenaren overeengekomen dat de woonbestemming van het perceel Veenstraat 59 wordt verkleind en die van Veenstraat 65 wordt vergroot. Het gaat om de volgende vier (bestemmings)wijzigingen - de nummers corresponderen met de nummers in figuur 1.1.
Het plangebied betreft een viertal percelen aan de westzijde van de Veenstraat, die ten noorden van de kern Molenschot liggen. De Veenstraat verbindt het dorp Molenschot met de N282 en is een bebouwingslint met woningen en bedrijven aan weerszijden van de straat. De locatie Veenstraat 65 en een agrarisch perceel achter Veenstraat 59 maken onderdeel uit van het plangebied, net als enkele stroken grond die langs de grens met Golfbaan Toxandria aanliggen (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 - Ligging plangebied op een luchtfoto, de inzet rechtsboven geeft de ligging in de regio aan (bron: Google Maps en Google Earth).
Het bestemmingsplan dat van kracht is in het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 27 september 2010 en gewijzigd vastgesteld op 1 juli 2013. Het omvat het gehele grondgebied van de gemeente Gilze en Rijen, inclusief vliegbasis Gilze-Rijen en uitgezonderd de kernen Gilze, Hulten, Molenschot en Rijen, en de uitbreidingslocaties Wildschut-Strijp en Broekakkers-Oost.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Om de toelichting beknopt te houden zijn een aantal onderzoeken als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied twee woonbestemmingen: Veenstraat 59 en 65. Het achtererf van de Veenstraat 65 en de strook langs de golfbaan (locatie 3) hebben de bestemming 'Agrarisch'. Het perceel ten noorden van die strook heeft de bestemming Sport. Op alle locaties geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op de gronden in het plangebied rusten een viertal gebiedsaanduidingen: 'overig - kernrandzone', 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2', 'vrijwaringszone - ils - 5' en 'vrijwaringszone - ihc - 1'. Ze houden deels verband met de activiteiten op de nabijgelegen vliegbasis Gilze-Rijen. Op figuur 2.1 is de huidige planologische situatie op kaart afgebeeld.
Figuur 2.1 - Planologische situatie in de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Een deel van de ecologische verbindingszone die de gemeente Gilze en Rijen en samenwerkingspartners willen realiseren, wordt gerealiseerd aan de achterzijde van het plangebied (locaties 3 en 4 op figuur 1.1).
Locatie 3 betreft grond die nu een agrarische bestemming heeft. In de voorgenomen situatie krijgt deze strook, met een breedte van ongeveer 25 meter en een lengte gelijk aan die van het plangebied, de bestemming 'Natuur'. Aan de noordzijde is de strook wat breder. Hier wordt een kleine poel aan gelegd (dan kan dienen als voortplantingswater). Locatie 4 wijzigt qua bestemming niet, maar binnen deze bestemming wordt de gewenste inrichting ten behoeve van de EVZ mogelijk gemaakt: eveneens een kleine poel.
Samenhangend met bovenstaande bestemmingsverandering voorziet dit bestemmingsplan in het veranderen van de bouw- en bestemmingsvlakken van de locaties Veenstraat 59 en 65. Het bouwvlak van de Veenstraat 65 wordt aan de achterzijde uitgebreid met ongeveer 40 meter, over de gehele breedte van het perceel. Dit maakt het voor de eigenaar mogelijk om op zijn bouwvlak een bijgebouw van 15 bij 7 meter te bouwen, met een hoogte van 5 meter. Tegenover deze bouwvlak-uitbreiding staat een verkleining van het bouwvlak en de woonbestemming van de Veenstraat 59. De eigenaar van dit perceel heeft het voornemen om het bijgebouw dat het verst van de doorgaande weg af ligt te slopen. Naar aanleiding hiervan kan het bouwvlak op deze locatie worden verkleind en de bestemming worden omgezet. De achterzijde van het bouwvlak wordt met plm. 45 meter in de richting van de weg verplaatst. Op de kaart in figuur 2.2 zijn bovenstaande aanpassingen verwerkt voor het plangebied.
Figuur 2.2 - De bouwvlakwijzigingen in de nieuwe planologische situatie. Rood is de woonbestemming die wordt omgezet naar agrarisch, groen is vice versa.
De uitbreiding van de woonbestemming aan de Veenstraat 65 wordt in de voorgenomen situatie gecompenseerd door zowel een groeninvestering in de hoedanigheid van de ecologische verbindingszone als de sloop van bebouwing (c.q. de verkleining van de woonbestemming) op de locatie Veenstraat 59. Hierdoor leidt deze ontwikkeling per saldo tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied en de directe omgeving, zoals in paragraaf 2.3 nader wordt toegelicht.
In het provinciale beleid is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit(sverbetering) opgenomen die geldt voor bestemmingsplannen die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In dit geval is erop twee manieren sprake van kwaliteitsverbetering: de fysieke bijdrage aan de realisering van een EVZ en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerelateerd aan de bouwvlakwijzigingen van de locaties Veenstraat 59 en 65. Hierbij moet worden benadrukt dat de realisatie van de EVZ mogelijk is gemaakt (en dus afhankelijk zijn van) door de afspraken omtrent deze bouwvlakwijzigingen.
Realisatie van een segment van een ecologische verbindingszone
Zoals beschreven in hoofdstuk 1 is de natuur die wordt gerealiseerd in het plangebied onderdeel van een regionale EVZ die het voortbestaan van de boomkikker moet bevorderen. Met dit bestemmingsplan wordt een fysieke bijdrage geleverd aan de realisatie van een EVZ. Dit is één van de voorbeelden van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die de provincie in de Verordening Ruimte expliciet noemt. De strook die als natuur wordt bestemd wordt zodanig ingericht dat er sprake zal zijn van een voor de boomkikker geschikte habitat. Hiertoe worden de nodige landschappelijke, hydrologische en bodemkundige maatregelen getroffen.
Kwaliteitsbehoud en -verbetering door de bouwvlakwijzigingen (Veenstraat 59 en 65)
Om de aankoop van agrarische gronden ten behoeve van de EVZ mogelijk te maken, zijn met huidige de eigenaren afspraken gemaakt over het vergroten van het bouwvlak aan de Veenstraat 65 en het verkleinen van het bouwvlak aan de Veenstraat 59. Er is met deze ontwikkeling sprake een verbetering dan wel behoud van de ruimtelijke kwaliteit op de volgende manieren:
Figuur 2.3 - Zicht vanaf de Veenstraat tussen nr. 59 (l) en 65 (r) (foto: Google Streetview)
Concluderend kan worden gesteld dat er met deze ruimtelijke ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt.
In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
(maart 2012). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken is een aanpak geformuleerd die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak gaat het Rijk uit van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden en eenvoudige regels. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en de betrokkenheid van het Rijk. De gemeente is de overheid die het dichtste bij de burger staat en in eerste instantie zorgt voor een veilige en leefbare woon-en werkomgeving. Bij de inrichting van de ruimte gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de belangen van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk dertien zogenaamde ‘nationale belangen’ geformuleerd. Deze nationale belangen geven aan voor welke onderwerpen het Rijk verantwoordelijk is en waarvoor zij resultaten wil bereiken.
De aanleg van een ecologische verbindingszone is in lijn met het elfde nationale belang, dat als volgt luidt: "ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en faunasoorten." In de structuurvisie wordt verder aangegeven dat de provincies, het zij binnen de door het Rijk gestelde kaders, een natuurnetwerk begrenzen, beschermen en onderhouden de met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is het Natuurnetwerk Nederland - de voormalige nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor het plangebied is verder nog het twaalfde nationale belang relevant: "ruimte voor militaire terreinen en activiteiten". Het plangebied ligt op circa één kilometer afstand van vliegbasis Gilze Rijen. Rondom deze en andere militaire locaties zijn door het Rijk beperkingenzones aangewezen. Het gaat dan bijvoorbeeld om externe veiligheidscontouren, geluidscontouren, gebieden met bouwhoogtebeperkingen en onveilige zones op zee. Deze zijn in het geval van het plangebied uitgewerkt in gebiedsaanduidingen in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die in deze gebiedsaanduidingen worden gesteld.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening - ook wel aangeduid als de AMvB Ruimte of Barro - trad in werking op 30 december 2011 en bevat algemene regels omtrent de inhoud van ruimtelijke plannen en besluiten van decentrale overheden. De Barro is in samenhang met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld. In het Barro zijn per nationaal belang een aantal bepalingen opgenomen. Voor dit bestemmingsplan zijn de artikelen met betrekking tot het nationale belang defensie (artikel 2.6) en natuurnetwerk Nederland (artikel 2.10) relevant. In artikel 2.6 wordt geregeld dat voor gronden die liggen in een beperkingengebied van een militair luchtvaartterrein, zoals het plangebied, de geluidszones en beperkingen op grond van de Luchtvaartwet, de Wet geluidhinder en het Besluit militaire luchthavens in acht moeten worden genomen. Conform artikel 2.10 worden de gebieden die het natuurnetwerk Nederland vormen, de bijbehorende wezenlijke kenmerken en het beschermingsregime bepaald in de provinciale verordening.
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die het rijksbeleid stelt.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 van de provincie Noord-Brabant in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2010. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) en licht de sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit' toe. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen: in deel A heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. Deel B bevat de vier provinciale ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Bij het maken van ruimtelijke keuzes worden in de structuurvisie twee leidende principes gehanteerd:
De provincie heeft de te maken ruimtelijke keuzes vertaald in veertien ruimtelijke belangen, waaronder 'regionale contrasten, 'een multifunctioneel landelijk gebied', 'een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem', 'groene geledingszones tussen steden' en 'concentratie van verstedelijking'. De ruimtelijke belangen en de ontwikkelvisie zijn verwerkt in de Ontwikkelkaart (figuur 3.1).
Figuur 3.1 - De visiekaart bij de SVRO.
Het plangebied ligt in het Brabantse mozaïeklandschap en een zgn. geledingszone, waar de provincie zich ten doel stelt de openheid tussen de stedelijke gebieden te garanderen. Dit wil de provincie bereiken door in te zetten op de verbetering van de groene en recreatieve kwaliteiten van deze gebieden.
In deel B van de ruimtelijke verordening worden de ruimtelijke belangen en keuzes geordend in vier ruimtelijke structuren:
Het plangebied valt binnen de structuur 'landelijk gebied' en hoort binnen landelijk gebied bij het kerngebied 'gemengd landelijk gebied'. De provincie kiest binnen deze structuur voor het perspectief van een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
Tot slot is voor het segment van de ecologische verbindingszone dat in het plangebied wordt gerealiseerd en met dit plan mogelijk wordt gemaakt, een deel van de toelichting bij de groenblauwe structuur van belang. Op de structurenkaart ligt het plangebied hier vooralsnog buiten omdat voor een andere traject voor de EVZ is gekozen. Het nieuwe tracé zorgt wel voor dezelfde verbinding als in de provinciale visie wordt beoogd. Het ligt voor de hand om na de realisatie van de EVZ de begrenzing in de provinciale visie bij de eerstvolgende herziening zal aan te passen.
Voor het kerngebied groenblauw wordt gesteld dat de provincie streeft naar een gemiddelde breedte van 25 meter en dat verbindingszones ook bijdragen aan het recreatieve medegebruik, het waterbeheer en versterken de kwaliteit van het landschap. Over de realisering van de EHS, de ecologische verbindingszones en het watersysteemherstel maakt de provincie afspraken met de gemeenten en waterschappen. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuursovereenkomsten, zoals ook bij de ecologische verbindingszone Boomkikker het geval is.
Figuur 3.2 - Structurenkaart bij de SVRO.
In de Verordening Ruimte 2014 heeft de provincie regels opgenomen die door de gemeentes moeten worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De Verordening is in 2014 vastgesteld en geheel opnieuw vastgesteld in 2015. In de Verordening speelt artikel 3 een centrale rol. Hierin stelt de provincie dat het de ruimtelijke kwaliteit van Brabant wil behouden en bevorderen en dat bestemmingsplannen die voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling hiertoe een zorgplicht hebben. Hieronder wordt in ieder geval een goede landschappelijke inpassing verstaan. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, moet regelen dat deze gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. In de toelichting van een bestemmingsplan dient deze kwaliteitsverbetering nader te worden verantwoord.
In artikel 3.2 lid 3 worden voorbeelden gegeven van wat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan inhouden:
Naast deze algemene regeling heeft de gemeente voor een aantal specifieke ruimtelijke structuren regels opgenomen in de Verordening. In het plangebied zijn drie van de vier structuren te vinden:
Figuur 3.3 - Ruimtelijke structuren volgens de plankaart bij de Verordening Ruimte.
Tot slot er op het plangebied een tweetal gebiedsaanduidingen van toepassing:
Het in de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening geïntroduceerde principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap' is door de gemeentes in de regio West-Brabant gezamenlijk uitgewerkt in de 'Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' (juni 2013). Deze toepassing is mede gestoeld op de 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap', een hulpmiddel - nadrukkelijk geen verplichte regel - die de provincie in juli 2011 vast heeft gesteld.
In de Toepassing worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkeling onderscheiden. Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling die valt in de derde categorie: ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, zoals een vergroting van een bestemmingsvlak. Hier geldt dat de omvang en invloed van de ontwikkeling mee te wegen in de kwaliteitsverbetering die vereist is. Gemeentes werken niet mee aan een ruimtelijke oplossing als de bijdrage aan landschap, cultuurhistorie of recreatie niet verzekerd is. In de methodiek bij de derde categorie wordt de zogenaamde rood-met-groen koppeling uit de Handreiking geadopteerd. Volgens deze methodiek moet een 'rode' ontwikkeling worden gecompenseerd door een omrekening naar een tegenprestatie in euro's, die vervolgens wordt omgerekend naar een 'groene' tegenprestatie. Omdat er in het plangebied geen sprake is van sec een 'rode' ontwikkeling, maar tegenover de uitbreiding van de woonbestemming een verkleining van de naastgelegen woonbestemming staat (waardoor er de woonoppervlakte per saldo afneemt) én hiermee een ecologische verbindingszone kan worden gerealiseerd, is het toepassen van deze uitvoerige methodiek hier overbodig. In paragraaf 2.3 wordt de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die met deze ontwikkelingen wordt gerealiseerd uitvoerig beschreven.
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de kaders die in de provinciale structuurvisie en de verordening worden gesteld. Er is per saldo sprake van een afname van de ontwikkelruimte in de groenblauwe mantel en daarnaast wordt er een ecologische verbindingszone mogelijk gemaakt. Hiermee draagt de ontwikkeling in het plangebied bij aan de vereiste ruimtelijke kwaliteitsverbetering, zoals nader gemotiveerd in paragraaf 2.3.
De structuurvisie Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied. Het plangebied is valt volgens deze structuurvisie in het agrarisch verbredingsgebied en deels (de strook direct aan de Veenstraat) in de kernrandzone. De kernrandzones bestaan uit historische lintbebouwing en bebouwingsconcentraties als uitlopers van de kernen en vormen als het ware het overgangsgebied tussen de dorpen en het buitengebied. Het agrarisch verbredingsgebied vormt de buffer tussen het agrarische gebied aan de ene kant en aan de andere kant de natuur- en bosgebieden en kernen. Twee van de beleidslijnen voor het verbredingsgebied zijn hier relevant:
Figuur 3.4 - Zonering
In de structuurvisie wordt, met een uitwerking in de bestemmingsplanregels, voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de realisering van de ecologische verbindingszones mogelijk te maken. Dit geldt echter alleen voor de vooralsnog aangewezen verbindingszones, waartoe de strook in dit plangebied niet behoort (zie figuur 3.4) en als gevolg waarvan dit bestemmingsplan is opgesteld.
In deze structuurvisie (vastgesteld november 2015) wordt ingegaan op de ruimtelijke keuzes voor het dorp Molenschot. Aan weerszijden van de Veenstraat ligt een landschappelijk lint, waar gekozen wordt voor het behouden en versterken van het karakter en de groenstructuur. De gemeente is terughoudend in het toestaan van nieuwe bebouwing. Het plangebied ligt daarnaast in een zogeheten groene buffer tussen het dorp en de camping/golfbaan, om te voorkomen dat beide aan elkaar vastgroeien.
Figuur 3.5 - Uitsnede van de visiekaart voor de kern Molenschot. Het plangebied is rood omlijnd.
Het voorliggende bestemmingsplan past in het gemeentelijk beleid. De bouwvlakwijzigingen tasten het landschappelijke lint langs de Veenstraat niet in negatieve zin aan. De zichtlijnen en het landschappelijke karakter blijven behouden (zie ook paragraaf 2.3). Daarnaast past het aan te leggen segment van de ecologische verbindingszone in het beleid dat geldt in het agrarische verbredingsgebied en versterkt deze de groene buffer rondom het dorp Molenschot.
Dit bestemmingsplan past binnen het relevante beleid van de diverse overheden.
Dit hoofdstuk bevat de motivering van het bestemmingsplan voor de diverse relevante omgevingsaspecten. Uit de onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Beleidskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de functiewijziging naar natuur mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling van de ecologische verbindingszone blijft ruim onder deze drempelwaarde. Ten aanzien van bijgebouwen zijn geen drempelwaarden opgenomen.
Uit de volgende paragrafen blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.
Beleidskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het beleidsplan 'Gilze en Rijen, van onderaf bekeken - Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg' vastgesteld. Daarbij hoort een 'Archeologische beleidskaart', waarin verschillende waarderingen zijn aangebracht.
Onderzoek en conclusie
Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In artikel 32 lid 2 van het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden voor deze gronden bouwregels bepaald. Bouwen binnen het bouwvlak is zonder meer toegestaan, mits de bouwregels van de betrokken enkelbestemming in acht worden genomen. Voor bouwen buiten het bouwvlak geldt hetzelfde, indien er wordt voldaan een één van de voorwaarden van artikel 32 lid 2 onder d. Indien daaraan niet wordt voldaan is, moet nader onderzoek worden verricht conform lid 2 onder c.
Voor de Veenstraat 65 worden dezelfde bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt als bij bestaande bouwvlakken. Omdat deze gronden in het vigerende bestemmingsplan buiten het bouwvlak lagen is er onderzoek nodig om aan te tonen dat dit niet tot verstoring leidt. In dit bestemmingsplan wordt daarom de dubbelbestemming overgenomen voor het deel van het bestemmingsvlak dat wordt vergroot.
Beleidskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek
Soortenbescherming
Voor de realisatie van de ecologische verbindingszone is door Natuurbalans - Divergens BV een ecologische quickscan uitgevoerd ( zie bijlage Bijlage 1). De locaties aan de Veenstraat 59 en 65 zijn hierin niet meegenomen aangezien voor deze locaties op voorhand is bepaald dat door het ontbreken van geschikte biotopen en bebouwing geen beschermde soorten aanwezig zijn.
Onderhavig bestemmingsplan heeft slechts betrekking op enkele percelen uit de ecologische quickscan ter plaatse van de golfbaan. Deze percelen bestaan uit grasland en akker. Uit de quickscan volgt dat op deze locaties geen beschermde soorten worden verwacht. Deze zijn aanwezig in de bospercelen en struweel. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen.
Beschermde gebieden
Met dit plan wordt uitvoering gegeven aan de realisatie van de ecologische verbindingszone die deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant.
Uit de quick scan volgt dat er geen Natura 2000-gebied binnen de invloedsfeer van de ingreep ligt. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten. Ook de beperkte verruiming van het agrarische bouwvlak heeft gezien de aard en omvang van de ingreep geen negatieve effecten op de op ruime afstand gelegen Natura 2000-gebieden (> 5 km).
Conclusie
De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt realisatie van de ecologische verbindingszone tussen Molenschotse Heide en de Chaamse Bossen mogelijk en geeft daarmee uitvoering aan het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Brabant.
Beleidskader
In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functies, zijn er voor de verschillende locaties binnen het plangebied verkennende milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de onderzoeken worden hieronder per locatie besproken. De nummering van de locaties correspondeert met die in figuur 1.1 van deze toelichting.
Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, februari 2016) gehanteerd.
Locatie 1
Inzake het herbestemmen van de locatie (van 'Agrarisch' naar 'Wonen') hebben de resultaten van het verkennend bodemonderzoek in eerste instantie uitgewezen dat de bodemkwaliteit een belemmering zou kunnen vormen (zie bijlage 2). De in het grondwater aangetoonde concentraties grondwater (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde) geven formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem.
Op basis van een nader milieukundig waterbodemonderzoek is getracht vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van verontreinigingen met zware metalen in het grondwater. Ook de in tweede instantie in het grondwater aangetoonde concentraties geven formeel aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek. Echter, naar alle waarschijnlijkheid is er sprake van verstoring van bodemevenwicht. Deze verstoringen zijn normaal gesproken tijdelijk en verdwijnen na verloop van maximaal enkele jaren. Omdat deze verontreinigingen hoogstwaarschijnlijk toegeschreven kunnen worden aan natuurlijke oorzaken (verstoring van het bodemevenwicht), wordt in het onderzoeksrapport geconcludeerd dat het uitvoeren van nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem niet doelmatig is (zie bijlage 3). Indien ten behoeve van bouwwerkzaamheden een bouwputbemaling nodig is, dient het vrijkomende grondwater in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder van het gebied op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden verwerkt.
Locatie 2, 3
Inzake het herbestemmen van de locatie (van 'Wonen' naar 'Agrarisch' en van 'Agrarisch' naar 'Sport') zijn er geen belemmeringen op basis van de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 4). Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Met de gewijzigde vaststelling is deel 3 van het plangebied van vorm veranderd en in westelijke richting uitgebreid. Voor dit uitbreidingsgebied kan, op basis van de uitkomsten van dit bodemonderzoek, eveneens worden verondersteld dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functiewijziging.
Locatie 4
Inzake het herbestemmen van de locatie (toevoegen aanduiding 'ecologische verbindingszone') zijn er geen belemmeringen op basis van de resultaten van het onderzoek (zie bijlage 5). Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt, op basis van de resultaten en conclusies van het uitgevoerde verkennende en nadere (water)bodemonderzoek, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het aanleggen van de EVZ en het aanpassen van de woonbestemmingen heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse. Evenmin heeft de beoogde ontwikkeling een noemenswaardige parkeerbehoefte of verkeersaantrekkende werking tot gevolg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven. Het aspect geluidshinder staat de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan niet in de weg.
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De wijziging van de omvang van twee bouwvlakken en de bestemmingswijziging van agrarisch naar natuur zullen niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N282. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn naast wonen ook agrarische gronden en enkele bedrijven gelegen. Er is dan ook sprake van een gemengd gebied.
De wijziging van de bestemming van agrarisch naar natuur is zowel geen milieugevoelige als milieuhinderlijke functie. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Ook hoeft ter plaatse van Veenstraat 59 niet getoetst te worden aan de richtafstanden, omdat geen milieuhinderlijke of milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt.
Op het perceel Veenstraat 65 wordt het bouwvlak uitgebreid. Ter plaatse wordt een bijgebouw gerealiseerd. Het bouwvlak grenst aan Veenstraat 67 waar een transportbedrijf is gevestigd. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan valt het transportbedrijf onder milieucategorie C. Dit zijn activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Daarnaast is vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur (in dit geval de Veenstraat) gewenst. Het beoogde bijgebouw zal bouwkundig worden afgescheiden van het naastgelegen bedrijf. Het bedrijf veroorzaakt dan ook geen milieuhinder ter plaatse van Veenstraat 65 en wordt door de beoogde ontwikkeling niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt. Op circa 115 m ten noorden van Veenstraat 65 is een africhtingsbedrijf voor paarden gelegen. Op kortere afstand zijn reeds bestaande woningen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Daarnaast wordt het bouwvlak ter plaatse van Veenstraat 65 niet richting het africhtingsbedrijf uitgebreid. Om deze redenen en vanwege de ruime afstand tot het plangebied veroorzaakt het bedrijf geen milieuhinder ter plaatse van Veenstraat 65 en wordt het bedrijf door de beoogde ontwikkeling niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.
Vanwege de nabijheid van vliegbasis Gilze-Rijen gelden ter plaatse van het plangebied beperkingen met betrekking tot bouwhoogte en geluid. Er geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 m boven NAP. Ook is het plangebied in de vrijwaringszone gelegen van het vliegveld. Ter plaatse geldt dat de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van 32,6 m en 42,6 m boven NAP. Het beoogde bijgebouw (kapschuur) ter plaatse van Veenstraat 65 zal daar ruimschoots onder blijven. Daarnaast is het overeenkomstig het geldende bestemmingsplan niet toegestaan woningen toe te voegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie - 2'. Het plangebied is deels gelegen binnen deze zone. Ter plaatse worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Aan deze eis wordt dan ook voldaan.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkelingen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen aan de Veenstraat 65 en 59 sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de beoogde ontwikkelingen de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet beperken. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Beleidskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of door buisleidingen. Circa 1200 m ten noorden van het plangebied is een spoortraject gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt meer dan 4 km. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand is gelegen, hoeven volgens het Bevt/Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. De beoogde ontwikkelingen zullen (natuurontwikkeling en realisatie bijgebouw) daarnaast niet leiden tot een toename van het aantal personen. Het groepsrisico zal dan ook niet toenemen. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Verantwoording groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg is deze verantwoording voorgelegd aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
De woningen in het plangebied worden ontsloten door de Veenstraat. Via deze weg zijn de woningen vanuit twee richtingen te bereiken voor hulpdiensten. Daarnaast kan via deze weg van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De bewoners van Veenstraat 59 en 65 zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen, ouderen en gehandicapten kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van het aantal personen, zal het groepsrisico niet toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied betreft het perceel bij de golfbaan, de percelen aan de Veenstraat 59 en 65, inclusief het tussenliggende perceel en hoort bij het dorpsgebied van Molenschot (figuur 1.1). Het plangebied is deels verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit enkeerdgronden; fijn zand. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld is gelegen.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst ten zuiden aan een waterloop categorie A (figuur 4.1). Ten westen van het plangebied is een waterloop categorie B gelegen. Voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen) plaatsvinden, dient een ontheffing van de Keur te worden aangevraagd. Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B (voorheen schouwsloten) en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen. Of er binnen 5 m van deze watergangen ingrepen plaatsvinden is in dit stadium nog niet bekend. Indien dit het geval is, wordt voor de start van de uitvoering van deze werkzaamheden een vergunning op basis van de Keur aangevraagd bij de waterbeheerder.
Figuur 4.1. Waterlopen nabij plangebied. Bron: Watertoetsviewer Brabantse Delta
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkelingen betreffen:
Waterkwantiteit
De Brabantse waterschappen hanteren een grenswaarde van 2.000 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 2.000 m2 is compensatie niet verplicht. Ter plaatse van Veenstraat 59 neemt verharding af vanwege de sloop van een bijgebouw en ter plaatse van Veenstraat 65 neemt de verharding toe vanwege de realisatie van een kapschuur. Hiervoor worden de bouwkavels aangepast. Gelet op de toename van de bouwkavel ter plaatse van Veenstraat 65 (circa 900 m2), zal de toename van verharding de grenswaarde van 2.000 m2 niet overschrijden. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkelingen in dit plan is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en verbeelding. Gekozen is voor dit bestemmingsplan aan te sluiten bij het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch
Het perceel achter Veenstraat 59 is bestemd als agrarisch. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik conform de aansluitende gronden. Gebouwen zijn binnen deze bestemming geheel uitgesloten.
Natuur
De gronden die worden ingericht als EVZ zijn bestemd als Natuur. De bestemming Natuur regelt het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuur en landschapswaarden.
Wonen
Voor het perceel achter Veenstroom 65 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Uitgangspunt is dat alle gebouwen en overkappingen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. De regels zijn qua toegestane maatvoering zijn afgestemd op de mogelijkheid om een extra bijgebouw te realiseren.
Sport
Algemeen zijn binnen de bestemming Sport sportterrein en voetbalvelden toegestaan. Voor andere, meer specifieke functies is een aparte functieaanduiding opgenomen. In dit geval is voor het deel van het plangebied dat als 'Sport' bestemd, de functieaanduiding 'golfbaan' opgenomen, aangezien het een golfterrein betreft. Ook geldt hier de functieaanduiding 'ecologische verbindingszone'.
Waarde - Archeologie
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hiermee wordt bij toekomstige bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek verplicht gesteld.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Algemene bouwregels
In de algemene regels zijn uniforme mogelijkheden opgenomen voor kleine overschrijdingen van bouwgrenzen, wordt maatwerk geboden voor bestaande bouwwerken met afwijkende maten en zijn de kaders vastgelegd waarmee dakkapellen worden toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel maakt het mogelijk van de bestemmingsregels af te wijken voor kleine afwijkingen.
Algemene wijzigingsregels
In het plan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee het college de bevoegdheid heeft het plan op onderdelen te wijzigen. De eerste heeft betrekking op het wijzigen van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 m, de tweede biedt de mogelijkheid de archeologische dubbelbestemming aan te passen of (deels) te verwijderen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Er in dit herzienende bestemmingsplan echter geen sprake van een bouwplan, zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Bro. Daarom is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan hier niet aan de orde.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is afstemming nodig met de vooroverlegpartners. Dit heeft niet tot aanpassingen van de juridisch relevante plandelen geleid.
In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen (28 november 2017 - 8 januari 2018). Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Het plan is vervolgens met één ambtelijke wijziging - een aanpassing van het plangebied n.a.v. vastgesteld.
Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.